Menu

Basis

De Heer riep de naam ‘Heer’ uit

Zondag Trinitatis (Exodus 34:4-9 en Matteüs 28:16-20)

Bij de doop van een mens wordt de drie-ene Naam van God hardop over de dopeling uitgesproken. Zo heeft Jezus het gewild. In het Matteüsevangelie zijn het de laatste woorden die Hij tot zijn leerlingen richt (28:19). Een christen belijdt die God in wiens Naam hij of zij gedoopt mocht worden. Dat is de God van Israël, met die wonderlijk mooie Naam: ‘Ik zal er zijn’ (Hebr.: JHWH). De Enige openbaart zich als Vader, Zoon en Heilige Geest: God bóven ons, God vóór ons, God ín ons. Drie-in-Eén is Hij: onze Schepper, Verlosser én Vernieuwer.

Mozes mag opnieuw opklimmen tot God met opnieuw twee stenen platen waar God ten tweede male de Tien Woorden op zal schrijven. Dan, in een wolk, verschijnt God aan Mozes en ervaart deze Gods nabijheid: ‘De Heer daalde neer in een wolk, Hij kwam naast Mozes staan en riep de naam Heer uit’ (Exodus 34:5).

JHWH komt in beweging

Is dit niet bijzonder? Had Mozes eerst te horen gekregen dat hij omhoog moest klimmen om zich op de top van berg op te stellen bij de Enige, nu is het juist andersom: het is de Enige die neerdaalt en zich opstelt bij Mozes. Veelzeggend! Zo is de Enige blijkbaar. Hij komt de mens tegemoet, Hij blijft niet onwrikbaar stilstaan op zijn plaats, maar komt zelf in beweging, naar de mens in al zijn gebrokenheid en kleinheid. De mens hoeft slechts respons te geven op de eerste actie van God. Hij heeft het eerste woord, de mens hoeft enkel antwoord te geven. Wanneer die God zich zo bekendmaakt, openbaart Hij opnieuw zijn naam: ‘Heer! Heer!’ Tweemaal noemt Hij zijn eigen naam. Wanneer in de Bijbel iemands naam tweemaal achter elkaar genoemd wordt, duidt dat vaak op een bijzondere roeping op een doorslaggevend moment. Abraham strekte zijn hand uit om zijn zoon Isaak met het mes te doden om hem te offeren, maar meteen was daar ook een hemelse interventie: ‘Maar de engel van de Heer riep tot hem vanuit de hemel en zei: Abraham, Abraham!’ (Genesis 22:11). Mozes werd geroepen bij de brandende doornstruik: ‘Toen de Heer zag dat hij ging kijken, riep God tot hem uit het midden van de doornstruik en zei: Mozes, Mozes!’ (Exodus 3:4). Op vergelijkbare wijze werd de naam geroepen van Samuel (1 Samuël 3:10), Marta (Lucas 10:41), Simon (Lucas 22:31) en Saul: ‘Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij?’ (Handelingen 22:7).

Geroepen

God roept Mozes vanuit de wolk, maar hier is op hetzelfde moment de roeping van God in het geding. God die zich ‘Ik zal er zijn’ laat noemen, maakt nu bekend hóe Hij er wil zijn, óók of juist voor dit weerbarstige, halsstarrige volk: ‘liefdevol, genadig, geduldig, trouw en waarachtig’ (34:6). Liefde en vergeving staan voorop; die gaan vooraf aan veroordeling en straf. In een midrasj op de tekst van Exodus 3:1-15, uitlopend op 34:6, maken de rabbijnen duidelijk hoe aan elke naam van God een ander attribuut en een aparte daad verbonden is. ‘De Heilige, gezegend zij zijn Naam, zei tot Mozes: ‘Wat wil je toch mijn naam kennen? Ik word genoemd naar mijn daden. Wanneer Ik schepselen oordeel, word Ik Elohiem (God) genoemd; wanneer Ik tegen de goddelozen oorlog voer, word Ik Tsabaôt (Heer der heerscharen) genoemd; wanneer Ik de straf voor iemands zonden ophef, word Ik El Shaddaï (de God die weet van ophouden) genoemd; en wanneer Ik medelijden heb met mijn wereld, word Ik JHWH (het tetragram) genoemd, want JHWH betekent geen andere kwaliteit, dan die van barmhartigheid, zoals er geschreven staat: ‘JHWH, JHWH, God van erbarmen en barmhartigheid’ (Exodus 34:6). Dit is tevens de betekenis van het vers ‘Ik ben die Ik ben’. Ik word genoemd naar mijn daden.’’ (Exodus Rabbah 3:6).

Tout le monde

De slotverzen van het Matteüsevangelie staan bekend als de zendingsopdracht. Jezus geeft hier de instructie om alle volkeren tot zijn leerling te maken door hen te dopen en hen te onderrichten. Hier opent zich een uitgesproken universalistisch perspectief, omdat nu heel de wereld in het vizier komt. De verkondiging van het evangelie na Pasen mag definitief niet beperkt blijven tot Israël. In 15:24, bij de ontmoeting met de Kanaänitische, lazen we nog dat Jezus zich uitsluitend gezonden wist tot de verloren schapen van het volk van Israël. Daardoor kon wellicht de indruk ontstaan dat het evangelie vooral een particuliere aangelegenheid van Israël is. Maar dat is niet zo. Toch kan men niet goed volhouden dat hier aan het slot van het Evangelie iets volstrekt nieuws aan de orde is, want reeds bij het verhaal van de wijzen uit het Oosten (Matteüs 2) werden er al landsgrenzen overschreden. Ook dát verhaal getuigt van een zeker universalistisch perspectief. Blijkbaar is er sprake van een ontwikkeling in het missionaire bewustzijn van de jonge gemeente.

‘De berg’

De plaats van handeling voor het geven van de zendingsopdracht is veelzeggend: de berg die Jezus hun had aangewezen. Uit het voorafgaande is niet duidelijk om welke aanwijzing het hier gaat. Topografisch zou men kunnen denken aan de locatie van de Bergrede of aan de berg van de verheerlijking (Tabor?), maar waarschijnlijk moeten we de plaatsbepaling hier eerder opvatten als een locus theologicus, namelijk als een plaats van Godsontmoeting. Op een berg gebeurt altijd iets bijzonders, zoals ook hier. Bij de laatste woorden van Jezus in dit Evangelie: ‘Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voleinding van de wereld’ lijkt wel gezinspeeld te worden op de Godsnaam ‘Ik zal er zijn’. Bij Matteüs heeft de locatie berg vaak een verwijzende functie. Bij de Bergrede werd zo al duidelijk de gedachte aan de Sinai en de verbondssluiting aldaar opgeroepen.

Deze exegese is opgesteld door Harry Tacken.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken