Menu

Premium

De inscriptie uit Khirbet Qeiyafa: Een vroege vorm van sociaal besef in oud Israël?

1. Inleiding

In de zomer van 2008 werd bij opgravingen in Khirbet Qeiyafa – ongeveer vijfentwintig kilometer ten zuidwesten van Jeruzalem – een beschreven potscherf gevonden die onmiddellijk veel aandacht kreeg, tot in Nederlandse dagbladen.
[1]
Er waren in Palestina/Israël al veel vaker beschreven potscherven – zogenaamde ostraca – gevonden,
[2]
maar dit ostracon bleek veel ouder te zijn. Zowel de archeologische context als het schrifttype wees op een document uit de tiende eeuw v.C.

De tekst op het ostracon is vijf regels lang en het schrift aangeduid worden als proto-Kanaanitisch. Het feit dat de inkt gedeeltelijk gewist is, maakte de ontcijfering van de tekst lastig, maar al gauw werden een paar woorden ontcijferd die Hebreeuws leken te zijn.
[3]
Begin januari 2010 maakteGershon Galil van de Universiteit van Haifa zijn-interpretatie van de tekst wereldkundig in een persbericht met de titel ‘Breakthrough in biblical research: Most ancient Hebrew biblical inscription deciphered’.
[4]
Het persbericht noemde meteen enkele verstrekkende gevolgen. Galil stelt hier dat de inscriptie aantoont dat het koninkrijk Israël al in de tiende eeuw v.C. bestond en dat delen van het Oude Testament veel ouder moeten zijn dan in de wetenschap meestal aangenomen wordt. Ook zou in de tekst een vroege vorm van specifiek Israëlitisch sociaal besef tot uitdrukking komen.
[5]
In dit artikel presenteren we de inscriptie en stellen daarbij de vraag of zulke conclusies verdedigbaar zijn. We bespreken eerst de tekst en de vertaling en gaan vervolgens na of er ook andere sporen van schrijfactiviteit op het grondgebied van Juda en Israël aangetroffen zijn die gedateerd kunnen worden rond de tiende eeuw v.C. Daarna bespreken we de schrijfvaardigheid van de schrijver en de vraag in hoeverre de inhoud van de tekst aansluit bij die van andere teksten uit het oude Midden Oosten. De laatste delen van het artikel gaan in op de vraag of de vondst van het ostracon pleit voor de historiciteit van het koningschap van David en de betrouwbaarheid van de Bijbel.

2. Tekst en vertaling

Al zeer snel werd gezegd dat de taal van de inscriptie Hebreeuws moet zijn. Dit leidde men vooral af uit het gebruik van het werkwoord עשה‘doen, maken’ in de eerste regel.
[6]
Ook wij beschouwen de taal van de inscriptie als Hebreeuws. De reden daarvoor is echter vooral de vindplaats: de westkant van het bergland van Juda. Op zich kan de taal namelijk ook een andere, sterk aan het Hebreeuws verwante taal zijn, zoals het Moabitisch.
[7]

Op basis van de ontcijfering van Galil, de voorlopige publicatie vanHaggai Misgav, Yosef Garfinkel en Saar Ganor, een paleografische analyse door Émile Puech,

[8]
[9]
en de observaties van Ada Yardeni willen we de tekst voorlopig als volgt lezen.
[10]
zul je niet doen. En dien d[e … ]

Doe recht aan de [..]…[..] en de wedu[we], doerecht aan […..]

[en] aan de vreemdeling. [Spr]eek recht over het kind, spreek recht over de

[behoe]ftige [en]

de we[d]uwe. Tegen de vijandigheid in de hand van de koning

beschut de a[r]me [en] de slaaf; on[dersteun] de vreemdeling.

Opmerkingen bij de tekst

Het is duidelijk dat er aan de huidige eerste regel nog meer tekst voorafging.Deze is helaas verloren gegaan. In plaats van אל תעשwil Puech אל תעשק‘onderdruk niet’ lezen. De קis echter zeer onzeker.

[..]ב[..]; Galil wil hier [ע]ב[ד] ‘knecht’ lezen; anderen beschouwen dit voorstel terecht als te onzeker. Puech stelt de eveneens onzekere lezing ובך ‘hij weent’ voor.
[11]
Aan het slot van de regel wil Galil [י[תם ‘weeskind’ lezen. Hoewel zijn suggestie begrijpelijk is vanwege het bekende parallellisme ‘weduwe’ en ‘wees’ (zie שפטו יתום – ריבו אלמנה in Jes. 1:17), constateren we dat de tekst zodanig beschadigd is dat deze lezing als te onzeker beschouwd moet worden. Puech stelt de eveneens onzekere lezing שלט ‘hij had macht’ voor.
[12]
In plaats van מקם werd oorspronkelijk נקם ‘wreek’ gelezen.
[13]
Galil stelde .voor om שקם ‘herstel’ te lezen.
[14]
De eerste letter in de inscriptie is echterzeker geen nûn of šīn, maar dient als een mēm te worden gelezen. In plaats van יבד stelt Puech de onzekere lezing יסד‘funderen’ voor.
[15]

Opmerkingen bij de vertaling

1’ De uitdrukking אל תעש kan zowel ‘zul je niet doen’ als ‘zullen jullie niet doen’ betekenen, want leesmoeders – in dit geval de wāw van het latere תעשו- werden in deze vroege periode nog niet geschreven. Ook alle volgende imperativi kunnen als enkelvoud en als meervoud geïnterpreteerd worden.

Op de voorafgaande regel, die nu ontbreekt, stond misschien het object van het werkwoord. De uitdrukking אל תעש wordt ook gebruikt om gedrag aan te duiden als immoreel; zie Recht. 19:23 (meerv.), 2 Sam. 13:12 (enkelv.).

In de Hebreeuwse Bijbel heeft עבד‘dien’ vaak Jhwh als object: ‘dien Jhwh’ (bijv. Ex. 10:8, 11, 24). Galil kiest ook voor de lezing [א[ת יהוה, maar deze moet als veel te onzeker afgewezen worden. Ook andere goden, koningen en zelfs onderdanen konden het object van ‘dienen’ zijn (zie bijv. Ex. 21:6; Recht. 3:7-8,14; Mal. 3:17).

Het woord אלמן ‘weduwe’ wordt in de Hebreeuwse Bijbel gespeld met de leesmoeder אלמנה.

Voor עלל ‘kind’ vinden we in de Hebreeuwse Bijbel meestal de spelling met de leesmoeder wāw: עולל.

Het woord מקםkan op twee manieren worden geïnterpreteerd:

Het kan een samenstelling zijn van een voorzetsel (מן) en een zelfstandig naamwoord (קם). In dit geval kan de woordgroep worden gezien als een bijwoordelijke bepaling bij het de gebiedende wijs שך ‘beschut’ in regel . Het zelfstandig naamwoord קם ‘vijandigheid’ vatten we dan op in parallellie met קימנו ‘onze tegenstander’ in Job 22:20. Onze vertaling hierboven is gebaseerd op deze interpretatie. Een nadeel van de interpretatie is dat de koning gezien zou worden als iemand die de zwakken in de samenleving niet beschermt, wat zijn gebruikelijke taak was (zie hieronder § 5), maar hun rechten juist aantast.

Ook zou מקם kunnen worden opgevat als een participiumvan de hifilvan het werkwoord קום, ‘oprichtende’. In dat verband kan gewezen worden op Psalm 113:7, waar net als op het ostraconde woorden דל ‘behoeftige’ en אביון ‘arme’ in de context voorkomen: אביוןיריםמאשפתדלמעפרמקימי ‘Hij die de behoeftige opricht uit het stof, uit het vuil tilt hij op wie arm is.’
[16]
[17]
[18]
[19]
[20]
De vertaling van [מך]תגדשךעבד[ו] ןי[ב]אמלךיבדמקם op het ostraconluidt dan: ‘… terwijl je door de macht van de koning ar[m]e [en] slaaf opricht. Beschut de vreemdeling …’ Het participiumzet in dit geval de voorafgaande imperativivoort. Nader onderzoek zal hier uitsluitsel moeten geven. In plaats van מלךיבד (zo Galil) stelt Puech de lezing מלךיסד ‘zij stelden een koning aan’ voor.
[21]
De lezing van een samekhin plaats van een bêtis echter zeer twijfelachtig. Bovendien wordt in het bijbels Hebreeuws het werkwoord יסד nooit gebruikt ter aanduiding van de installatie van een nieuwe koning.
[22]
[23]
Het is overtuigender om uit te gaan van een verschrijving: יבד in plaats van ביד. Ook is het mogelijk בדמקמי te lezen en בד te beschouwen als een kortere spelling van ביד.
[24]
Met Galil beschouwen we שך als imperativusvan het werkwoord שכךסכך/
[25]
[26]
[27]
[28]
[29]
[30]
[31]
‘beschutten’.

3. Beginnende schrijfactiviteit

Deze inscriptie wordt opmerkelijk vroeg gedateerd: in de tiende eeuw v.C.
[32]
Dat er al in de veertiende eeuw v.C. in Jeruzalem spijkerschrifïtteksten in het Akkadisch geschreven werden is wel duidelijk, zeker sinds de recente vondst van een stukje van een kleitablet.
[33]
Maar of er in de tiende eeuw al geschreven werd in het paleo-Kanaanitische schrift is omstreden. In de discussie over de oorsprong van de ‘staten’ Juda en Israël merkten de archeologen Israël Finkelstein en Neil Silberman op: ‘Not a single tracé of tenth century Judahite literary activity has been found.’
[34]
Deze opmerking is van belang, omdat de schrijfkunst, eventueel slechts in de meest elementaire vorm, een voorwaarde is voor de ontplooiing van een ‘ambtenarenapparaat’ dat een staat in wording ondersteunt. Finkelstein en Silberman zijn van mening dat er in de tiende eeuw nog geen sprake is van staatsvorming. Hun standpunt is twijfelachtig. Ze maakten hun opmerking vóór de ontdekking van het ostracon in Khirbet Qeiyafa, maar ook toen waren al enkele tiende-eeuwse, paleo-Kanaanitische teksten uit Palestina/Israël bekend. Het aantal en de omvang van de gevonden inscripties is gering, maar hun bestaan niet ontkend worden. We bespreken de teksten hier niet gedetailleerd, maar beperken ons tot een opsomming:

Twee korte inscripties op kruikscherven uit Tel ‘Amal, ten westen van Beth Shean.
[35]
Een inscriptie op de rand van een bord uit Timna.
[36]
Een speelbord uit Beth Shemesh met twee namen: חנן, ‘Hanan’, en גמען, ‘Gam‘on’.
[37]
Drie korte inscripties uit Tel Rehov in de Beth-Shean vallei,
[38]
die gezien moeten worden als administratie van de export van honing uit deze plaats, waar een bijna industriële vorm van bijenteelt werd bedreven.
[39]
Bij opgravingen in Tel Zayit (Libnah), in de kustvlakte ten westen van Juda, is in 2005 ook nog een andersoortige inscriptie gevonden. Op een steen die verwerkt was in een binnenmuur bleek een tiende-eeuws abecedarium te staan, oftewel een opsomming van de 22 letters van het paleo-Kanaanitische en dus ook paleo-Hebreeuwse alfabet.
[40]
[41]
Abecedaria dienden het schrijfonder- richt in verschillende west-Semitische talen.
[42]
Ook deze tekst vervulde die functie.

De genoemde inscripties laten zien dat er in de tiende eeuw al sprake was van schrijfactiviteit in Juda en Israël.
[43]
Het schrift van de genoemde inscripties (nog) niet als specifiek paleo-Hebreeuws worden gekarakteriseerd. Terecht spreekt Seth Sanders van een ‘inland-variant’ van het standaard Phoenicische schrifttype, dat zich in Ijzertijd IIA (± 1000-925 v.C.) ontwikkelde.
[44]
De taal van deze inscripties is mede door hun kortheid niet precies te bepalen. De schrijfactiviteiten waren meestal verbonden met de distributie van landbouwproducten en van enkele luxegoederen. Zij kunnen beter in verband worden gebracht met het verschijnsel van opbloeiende handel dan met het bestaan van een goed georganiseerde staat.

De inscripties suggereren dat het idee van een ‘bureaucratisch Salomonisch twijfelachtig is, maar anderzijds ook dat de gedachte dat er in de tiende eeuw geen enkele staatsstructuur was onhoudbaar is.
[45]
De sporen van schrijfkunst passen in het beeld van een tot bloei komende agrarische samenleving die op weg is naar een permanentere staatkundige organisatie.
[46]

4. Een schrijfoefening

Deze omweg door de context was nodig om iets over de aard en het belang van het ostracon uit Khirbet Qeiyafa te kunnen zeggen. Ook deze inscriptie past in het beeld van een staat in wording en van een langzaam op gang komende schrijfcultuur. De tekst is in dezelfde ‘inland-variant’ van het standaard Phoenicische schrifttype geschreven als bovengenoemde inscripties.
[47]
Het ligt voor de hand de inscriptie te zien als resultaat van een schrijfoefening, waarbij een leerling in een dictee avant la lettre een tekst van de meester moet opschrijven.
[48]
Voor die visie zijn vier argumenten te geven.

In de eerste plaats lopen de vormen van de letters uiteen. Een voorbeeld daarvan is de schrijfwijze van de ’alef3S De openingsletter in wat nu regel is, is correct geschreven. Later in regel en in regel is dezelfde letter 90° gedraaid, met de punt naar beneden, terwijl aan het begin van r. en de letter ook 90° gedraaid is, maar dan met de punt naar boven. Vergelijkbare variaties komen ook bij andere letters voor. De variaties wijzen volgens ons in de richting van een schrijver in opleiding.

Ten tweede heeft regel een merkwaardige uitloop naar rechtsboven. Een geoefende schrijver bezit niet alleen de vaardigheid om de letters evenwichtig over de regel te verdelen, maar ook de handigheid om dé regels egaal over de beschreven ruimte te verdelen. De uitloop in regel geeft aan dat de schrijver van deze tekst die competenties nog niet had verworven.

In de derde plaats is in regel mogelijkerwijs sprake van een verschrijving. Het woord דביis onbekend in het Hebreeuws en verwante Semitische talen. Als in dit woord echter een verhaspeling voor ביד‘in/met/door de hand’ wordt gezien, dan ontstaat een heldere zin.
[49]
Dergelijke letteromzettingen zijn kenmerkend voor beginnend schrijverschap.
[50]
Ten slotte vermeld worden dat de tekst is geschreven op goedkoop materiaal, de scherf van een gebroken pot. Dit argument is alleen geldig in samenhang met de drie andere argumenten. Ostraca werden soms ook wel gebruikt voor belangrijke teksten.

5. Internationaal sociaal besef

De tekst is een opsomming van deugden in het bijzonder op het terrein van het sociale besef.
[51]
In het eerdergenoemde persbericht van de Universiteit van maakt Galil een opmerkelijke opmerking over dit besef:

The content itself was also unfamiliar to all the cultures in the region besides the Hebrew society: The present inscription provides social elements similar to those found in the biblical prophecies and very different trom prophecies written by other cultures ^ostulating glorification of the gods and taking care of their physical needs.

Uiteraard zijn in het Oude Testament passages te vinden die ongeveer dezelfde gedachte uitdragen als deze inscriptie, en die voor een deel dezelfde Hebreeuwse woorden gebruiken. Een oproep tot zorg voor vreemdeling, weduwe en wees komt ook voor in de wetten van het boek Deuteronomium:

Je zult het recht van vreemdeling en wees niet buigen; ook zul je het kleed van de weduwe niet tot pand nemen.

[52]
Het thema komt ook voor in de profetische aanklachten en oproepen. In Jeremia lezen we over een voorwaarde voor het verkrijgen van heil:

Ja, als jullie werkelijk je handel en wandel verbeteren, als jullie werkelijk onder elkaar recht doen, vreemdeling, wees en weduwe niet verdrukken, en geen onschuldig bloed vergieten op deze plaats en andere goden niet achternalopen – jullie tot onheil – dan wil ik jullie op deze plaats laten wonen, in het land dat ik aan jullie vaderen gegeven heb, eeuw na eeuw.

[53]
Deze voorbeelden laten zich met enig gemak vermenigvuldigen.
[54]
Er blijkt uit dat het sociale besef dat in Khirbet Qeiyafa samen met de schrijfkunst werd aangeleerd paste binnen een bredere traditie in het oude Juda en Israël.

Teksten uit de culturen rondom het oude Juda en Israël weerspiegelen een vergelijkbaar sociaal besef.
[55]
In de epiloog van de wereldberoemde Codex van Hammurabi (18de eeuw v.C.) stelt deze Babylonische koning dat hij deze rechtscodex heeft opgesteld, mede om

de zwakke niet door de sterke te laten ontrechten, aan de weduwe en de wees recht te verschaffen aan hen die zonder rechten zijn recht te verschaffen.

[56]
Over de godin Nanse wordt in een oude Sumerische hymne gezegd:

Zij die de wees kent, die de weduwe kent, Die de onderdrukking van de ene mens door de andere kent, de moeder van de wees, Nansje, die zorg draagt voor de weduwe, Die rechtvaardigheid (?) zoekt (?) voor de armsten (?), Zij is de koningin, die de verdrevenen op haar schoot vertroost, Die beschutting vindt voor de zwakke.

In een brief uit Mari roept de profeet Abiya koning Zimri-Lim (18de eeuw v.C.) namens de god Adad op om recht te doen, in het besef dat hij zijn macht aan de godheid te danken heeft:

Als iemand (tot u) roept om recht met de woorden:

‘mij is onrecht aangedaan’, wees dan aanwezig om zijn zaak te beslissen, antfwoord hem op een eer]lijke manier.

[57]
Deze tekst maakt duidelijk dat de profetie uit de culturen rondom het oude Juda en Israël niet alleen maar uit was op de verheerlijking van de goden en het verzorgen van de fysieke behoeftes van de hemelingen, zoals Galil suggereerde.
[58]
In de profetische teksten uit Mari en ontmoeten we goden die juist zo begaan zijn met het lot van koningen dat zij hun profetische boodschappen zenden waarin ze hun steun betuigen of hen waarschuwen.
[59]
Ook in een aantal teksten uit (eind 13de eeuw v.C.) is een moreel besef te vinden dat lijkt op dat van de inscriptie uit Khirbet Qeiyafa. In de legende van koning Keret zegt kroonprins Yassub dat zijn zieke vader niet meer geschikt is voor het koningschap en dat hij het beter aan hem overdragen. Yassub wijst Keret erop dat hij de koninklijke taken niet naar behoren uitvoert:

U spreekt geen recht in de zaak van de weduwe,
u beoordeelt de rechtszaak niet van de ellendige,
u drijft de onderdrukkers niet weg van de behoeftige.
Vóór u geeft u de wees niet te eten,
‘noch achter uw rug de weduwe.

[60]
[61]
In de Ugaritische legende van Aqhat wordt Daniël juist beschreven als een capabele koning die rechtspreekt bij de poort:

Hij sprak recht in de zaak van de weduwe,
hij beoordeelde de rechtszaak van de wees.

[62]
Deze Ugaritische parallellen zijn des te interessanter, omdat Ugarit niet al te ver van Israël lag, namelijk aan de kust van wat nu Syrië is, en een religie en een cultuur had die verwant waren aan de cultuur en religie van de Kanaanieten. Het Ugaritisch is net als het Hebreeuws een west-Semitische taal en een groot deel van de Ugaritische woorden in de geciteerde passages komt precies overeen met de Hebreeuwse woorden op het ostracon.

Deze parallellen laten zien dat de morele visie die het ostracon uit Khirbet Qeiyafa tot uitdrukking brengt niet typisch bijbels of oud-Israëlitisch is, maar deel uitmaakt van een breder oud-oosters waardenpatroon.
[63]
Het gaat in de meeste geciteerde passages uit de buitenbijbelse literatuur om het rechtvaardige handelen van de koning,
[64]
maar er zijn ook buitenbijbelse teksten die duidelijk maken dat ook van anderen rechtvaardigheid verwacht werd.
[65]
De tekst van het ostracon van Khirbet Qeiyafa lijkt niet de koning aan te spreken. De uitdrukking דלמדי‘in/met/door de hand van de koning’ wijst erop dat de koning niet zelf de aangesprokene is. De tekst kan gericht zijn tot de oudsten, die verantwoordelijk waren voor de locale rechtspraak en daarbij de steun van de koning genoten. Opvallend genoeg is het ostracon gevonden in de resten van het poortgebouw, de plaats waar de locale rechtspraak plaatsvond.
[66]
De schrijversleerling die de tekst van het ostracon schreef blijkt een tamelijk literaire tekst gedicteerd gekregen te hebben, die goed aansloot bij het toenmalige internationale sociale besef.
[67]
De veronderstelling van Seth Sanders dat het na de ineenstorting van de grote culturen in het oude Nabije Oosten (± 1200 v.C.) tot circa 800 v.C. heeft geduurd eer er weer een literaire tekst op het grondgebied van Israël en Juda werd geschreven, verdiént dus heroverweging.
[68]

6.Archeologisch bewijs voor de historiciteit van David?

In het genoemd persbericht van de Universiteit van Haifa stelt Galil dat de inscriptie uit Khirbet Qeiyafa aantoont dat het koninkrijk Israël al in de tiende eeuw v.C. bestond. Hij kwam waarschijnlijk tot die conclusie vanwege het gebruik van het woord מלך‘koning’ in regel van het ostracon. Naast de inscriptie wijzen ook de ‘impressive fortifications’ van Khirbet Qeiyafa volgens Galil op het bestaan van het koninkrijk Israël in deze vroege periode. Wat dit laatste argument betreft staat Galil niet alleen. De archeologen Yosef Garfinkel en Saar Ganor betogen dat de bebouwing van Khirbet Qeiyafa uit Ijzertijd ILA in een korte tijd en volgens een plan tot stand kwam. Dit wijst er volgens hen op dat het stadje als gevolg van een beslissing in een groter machtscentrum ontstond. Ze zien redenen om aan te nemen dat dat machtscentrum Jeruzalem was. In hun betoog keren ze zich tegen Finkelstein en anderen die volgens hen geneigd zijn resten van grotere bouwwerken te laat te dateren.
[69]
Toch zijn bij Galils conclusie dat het koninkrijk Israël in de tiende eeuw bestaan moet hebben kanttekeningen te plaatsen. In de eerste plaats merken we op dat het woord מלך ‘koning’ niet hoeft te verwijzen naar bovenlokale leiders. Het ook betrekking hebben op de hoogste bestuurder van een kleine stad. Daarnaast is het opmerkelijk dat Galil in de vondst een aanwijzing voor het bestaan van het koninkrijk Israël ziet, terwijl de inscriptie in Judees gebied is gevonden. De laatste decennia wordt op goede gronden getwijfeld aan de voorstelling dat er in de tiende eeuw één koninkrijk Israël was waarvan Juda deel uitmaakte. Als er in deze vroege periode een koninkrijk Israël bestond, maakte het grondgebied van Juda er geen deel van uit. Als er toen ook een koninkrijkje Juda bestond, was het hooguit in zoverre met het koninkrijk Israël verbonden, dat dezelfde (David en/of Salomo?) over beide koninkrijkjes regeerde. Maar één rijk vormden de staatjes zeker niet.
[70]
In 1993 en 1994 zijn in Tel Dan brokstukken van een beschreven stele gevonden. Op een van de brokstukken bleek de Aramese uitdrukking ביתדודte staan. De meeste geleerden zijn het er inmiddels wel over eens dat de uitdrukking vertaald moet worden met ‘huis van David’. De inscriptie dateert uit de negende of achtste eeuw en verwijst ook naar een ‘koning van Israël’. Met deze koning wordt zeker niet een koning uit het huis van David bedoeld, maar een koning van het noordelijke rijk Israël. De kans is zeer groot dat met ‘David’ dezelfde koning aangeduid wordt als in het Oude Testament en dat de uitdrukking ‘huis van David’ betrekking heeft op het Davidische koningshuis, dat in het zuidelijke Juda regeerde.
[71]
In tegenstelling tot de Tel Dan inscriptie het ostracon uit Khirbet Qeiyafa geen nieuwe argumenten leveren voor de historiciteit van David. Uiteraard zijn aan het ostracon ook geen argumenten te ontlenen die pleiten tegen het bestaan van koning David in de tiende eeuw.

7. Betrouwbaarheid van de Bijbel

Het eerder genoemde persbericht claimt dat de vondst van een geschreven tekst uit de tiende eeuw v.C. de gangbare theorieën over het ontstaan van de Hebreeuwse Bijbel op de kop zet: ‘This stands opposed to the dating of the composition of the Bible in current research, which would not have recognized the possibility that the Bible or parts of it could have been written during this ancient period’.

Dit is een problematische bewering. In de oudtestamentische wetenschap is een duidelijke tendens waarneembaar volgens welke de berichten over David uit de boeken Samuël en Koningen laat gedateerd moeten worden.
[72]
Onlangs heeft John van Seters de these ontvouwd dat deze berichten zelfs uit de Perzische periode stammen. Zij zouden geschreven zijn om tegenwicht te bieden tegen het particularisme van Ezra.
[73]
Tegenover deze mainstream staan opvattingen als die van Moshe Garsiel en Seth Sanders, die beiden menen dat er wel oude tradities in Samuël en Koningen te vinden zijn.
[74]
Levert het ostracon uit Khirbet Qeiyafa argumenten voor één van deze posities? Zolang er geen oude teksten in het bodemarchief van Palestina/Israël zijn gevonden die een letterlijke parallel met een bijbeltekst bevatten, blijven de documenten uit Qumran de oudste bijbelhandschriften. De inscriptie uit Khirbet Qeiyafa bevat geen letterlijke parallellen met bijbelteksten en toont dus niet aan dat bepaalde delen van de Bijbel eerder geschreven zijn dan vaak gedacht wordt. Wel gezegd worden dat de inscriptie de these onderbouwt dat er in het tiende-eeuwse Juda ontluikende schrijfactiviteiten waren die passen binnen een onomkeerbaar proces op weg naar de vorming van een staat. De tekst van de inscriptie is betrekkelijk lang. De bewering dat in Ijzertijd IIA geen teksten geschreven kunnen zijn die later zijn opgenomen in de Bijbel is dus onhoudbaar.
[75]
In elk geval kunnen aan de inscriptie geen argumenten voor of tegen de betrouwbaarheid van de Bijbel worden ontleend. Zelfs al konden bepaalde delen in de Bijbel met onomstotelijke zekerheid in eèn zeer vroege periode worden gedateerd, dan nog zou daarmee geen duidelijkheid over de inhoudelijke betrouwbaarheid van die teksten ontstaan.

8. Tenslotte

De inscriptie uit Khirbet Qeiyafa biedt een intrigerende tekst. Zij maakt duidelijk dat in de tiende eeuw v.C. reeds schrijfactiviteiten plaatsvonden in het Judese gebied en dat er een sociaal besef was. Nadere bestudering van de inscriptie laat zien dat de verreikende conclusies van sommige geleerden met terughoudendheid bekeken dienen te worden. De inscriptie levert geen bewijs voor de historiciteit van de verhalen over David of de betrouwbaarheid van de Bijbel. Het sociale besef dat de tekst verwoordt niet als uniek bijbels of oud-Israëlitisch worden gezien. In de tekst komt de algemene oud-oosterse visie op intermenselijke verantwoordelijkheid tot uitdrukking.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken