De koning van Eduard
Bij Matteüs 21,1-5
De komende weken telkens een spiegelverhaal, met tussendoor een vraag voor een gesprek met de kinderen. In het gesprekje kunnen de kinderen hun mening geven en oplossingen verzinnen. Er hoeft geen ‘goed’ antwoord uit te komen. Het gaat erom dat ze meedenken.
Eduard is een klein ezeltje met grote, zachte oren. Eduard is nogal een sjieke naam voor zo’n klein ezeltje, maar zijn moeder vindt dat kleine ezeltjes altijd moeten dromen van een grote toekomst. Daarom heeft ze hem zo’n sjieke naam gegeven.
Eduard is reuze trots op zijn naam. Soms zegt zijn moeder liefkozend ‘Edje’ tegen hem. Maar daar houdt hij niet van.
‘Het is Eduard, mam!’ zegt hij dan koppig.
Eduard heeft nog niet zo veel meegemaakt in zijn leven. Eigenlijk heeft hij alleen nog maar bij zijn moeder gestaan, samen vastgebonden aan een boom. Elke dag staan ze lekker in de schaduw en kijken ze uit over de heuvels om hen heen. Dan vertelt zijn moeder verhalen. Verhalen die zij weer hoorde van haar moeder. Daar is Eduard gek op. Oude verhalen, vol wonderlijke dromen. Soms vertelt ze over een koning. Een koning die op een klein ezeltje rijdt.
Een koning op een ezel… Eduard vindt het eigenlijk maar raar. Koningen rijden op grote paarden en niet op kleine ezeltjes met zachte oren.
Hoe zou een goede koning zich moeten verplaatsen? Op de fiets, in een sjieke auto, in een gouden koets? Of toch op een ezel? Wat vind jij?
‘Een koning op een ezel… Stel je voor,’ denkt Eduard, ‘dat het wáár zou zijn. Dat er echt zo’n bijzondere koning komt. Een koning die heel gewoon is, en lief. Die niet alleen van machtige paarden houdt, maar ook van kleine ezeltjes. Dat moet wel een goede koning zijn. En stel je nou toch eens voor dat ík dat ezeltje zou zijn. Dat ik, Eduard, die koning op mijn rug mag dragen…’ Eduard droomt zachtjes weg, daar onder zijn boom.
Zijn moeder aait even met haar snuit over zijn zachte oren.
‘Mijn lieve Edje.’
‘Het is Eduard, mam!’ klinkt het koppig, vanuit dromenland.