De prediker als soulmate, mede-pelgrim, theoloog en ambtsdrager
Dit is de tekst van een lezing van Kees van Ekris op een studiedag ‘Jongeren en de preek’ in Sliedrecht op 4 oktober 2018. Deze bijdrage is geschreven in reactie op een onderzoek en lezing van Nelleke Plomp.
Zie ook:
-
‘Jongeren en de preek. Betrokkenheid bij de preek is een taak van de hele gemeente’, Nelleke Plomp, Sliedrecht, 4 oktober 2018.
-
Via de website van Jop is het onderzoek van Nelleke Plomp te downloaden (‘Betrokken bij de preek’. Publieksversie afstudeerscriptie Nelleke Plomp-Rodenburg, opleiding Theologie – Godsdienst Pastoraal Werk, Christelijke Hogeschool Ede, juni 2018)
Abonnees op PreekWijzer kunnen het onderzoek ook via deze link downloaden: Betrokken_bij_de_preek.
Nelleke Plomp heeft ons een dienst bewezen door de thematiek van prediking op de agenda te zetten van het jongerenwerk, door samen met collega Johan Sparreboom en de jongeren uit deze gemeente in Sliedrecht dit onderzoek uit te voeren, door deze studiebijeenkomst te organiseren en ook door JOP, de HGJB en Areopagus/IZB erbij te betrekken. Dat waardeer ik: haar verlangen, de openheid, de spirit die daaruit spreekt. In deze bijdrage wil ik proberen om de rol van de predikant theologisch en homiletisch te verdiepen en te concretiseren.
Prediking als participatie
Een sleutelbegrip in prediking is participatie. De kracht van de prediking gebeurt allereerst door te participeren in de kracht van de Schriften. De prediker als theoloog ontsluit allereerst de kracht die gebeurt in de perikoop waarover je preekt. Niet de kracht (of de aardigheid) van de persoon die preekt, staat centraal, maar die van de Schrift. Daardoorheen gebeurt de kracht van de Geest, de Geest die Christus present stelt. Dat is het primaire krachtenveld. Maar prediking is ook participatie in de geestkracht van de gemeente, de gemeente die de Geest ontvangen heeft, die samengekomen is, bidt, zingt, treurt en wacht. In die onderlinge dynamiek krijgt prediking actualiteit. De prediker speelt daarin een sleutelrol. Hij of zij luistert, dat is de grondhouding: luisteren naar de Schrift, naar de Geest, naar de gemeente, naar jezelf, naar de tijd waarin we samen leven. Ik noem dat het ‘absorberende vermogen’ van de prediker (en dat kun je leren). Je ‘absorbeert’ al de impulsen als een spons, je brengt die met elkaar in gesprek (in een soort voice dialogue), je verbindt die in een ‘toespraak’, en op zondagmorgen wring je de spons uit. Als dat ‘absorberende vermogen’ functioneert, herkent de gemeente zichzelf, de tijd en de stem van Hem die met Zijn gemeente spreekt. Praktisch gezien betekent dit dat je vroeg in de week de perikoop al verkend hebt en dat alles in de week die komt meedoet in het proces van prediking, op weg naar de zondag.
Gelijk even een observatie: de luisterhouding van de gemeente is in dit proces een geestelijke en theologische factor. Zowel positief als negatief. Zoals je in een goed gesprek een mens ‘te voorschijn kunt luisteren’ (een term van Margriet van der Kooi), zo kun je in elke preek het Godswoord ‘te voorschijn luisteren’. Negatief gezegd: Je kunt een uitstekende preek ook ‘kapot luisteren’. Je kunt als gemeente, doordat je niet meer weet hoe je luisteren moet, doordat je zo consumerend bent geworden dat je geen ‘hoorder’ meer bent, dat is: geen participant in prediking, maar ‘verveelde zapper’, zo kun je het gebeuren van het Godswoord in prediking ook saboteren. Het is een geestelijke paradox: De rol van de predikant is cruciaal, maar ook weer niet. De dynamiek is cruciaal, en de Geest, de prediker, de gemeente en de tijd spelen daarin hun rol. Het gaat om een geestelijk bondgenootschap. Als in gezinnen, in kerkenraden of in gemeentes een negatief geestelijke klimaat is naar prediking of naar de prediker, dan voer je op de kansel een eenzame strijd, en dan wordt het bondgenootschap een gevecht. Ook de gemeente kan zich eenzaam voelen als ze merkt dat de prediker niet meedoet in deze dynamiek. Wij kortom samen kunnen de Geest bedroeven, ieder op een eigen wijze. Ik denk dat er veel meer aandacht voor die factor zou moeten zijn, in catechese, in gezinnen, in kerkenraden: Hoe leer je luisteren naar een preek? Voelen bijvoorbeeld ouders nog zelf de verantwoordelijkheid om een toepassing van de prediking te maken, ook voor hun kinderen die zij zelf het beste kennen? Waar blijft onze creativiteit in deze? In veel gezinnen heb je zo’n kekke weekplanning op een krijtbord. Waarom niet na iedere zondag de creatieve opdracht voor ouders en jongeren om op dat bord een woord te zetten wat jou zondag in de preek geraakt heeft, en dat woord in de week te bewaren. Er zijn zoveel creatieve verwerkingsvormen denkbaar.
In deze bijdrage richt ik me verder op de prediker.
‘I have a dream’ als vrucht van gemeente-dynamiek
Samen participeren in dit gebeuren van prediking kan een geboortemoment worden waardoor disclosure gebeurt, de epifanie, het samen doorkrijgen wat God zegt tot ons, nu. Eén van de mooiste voorbeelden van dit epifanisch gebeuren die ik ken, (en die ik ook bespreek in mijn boek), is de grote toespraak van Martin Luther King: I have a dream. Dat is niet de briljante rede van een lonely genius, maar die toespraak is de vrucht van een gemeenschappelijk wordingsproces. Er zijn serieuze aanwijzingen dat King die prachtige zin over de droom niet van zichzelf had, maar dat hij die geabsorbeerd heeft. Waarschijnlijk is dat moment zelfs aan te wijzen. In die evident racistische tijd gebeurde het dat kerken met molotov-cocktails in brand werden gestoken, en als dat gebeurde kwam de verslagen gemeente daarna samen in die zwartgeblakerde kerk voor een prayer meeting. Op één van zulke gebedsbijeenkomsten (in de Olive Baptist Church in Terrel County, Georgia), gebeurde het dat een jonge vrouw de gebeden leidde en dat ze in haar gebed zich hartstochtelijk uitte: Lord help us in our misery, en gaandeweg de gebeden kwam over haar een droom: I have a dream, en die sprak ze uit. Veel predikanten waren daar aanwezig, waaronder King, en dat moment werd onderdeel van een gezamenlijke imagination. Stel je nu eens voor dat één van de grootste toespraken in de 20e eeuw zijn oorsprong had in de dynamiek in de gemeente, tussen een jongere en predikers, en dat die kracht voortgedragen werd doordat er een predikant was die goed luisterde, die dat absorbeerde, en dat verder uitwerkte. Dat bondgenootschap daar zouden we opnieuw naar moeten streven.
Luisteren en contact krijgen met oerwoorden
Je kunt dat luisterproces benoemen als ‘contact krijgen met oerwoorden’ (Karl Rahner). Urworte, die opkomen uit de diepte van het bestaan en die een eigensoortige kracht hebben. Woorden als: ‘Hier sta ik, ik kan niet anders’. Of: ‘I have a dream’. Eerlijk gezegd: ik herken dit wel. In Indonesië, waar ik docent was: In het luisteren naar de ervaringen van geweld onder studenten en van vervolging, maar ook van de verwoestende Tsunami in 2014, en dan samen Job lezen en ineens vermengt zich de taal. Je krijgt contact met de diepte in jonge mensen. Of toen wij terugkwamen uit Indonesië en ik de diepste lagen van secularisatie geproefd heb aan de catechisatietafel, in allerlei fragmenten die ik jongeren hoorde zeggen en die precies de essentie benoemde van wat er gaande is in heel de gemeente. Of de aangrijpende momenten dat ik in een oogopslag zie wat een scheiding doet aan een 11-jarige jongen, of hoe ik begin te begrijpen hoe je hoofd een voortdurende flipperkast is als je ADHD hebt, of het geloof van jonge mensen dat plotseling oppopt, in alle eenvoudige kracht. Het is luisteren, doorvragen, duiden, nog dieper vragen. Een predikant absorbeert, neemt het mee in de bestudering van de Schriften en in de verkondiging op zondag. Het gaat dus niet alleen om communicatie (hoe krijg ik mijn gedachten in jongeren), het is ook een geestelijk luisterproces naar mensen. Het epifanische heeft inductieve momenten.
Om daar iets meer grip op te krijgen: Claire Watkins is bezig een model te ontwikkelen over hoe disclosure gebeurt in de kerk, over hoe je door kunt krijgen wat God zegt en wat jij als prediker dus hebt na te spreken of hebt ter verduidelijken. Zij zegt: Er zijn vier soorten voices in de kerk en die moeten met elkaar in gesprek komen, die moeten elkaar moeten beïnvloeden. Er is het niveau van operant theology, dat is het geloof/ongeloof dat impliciet functioneert in het echte leven, in de praktijken van het leven. Er is het niveau van de espoused theology: dat is wat mensen zeggen te geloven, wat ze aan geloofsvoorstellingen ontwikkelen (dat is niet per se hetzelfde als de geloofsvoorstellingen die feitelijk functioneren), er is het niveau van formal theologie (dat is de reflectie over geloofsvoorstellingen) en er is het niveau van normative theologie: het geloof zoals verwoord in de Bijbel in, geloofsbelijdenissen en in de liturgie. Prediking is met deze vier niveaus in gesprek zijn: met hoe feitelijk geleefd word, met hoe mensen zeggen te geloven, met de theologische reflectie daarover en met de gezaghebbende traditie. Als deze dynamiek, deze voice dialogue hapert, hapert prediking. Als deze dynamiek functioneert wordt prediking een levendig geheel.
Voor mij is dit een werkbaar model voor het ambacht en de attitude van de prediker, juist ook in het contact met jongeren. Namelijk: Contact maken/hebben met het echte leven van jongeren, (het rauwe, het rafelige, het pure), begrijpen welke geloofsvoorstellingen zij daarin hebben en waarom die zo functioneren, toegang hebben tot de theologische reflectie daarover en voortdurend dat in contact brengen met de Schriften en de traditie. Ik wil dat uitwerken in vier rollen van de prediker.
Vier rollen: soulmate, mede-pelgrim, theoloog en ambtsdrager
De eerste is de rol van de prediker als soulmate (niveau: operant theology). De prediker is allereerst nieuwsgierig op een geestelijke en sympathieke manier. Wat leeft er in jou?, welke ervaring bepalen jou?, waar zit je eenzaamheid?, welke knopen zie ik in je leven?, waar ligt jouw kracht en de belofte in jouw leven?, wat zie ik in jou? De prediker is een soulmate die jouw ziel ziet, die zorgt voor je ziel, die je probeert te troosten en die tegelijkertijd voor jouw zieleheil vecht. Op dat niveau gebeurt gezag en connectie. ‘Ontvankelijkheid’, in de begrippen van Nelleke Plomp. Als jongeren zien dat je ook toegang hebt tot je eigen rafeligheid, ongeloof en verdriet, dat je dat eventueel ook durft te benoemen, dat je mens bent als zij, even kwetsbaar, en dat je daar taal voor hebt, dan gebeurt er identificatie. Dat kan gebeuren in contact, maar dat is ook te horen in hoe je bidt en hoe je preekt. En die taal die je opdoet in allerlei verbanden (literatuur, muziek, je eigen kinderen) kan hoorbaar worden in je prediking. Het gebeurt vaak terloops denk ik. Dominee Riphagen die me vraagt in de pauze van een catechisatie of ik zaterdag gewonnen heb met voetbal. Waarom herinner ik me zo’n moment? Zie ook een opmerkingen van Arie Spijkerboer: ‘Iedereen klaagt over de oppervlakkigheid van mensen, maar ik heb nog nooit een oppervlakkig mens ontmoet’.
De tweede is de rol van mede-pelgrim (niveau: espoused theology) Je moet doorkrijgen dat vanuit het geleefde leven ieder mens, en iedere jongere, geloofsvoorstellingen ontwikkelt (en als het goed is weet je ook hoe dat bij jezelf functioneert). Je kunt zo invoelend luisteren dat je gaat begrijpen waarom jongeren of ouderen bepaalde geloofsvoorstellingen omarmen, waarom die belangrijk voor hen worden, of waarom ze sterk afwijzend staan tot geloof. Ik heb heel wat catechisanten gehad waarvan een vader wel gelooft en een moeder niet, en je kunt heel goed door gaan krijgen waarom welke geloofsvoorstellingen daarom belangrijk worden. Je kunt leren begrijpen waarom een pleegkind bepaalde geloofsvoorstellingen zo dierbaar worden. Je hebt als soulmate contact met het geleefde leven en je hebt als mede-pelgrim ervaring met hoe dat doorwerkt in geloofsvoorstellingen, en dat kun je verhelderen. Jouw levens- en geloofservaring kan een gidsfunctie hebben.
De derde rol is die van theoloog (niveau: formal theology) Het moet allemaal niet te ‘micro’ worden. Als theoloog heb je toegang tot de ‘grote traditie’ en dus tot de grote thema’s. Over wat je als soulmate en mede-pelgrim hoort kun jij theologisch reflecteren, je kunt het verbinden met de grote thema’s van schepping, woestijn en ballingschap, exodus, zonde, verkiezing, verlossing, eschaton. De theoloog is betrokken maar op een reflectieve manier. Die grote thema’s kun je ontsluiten voor ‘beginnende gelovigen’. Het is mijn ervaring dat er een wereld voor jongeren open kan gaan als je kunt laten zien hoezeer kerkvaders en grote theologen ook soulmates zijn en mede-pelgrims. Als je jongeren met Augustinus in contact kunt brengen als een soul-mate, help je hen diepgaander dan wanneer je Nick & Simon de catechisatie intrekt. Als theoloog/analyticus weet je ook iets van de ‘stages of faith’ (James Fowler), je weet iets over melk en vast voedsel. Je weet dat bepaalde geloofsvoorstellingen in bepaalde periodes belangrijk kunnen zijn, maar ook dat die voorstellingen waarschijnlijk sneuvelen in het echte leven. Daarom theologiseren we: om als gelovigen het echte leven in alle facetten aan te kunnen.
De vierde rol is die van ambtsdrager (niveau: normative theology). Het moet niet alleen niet te ‘micro’ worden, het moet allemaal ook niet te ‘curling’ worden. Dat las ik ergens als woord: ‘curling-ouders’. Curling is die vreemde sport op zo’n soort bowlingbaan waarop je een kegel laat glijden en iedereen poetst de baan glad. ‘Curling-ouders’ zijn ouders die altijd bezig zijn om een gladde route voor hun kinderen te maken. Zo kunnen er ook ‘curling-gemeentes’ zijn, of ‘curling-predikers’. Altijd maar dingen glad strijken. Maar als ambtsdragers heb je een andere rol. Als ambtsdrager benoem je de thema’s van bekering en heil, van een verloren leven kunnen lijden en hoe verschrikkelijk dat is, de betekenis van de sacramenten en van prediking. Mooie zin van Nelleke Plomp in haar onderzoek: ‘Een prediker levert zich niet uit aan jongeren’ (p 40). ‘Aufgabe der Kirche ist nicht Eroberung der Jugend’, zegt Bonhoeffer in zijn Acht Thesen űber die Jugendarbeit in der Kirche (London 1934), ‘sondern Lehre und Verkűndigung des Wortes Gottes’.
De kracht van prediking, naar de mens gesproken, gebeurt in het verantwoordelijk en liefdevol uitoefenen van deze verschillende rollen. Je kunt soms in analytische zin ook aanwijzen waar het mis gaat in prediking en in jeugdwerk. De ambtsdrager of theoloog die amper soulmate is of mede-pelgrim. Of: de populaire prediker die communicator is en tijdgenoot, maar amper theoloog en ambtsdrager. Je zou voor jezelf kunnen analyseren in welke rol je wilt groeien en wie je daarbij kan helpen. Je kunt je eigen preken en gebeden analyseren om te kijken over welke rol oververtegenwoordigd is en hoe je dat kunt bijsturen. Het is ook iets om zelf te ontwikkelen: heb ik toegang tot die stemmen in mijzelf?
Een belang hebben om te luisteren
Dit is niet abstract. Het is uiterst concreet. In mijn dissertatie heb ik een preek geanalyseerd van een collega die moest preken toen een tiener vermist werd. Op maandag werd ze vermist, op zondag nog geen spoor van leven en iedereen vreesde terecht het ergste, en op zondag moest hij preken. Als je die preek analyseert, kun je zien hoe je al deze vier rollen nodig hebt om te kunnen preken. Je moet soulmate kunnen zijn: in je taal, in je attitude, in je mens-zijn deelhebben aan wat dit betekent. Je moet als mede-pelgrim weten hoe het geloof in allerlei omstandigheden aangevochten is of juist omarmd word, je moet het geloof als het ware kunnen reconstrueren in crises als deze. Je bent ook theoloog: je weet iets over de risico’s van mens-zijn, je hebt al veel langer en grondiger nagedacht over kwaad, en al die theologische bagage begint te functioneren. Je bent ambtsdrager, geroepen om een kwetsbaar maar verantwoordelijk woord te spreken over God, je moet als ambtsdrager het aandurven om in het donker toch over heil te kunnen spreken. Toen wij die preek op een Areopagus-conferentie bespraken zeiden we tegen elkaar: dat is eigenlijk ons vak en onze roeping. Op een bepaalde manier doen wij dit wekelijks: het echte leven, het geloofsleven, de reflectie en de Schrift met elkaar verbinden.
Als je die betreffende preek leest, is het ook een heftige preek. We vroegen op die conferentie aan de collega: hoe luisterden de gemeente en de jongeren? Nota bene: haar hele middelbare school klas was aanwezig in de dienst. De collega zei een zin die ik niet zal vergeten: ‘Als mensen, ook jongeren, een belang hebben om te luisteren, is het begrijpen van een preek zelden een probleem’. Misschien dat wij dat opnieuw kunnen leren en trainen in de gemeente, onder jongeren, in kerkenraden, bij ouders: ‘een belang hebben om te luisteren’. Een groot belang omdat wanneer wij Gods stem niet meer vernemen ons geloof verdorren zal. Als we dat belang hervinden, misschien dat gebed dan herleeft, ook voor de prediker, serieuze voorbereiding op de dienst, verlangen, concentratie. Ontvankelijkheid, identificatie en challenge.