De uitzending van de tweeënzeventig
3e zondag van de zomer (Lucas 10,1-20)

De perikoop over de uitzending van de (tweeën)zeventig volgt onmiddellijk op Jezus’ onderwijs over de radicale levenswandel van de Mensenzoon en het even radicale karakter van de toewijding aan Gods heerschappij, waarvan de concrete vorm het navolgen van Jezus is (9,57-62). Ook de instructies voor de uitgezonden volgelingen liegen er niet om (vgl. ook de uitzending van de twaalf, 9,1-6). De dubbele uitzending – van de twaalf en de (tweeën-) zeventig – heeft zijn achtergrond in de dubbele oriëntatie van het Lucasevangelie: op Israël (twaalf) en de volkeren (zie de volkerenlijst, Gen. 10).
De uitzending vindt plaats in volstrekte kwetsbaarheid – geen geld, geen tas voor voedsel, geen schoenen – wat een teken kan zijn van de toewijding van de uitgezondenen en hun afhankelijkheid van God. Alle gedrag dat erop zou kunnen wijzen dat ze als rondtrekkende wonderdoeners op een beloning uit zijn, wordt tegelijkertijd ook vermeden: niet van huis naar huis trekken (Luc. 10,7); ook het afzien van een beurs of reistas past hierbij. Tegelijkertijd ligt er grote nadruk op hun bereidheid om zich in te laten met de gemeenschappen die ze aantreffen: ‘eet wat je wordt voorgezet’ (10,7-8) betekent ook dat spijswetten terzijde geschoven worden.
Opvallend is wel het uitzenden in paren, wellicht ook echtparen. Volgens namenlijsten als in Romeinen 16 (natuurlijk een andere bron) speelden echtparen vaker een rol in de verkondiging en de opbouw van de ekklèsia.
Vredegroet
De boodschap van de leerlingen is die van het Koninkrijk, in het teken waarvan ook de wondertekenen en de ‘vredegroet’ (Luc. 10,6) gezien moeten worden. De ‘vredegroet’ is natuurlijk een gebruikelijke groet (Hebr.:) sjalom, of (Gr.:) eirènè, maar wordt hier heel letterlijk opgevat: wanneer iemand geen ‘kind van de vrede’ (Gr.: ‘zoon van de vrede’) is, dan keert de vrede terug tot degene die hem die iemand toewenst. Dit gaat verder dan een hoffelijke groet: de vrede die gewenst wordt is een kenmerk van, en zelfs de inhoud van Gods toekomst. De Griekse uitdrukking huios eirènès (10,6) is een semitisme (vgl. ‘zoon/kind van de Tora’ etc.) en heeft waarschijnlijk twee elkaar deels implicerende kanten: iemand die door vrede gekenmerkt is, en iemand die streeft naar of openstaat voor vrede.
In hun wensen van vrede, het verkondigen van de nabijheid van Gods heerschappij (10,9) en het genezen van mensen vertegenwoordigen de uitgezonden volgelingen van Jezus Hemzelf (10,1); in hun optreden vindt immers precies dat plaats waar ook Hij voor staat. De spectaculaire daden van de leerlingen, inclusief het uitdrijven van demonen (10,17) en het genezen van zieken (10,9), zijn het beste te lezen als belichamingen van de inhoud van Gods toekomst: de vrede die de leerlingen mensen ook toewensen. Gezien de situatie van de medische voorzieningen in de eerste eeuw van onze jaartelling raken ze hiermee ook aan een wezenlijke nood van mensen.
De keerzijde van deze medaille doet Jezus in zijn rede tot de uit te zenden leerlingen ook uitvoerig uit de doeken: een lot dat dat van beroemde, ten onder gegane steden zal overtreffen (10,11-16). Want Gods heerschappij komt, of de leerlingen nu gastvrij worden ontvangen of niet. Het lot van Chorazin, Betsaida en Kafarnaüm – bepaald geen wereldsteden, overigens – is ook wel te verstaan als de logische implicatie van het afwijzen van een wereld van vrede, namelijk ondergang.
Van vreugde naar vreugde
Het slot van deze perikoop, de ontmoeting en het gesprek tussen de teruggekeerde leerlingen en Jezus, beweegt zich van vreugde naar vreugde (10,17.20). De redenen daarvoor worden tussendoor gekwalificeerd en verschuiven van vreugde over wat de leerlingen kunnen, de macht die ze hebben ontvangen – waar Jezus nog een schepje bovenop doet door hun een soort onkwetsbaarheid te verlenen (10,19) – naar vreugde over waar en bij wie ze thuis zijn: de namen van de uitgezondenen staan in de hemel geschreven. Dit is natuurlijk relativerend en plaatst, wellicht, de uitgezondenen, die toch een bijzondere rol gekregen hebben van Jezus, op hetzelfde niveau als iedereen van wie de naam ook in de hemel geschreven staat.
Over het algemeen wordt aangenomen dat dit verhaal transparant is voor ervaringen en opvattingen van de gemeente van waaruit en waarvoor Lucas schrijft. Het zou daarom goed kunnen dat het enerzijds de bijzondere rol van ‘apostelen’ (‘gezondenen’) onderstreept en ze tegelijkertijd en anderzijds op hetzelfde niveau plaatst als iedereen die zich aan het Koninkrijk heeft toegewijd.
Radicaal kwetsbaar, absoluut veilig bij God
Voor de prediking biedt de perikoop een paar interessante spanningen waarbinnen wellicht ook de verkondiging in de eenentwintigste eeuw met vrucht geplaatst kan worden, of waarop deze kan doordenken. De spanning tussen enerzijds de volmondige verkondiging, en anderzijds de totale kwetsbaarheid waarmee deze plaatsvindt, is een eerste. Een tweede is die tussen verkondiging van een ‘waarheid’ enerzijds, namelijk dat Gods Koninkrijk nabij is, en de belichaming daarvan anderzijds in genezingen, exorcismen, et cetera. Gods nog komende heerschappij is al nabij in dat wat de uitgezondenen doen, en dat raakt direct aan de nood van mensen. Woord en daad, heden en toekomst zijn daarmee geen tegenstellingen meer.
Een derde spanning is dat de perikoop zowel mensen met een bijzondere rol en zending het volle pond geeft, terwijl ze ook in de ‘rang’ van de gewone volgelingen geplaatst worden, want daaraan moeten ze hun vreugde eigenlijk ontlenen, niet aan het gezag dat hun gegeven is.
Een vierde spanning is die tussen de absolute veiligheid van de uitgezonden leerlingen bij God – hun namen staan in de hemel geschreven – en de radicale kwetsbaarheid en onzekerheid waarmee ze op pad gestuurd worden. Het tweede is vermoedelijk vanwege het eerste uit te houden. Hoe deze situatie zich verhoudt tot de gemiddelde ‘apostel’ – pastoor, dominee, enzovoort – en diens toch niet slechte rechtspositie in de eenentwintigste eeuw is weer een andere vraag.
Deze exegese is opgesteld door Peter-Ben Smit.