Menu

Premium

De verantwoordelijke ouderdom

In 2008, het jaar waarin de financiële crisis begon, was ouderdom het thema van de nationale boekenweek. Ik schreef voor die gelegenheid een boekje De armoede van het zwitserlevengevoel. Pleidooi voor beter oud worden
[1]
. Dat was toen, meende ik, best een actuele titel. Maar waar is toch dat ‘zwitserlevengevoel’ gebleven? De ouderdom lijkt radicaal in waarde te zijn gedaald. Vijf jaar geleden werd de vitale senior, forever young, op het schild geheven. De babyboomer, die kon vertrekken met een mooie regeling een paar jaar vóór zijn vijfenzestigste en de mooiste tijd van zijn leven tegemoet ging, met veel reizen, tijd voor hobby’s en af en toe nog eens een klusje voor zijn oude baas. Nu, amper vier jaar later en midden in een economische crisis, lijkt de wind gedraaid. Ouderdom staat nu voor onbetaalbare pensioenen, ontmanteling van de AWBZ, misstanden in het verpleeghuis en een exponentiële groei in zorgkosten. Ouderdom, dat is: dure thuiszorg, belastende mantelzorg – en als dat niet meer kan: schrale verpleeghuiszorg.
[2]
Met als laatste exit option: het zelfgekozen levenseinde na een voltooid leven, door het burgerinitiatief Uit Vrije Wil
[3]
gepropageerd.

Oud zijn: zegen of vloek?

Van: ‘de mooiste tijd van je leven’ naar de reactie: ‘het verpleeghuis? Ik stap er voor die tijd wel uit.’ Het denken over de ouderdom schiet van het ene uiterste in het andere. Waarom is de ouderdom zo conjunctuurgevoelig? Omdat, zo is mijn vermoeden, we er eigenlijk geen raad mee weten. De ouderdom als paradijs of hel, het zijn twee kanten van dezelfde verlegenheidsmedaille. De moderne samenleving heeft moeite een evenwichtig beeld van de ouderdom te schetsen. In tijden van voorspoed wordt het bijgekleurd met een roze stift. In tijden van crisis wordt de ouderdom extra zwart gemaakt. Ouderdomsbeelden verschieten van kleur, heen en weer geslingerd op de golven van angsten en verlangens.

In traditionele samenlevingen is de ouderdom – althans de iure – daarentegen een gerespecteerde levensfase. Men is van de kennis en ambachtelijke vaardigheden van ouderen afhankelijk voor de voortgang van de cultuur.
[4]
De ideale levensfase in onze moderne samenleving is eerder die van de jongvolwassene, ondernemend, actief participerend aan de samenleving, toekomstgericht. De vitale senior probeert dat zo lang mogelijk te blijven of er op te lijken. Zo lang hem dat lukt kan hij ook participeren aan de samenleving. De hoogbejaarde oudere die daarin niet meer slaagt, wordt echter een last voor anderen en voor zichzelf. Hij is cultureel overtollig verklaard, een disfunctioneel restproduct van de voortsnellende samenleving.

Wachtkamer van de dood, vagevuur voor de nog levende ziel – dat is het beeld van de hoge ouderdom in onze hedendaagse cultuur. De zinleegte speelt ons ook parten in de discussie over het zelfgekozen levenseinde na een voltooid leven. Als de rol van actieve vrijwilliger in buurt, culturele vereniging of kerk is uitgespeeld, je kleinkinderen volwassen geworden zijn en je niet meer nodig hebben, je wereld inkrimpt tot je huis omdat je minder mobiel bent geworden, je door ouderdomskwalen als hartfalen, COPD, reuma of diabetes, een CVA of dementie ziek bent geworden en van de zorg van anderen afhankelijk – dan is het leven eigenlijk zinloos geworden en zijn de jaren die nog resten een kwestie van wachten op het einde. Je leven is eigenlijk klaar, er kan niets nieuws meer gebeuren.

De 21e eeuw maakt voor het eerst in de geschiedenis een demografische revolutie door: de bevolkingspiramide (veel jongeren onderaan en weinig ouderen boven) krijgt de vorm van een cilinder (minder kinderen, meer en oudere ouderen). Juist nu de samenleving massaal vergrijst, ontbeert zij echter een visie op de hoge ouderdom als gerespecteerde levensfase. Zij heeft geen zinscenario’s voor de ouderdom ontwikkeld, anders dan als de prolongatie van de volwassenheid. De moderne oudere is de voortzetting van zijn jongere alter ego met andere middelen. Willen we een waardige ouderdom, dan zijn er inspirerende beelden van de ouderdom nodig, die het zinvol maken (ook heel) oud te willen worden. Beelden, die van de ouderdom een betekenisvolle fase in de menselijke levensloop maken, anders dan de jeugd en volwassenheid.

Inspirerende ouderdomsbeelden liggen niet voor het oprapen. We zullen ervoor moeten teruggrijpen op het verleden. Ik denk dat de christelijke traditie hier veel te bieden heeft. Maar niet dan nadat we ons realiseren dat onze ouderdom een andere is dan die van vroeger, en dat het niet aangaat terug te verlangen naar de rol en positie van ouderen in eerdere samenlevingen, hoewel met de mond geëerd, uiterst ambivalent was. Feitelijk werden ouderen daar vaak achtergesteld, verwaarloosd en veracht.
[5]

Verantwoordelijk voor de ouderdom

In welk opzicht is de toekomstige oudere anders dan die van vroeger? De nieuwe oudere is ‘gezonder, ouder, welvarender, mondiger dan zijn voorgangers’ – die mantra is de laatste jaren vele keren herhaald in visiedocumenten met betrekking tot het ouderenbeleid.
[6]
Een meer fundamentele verschuiving ten opzichte van eerdere tijden lijkt me echter deze: vanaf de 20e eeuw zijn we voor de ouderdom steeds meer verantwoordelijk geworden. Was de ouderdom een lot uit de loterij, nu is zij een statistisch hoge kans geworden, waarmee we rekening moeten houden en waarop we ons hebben voor te bereiden. Niet alleen financieel en sociaal, maar ook geestelijk. We zullen – daar loopt mijn betoog straks op uit – de ouderdom ook spiritueel ter hand moeten nemen, zoals we dat ook medisch en maatschappelijk hebben te doen.

De ouderdom zelf is zekerder dan ooit geworden. Vroeger was een oude dag een lot uit de loterij, dat men wellicht kon trekken als men de dood in de wieg als zuigeling of als moeder in het kraambed had overleefd en als vitale dertiger niet aan de oorlog, de honger, de pest of een andere infectieziekte was bezweken. Nu is de ouderdom gemeengoed geworden. Men kan nog altijd vroeg, te vroeg overlijden – iedereen weet dat uit eigen ervaring. Maar met de kans dat men tachtig wordt zal men ernstig rekening moeten houden. En onze kinderen zeker.
[7]
Dat maakt dat de samenleving anders over ouderdom moet gaan denken: Wie nu vijfenzestig is, hoeft niet bij de dag te leven maar heeft gemiddeld nog twintig jaar te gaan.
[8]
Het te verwachten scenario daarvan is bekend. Vergeleken met de middeleeuwer die niet ouder werd dan gemiddeld dertig heeft de moderne mens er twee of drie levens bij gekregen.
[9]
Er is niet langer één ouderdom: er moet onderscheid gemaakt worden tussen jonge ouderen en oude ouderen. Met daartussen in een uitdijende categorie ‘kwetsbare ouderen’: de ouderen, die nog zelfstandig wonen dankzij een hecht sociaal netwerk, maar slechts een kleine stap verwijderd zijn van de zorgafhankelijkheid.
[10]
Een val in de badkamer of, een partner die overlijdt maakt dat men afhankelijk wordt van zware thuiszorg of verpleeghuiszorg. Men is de Vierde Leeftijd binnengetreden. Waarna zelfs een Vijfde Leeftijd nog mogelijk is, een schemerbestaan op de drempel van de dood.
[11]
Een hoge ouderdom waarmee rekening moet worden houden, maakt verantwoordelijk. Men kan als ouder wordende generatie straks niet op zijn tachtigste zeggen: hé, wat een verrassing, dit hadden wij nooit gedacht, wij zijn er helemaal niet op voorbereid, wie zorgt er nu voor ons? We worden steeds meer verantwoordelijk voor onze gezondheid en de voorzieningen die we voor onze oude dag treffen. Maar ook voor ons eigen sterven. Dat maakt dat we anders over solidariteit en zorg tussen generaties moeten gaan denken. Ouderen kunnen niet meer een vanzelfsprekend moreel beroep doen op de eindeloze zorg van de samenleving. De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg bracht in de zomer van 2012 een advies uit met als titel ‘de redzame burger’. De zélf-redzame burger op hoge leeftijd is een illusie; de hoogbejaarde oudere kan zichzelf doorgaans niet meer redden en is op anderen aangewezen. Maar hij of zij kan zichzelf wel maximaal voorbereiden op die levensfase door in zijn of haar sociale netwerk te investeren, te sparen voor zorg en levenfasebestendig te gaan wonen.

‘Wees voorbereid!’

Ook het levenseinde gaat steeds meer tot onze eigen verantwoordelijkheid behoren. De dood komt zelden nog onverwachts en doorgaans na een lang leven. De hoge levensverwachting is mede het resultaat van effectieve medische zorg. Van een natuurlijke dood is nauwelijks nog sprake. Bijna één op de drie Nederlanders overlijdt in een ziekenhuis; ruim één op de drie sterft in een verpleeg- of verzorgingshuis; gemiddeld een derde overlijdt thuis, onder wie de helft van alle kankerpatiënten, die samen een derde van het totaal aantal sterfgevallen vormen. De journalist Gijsbert van Es sluit een serie interviews met terminaal zieken in de NRC af met deze cijfers en met deze conclusie over wat ze betekenen: ‘Wees voorbereid’.
[12]
Vroeger werden mensen op leeftijd door een toevallige dodelijke aandoening behoed voor de aftakeling van de hoge ouderdom (de longontsteking als ‘old men’s friend’). De geneeskunde slaagt er tegenwoordig in heel oude mensen met meerdere chronische kwalen langdurig in leven te houden. Langer soms dan ze zelf zouden willen. Van Es: ‘Hoe ouder een mens wordt, hoe groter de kans is dat z’n leven eindigt in zo’n hoog bed dat in een verpleeg- of verzorgingshuis staat.’

De medisch geassisteerde ouderdom is winst als men naar het gewonnen aantal levensjaren kijkt. Maar is het alleen maar winst als daarmee ook het aantal jaren in slechte gezondheid toeneemt?
[13]
Aan de dood gaat tegenwoordig meestal een korter of langer durend ziekbed vooraf. De helft van alle sterfgevallen gaat gepaard met een of andere vorm van medisch ingrijpen.
[14]
Of en hoe lang we willen worden doorbehandeld, beademd, gereanimeerd – we zouden dat zelf van te voren duidelijker en nadrukkelijker moeten laten weten. De dood zelf blijft zich aan onze greep onttrekken. Het sterven daarentegen ligt steeds meer binnen menselijk bereik. Welke behandeling wil men (nog) wel of niet meer ondergaan, gezien de levensverwachting, de te verwachten kwaliteit van leven en de kosten die dat met zich meebrengt?
[15]
Hoelang en tot hoever worden behandelingen door- en voortgezet?
[16]
‘Wees voorbereid’. In hoeverre ‘onze tijden in Gods hand zijn’ laat zich niet meer tot op de dag en het uur nauwkeurig vaststellen.

Het gezondheidsbeleid is erop gericht ons zolang mogelijk gezond en actief te houden en onze volwassenheid als het ware te prolongeren. Preventie is het toverwoord. Medici zetten alles op alles om ziekte zover mogelijk naar achteren in de levensloop op te schuiven (compression of morbidity).
[17]
De levensfase die dan nog rest lijkt een zinloze epiloog van het levensverhaal. Er is van de ouderdom een beheersingsvraagstuk gemaakt, een risico dat we zo lang mogelijk moeten zien te vermijden. Maar wat het betekent om samen te zoeken naar liefde en betekenis in het aangezicht van de dood vraagt om een ander verhaal dan dat van de zelfmanager, de eeuwige adolescent die iets van zijn leven maakt.
[18]
We zullen daarentegen vrijmoedig moeten leren spreken over het levenseinde, als een fase ‘van betekenis’
[19]
, waarin mensen zich samen met hun naaste omgeving op hun aanstaande dood kunnen voorbereiden. Er is indringend behoefte aan een moderne ars moriendi.
[20]

Niet onsterfelijk

Wat weerhoudt ons van een vrijmoedig spreken over de zin en onzin van het oud worden en het naderende levenseinde? Ik denk dat de angst voor en de afkeer van de eigen ouderdom hierbij een belangrijke rol spelen. Zij dragen ertoe bij dat we de rug toewenden naar ouderen, naar ons eigen ouder worden, en naar het nemen van verantwoordelijkheid voor de ouderdom. Daar zit een cultureel element in, dat ik naar voren heb willen brengen: de moderne verafgoding van jeugd en vitaliteit. Er is echter ook sprake van een meer dieptepsychologische reden, die universeel van aard is.

‘Ouderen toelaten tot ons innerlijk leven is bepaald niet gemakkelijk,’ schrijft Henri Nouwen. ‘Ouderdom is niet alleen verborgen voor onze ogen, maar veel meer nog voor ons gevoel. Diep in ons hart houden we de illusie in stand dat we altijd hetzelfde zullen blijven. Wij zijn geneigd om niet alleen het feitelijke bestaan te ontkennen van oude mannen en vrouwen opgesloten in hun kamer of in een verzorgingshuis, maar ook van de oude man of vrouw die stilletjes bezig is in onszelf op te staan. Vreemden zijn het en vreemden boezemen ons angst in. Deze indringers dreigen ons te beroven van wat wij als ons eigendom beschouwen.’
[21]
Voor jonge mensen vormen ouderen een vreemde diersoort, een categorie wezens, waartoe zij zelf nooit zullen behoren. Voor volwassenen boezemen zij eerder angst in, ze herinneren aan wat hun binnen afzienbare tijd te wachten staat. Hoe kunnen we ooit mensen in vrijmoedigheid nabij zijn in hun zoeken naar zin en betekenis in de ouderdom als we ons innerlijk van hen afkeren? Dat kan alleen als we onszelf ons eigen ouder worden te binnen brengen en leren aanvaarden.
[22]
Nouwen schrijft: ‘Daarom houdt toewijding aan ouderen allereerst in dat we ons openstellen voor de ervaring van oud worden. Alleen zodra jijzelf de betrekkelijkheid van je eigen leven hebt leren inzien, kun je een glimlach tevoorschijn toveren op het gezicht van iemand die de dood voelt naderen. In deze zin is toewijding [care] in de eerste plaats een weg naar je eigen ouder wordende ik; daar zijn de genezende krachten te vinden voor allen met wie wij de condition humaine delen. Geen gast voelt zich welkom wanneer zijn gastheer niet thuis is in zijn eigen huis.’
[23]
De eerste stap op weg naar een vrijmoedig spreken over ouderdom is de erkenning dat we niet onsterfelijk zijn. Theologisch gesproken: dat we eindig schepsel van God zijn en bestemd zijn om te komen en weer te gaan. Het is één ding dat te weten, een ander om het ook innerlijk bij zichzelf toe te laten. En het is één ding om het in het pastoraat tegen iemand te zeggen, een ander om elkaar in sterfelijkheid nabij te zijn.

Ooit was de oudere een arme sloeber die niet meer in zijn levensonderhoud kon voorzien en afhankelijk was van de bedeling.
[24]
Het pastorale model dat daarbij paste was dat van de verkondiging, de geestelijke bedeling. In de vorige eeuw werd hij een patiënt die door de zuster in de witte schort in het bejaardenhuis verpleegd moest worden. Het ouderenpastoraat werd intramurale geestelijke verzorging. Ouderen van vandaag en morgen zijn echter primair burgers, die zelf verantwoordelijkheid dragen voor hun laatste levensfase en hun levenseinde. Verantwoordelijk, ook voor de innerlijke houding waarmee zij het onberekenbare en onbeheersbare van de hoge ouderdom tegemoet treden en zich al dan niet hebben voorbereid op de laatste fase. De oudere wordt daarmee een andere, een nieuwe pastorant. Het pastoraat moet in die verschuiving mee. Ouderenpastoraat zal een vorm van geestelijke toerusting, spirituele training moeten worden, creatief en vindingrijk in vormen, vanuit een krachtig geestelijk leiderschap.
[25]
[26]
De ouderdom valt ook geestelijk niemand in de schoot. Men zal er aan moeten werken. Een ouderdomspraktijk die niet de kop in het zand steekt voor de afbraak, de pijn en het verlies, maar tegelijk ook in de ouderdom de mogelijkheid ziet voor rijping en groei, vraagt om discipline, concrete oefening. ‘”Disciplina”, schrijft Anselm Grün, ‘komt van het Latijnse “disci-pere: vastgrijpen, in de hand nemen, ontleden”. Discipline betekent dat ik mijn leven in eigen handen neem. Geestelijk leven betekent ook handelen en strijden volgens een welbepaalde methode. (…) Geestelijk leven betekent dat ik zelf de verantwoordelijkheid voor mijn leven op mij neem. Het helpt niet dat we jammeren omdat we zo’n beroerde levensgeschiedenis hebben. We kunnen ons leven zo vormgeven dat het overeenstemt met het oorspronkelijke, zuivere beeld dat God van ons heeft.’
[27]
Van genade leven is niet hetzelfde als Gods water over Gods akker laten stromen. Er bestaat een goedkoop christelijk verzet tegen het nemen van eigen verantwoordelijkheid vermomd als kritiek op het moderne autonomiebeginsel. De protestantse traditie met haar nadruk op individuele mondigheid is daar alert op, behoort er in elk geval niet in mee te gaan.
[28]

Ver-schepselen

Hoe zou deze moderne ouderdomsdiscipline eruit kunnen zien? Ik sluit deze bijdrage af met een paar theologische kanttekeningen, ten behoeve daartoe. De kunst van het ouder worden kan worden verstaan als een volgende stap in het transformatieproces van de levensloop, als een vorm van voortgaande heiliging. Voor deze levensfase is kenmerkend wat Jan Baars, humanistisch filosoof, de kunst van de ‘vereindiging’ noemt.
[29]
In de ouderdom wordt de kwetsbaarheid en eindigheid van de menselijke conditie verhevigd ervaren. Dan is het levenskunst zich daartoe te leren verhouden.

Het gaat er nu om deze kunst religieus in te bedden en te leren verstaan. Een christelijke visie op de levensloop beschouwt het leven als een gave van God, waar men dankbaar ja tegen zegt door het gaandeweg zich toe te eigenen als mijn leven. Mijn leven kan, als ontvangen leven, nooit als particulier eigendom geconfisqueerd worden, een bezit te verdedigen tegenover anderen. Het is een gave, bestemd om gedeeld te worden met anderen. De zin van ons leven is onderweg te groeien in de aanvaarding en bevestiging van onze eigen unieke identiteit als schepsel Gods, creatuur. Zo worden mensen gaandeweg meer zichzelf, onuitwisselbaar met anderen. In deze uniciteit worden zij waardige sparring partners – de mystiek zegt: minnaars en beminden – van de Eeuwige. God bemint niemand in het algemeen, maar elk mens in het bijzonder. Het christelijk geloof zegt dat dit proces van zelfwording niet vanzelf gaat; daartoe moet een mens verlost worden. Heiliging vraagt om soteriologie. Om een nieuwe schepping te worden, moeten wij verlost worden van de dwang van het beeld dat anderen van ons hebben en ons opleggen, of ook: van het ideaalbeeld dat wij onszelf opleggen. Vrij mens worden, een nieuwe schepping.

De bevrijding tot onszelf is een proces van transformatie waarmee mensen hun hele leven zoet zijn. Men komt er nooit klaar mee. Ons leven blijft, net als Schuberts achtste symfonie, een Onvoltooide.
[30]
Heiliging is leeftijdsonafhankelijk. Ook een hoogbejaarde blijft een kind, een kind van God. Zichzelf worden is en blijft, hoe oud men ook is, een afscheid nemen van wie men was en toegroeien naar wie men zijn zal. Wij hoeven ons leven niet zelf te voltooien; dat doet God. Wat ons te doen staat, is steeds meer ‘schepsel’ te worden, steeds meer te ver-schepsel-en. Oud worden is een les in nederigheid, in humilitas. Het woord komt van humus, dat aarde betekent. Oud worden is steeds aardser worden. En zo, en zo alleen misschien, steeds spiritueler.
[31]
Wie hoogbejaard is, ‘staat in het einde’. Zo noemt de ontwikkelingspsycholoog Herman Andriessen de allerlaatste levensfase.
[32]
Daarin wordt het eigene en unieke van mensen steeds meer zichtbaar. Men heeft – om met de dichteres Vasalis te spreken – nu nog alleen maar ‘de eigen weg te gaan’.
[33]
Dat is een ingrijpend, soms pijnlijk en ingewikkeld leerproces: leren omgaan met toenemende beperkingen, in het reine komen met wat we hebben gedaan in ons leven en wat ons is overkomen – en wat we hebben hebben gedaan met wat ons is overkomen.
[34]
En ‘het lichaam los te laten/ de liefste en de kinderen te laten gaan’ (Vasalis).

Kan men dat ooit leren? Is die kunst van de vereindiging als ‘discipline’ ter hand te nemen? ‘Afscheid nemen wordt ons door het leven aangedaan. Maar om het werkelijk te kunnen “nemen”, dient er in ons een bereidheid te ontstaan,’ schrijft Andriessen.
[35]
‘Staan in het einde’ betekent dan: die laatste levensfase als een mogelijkheid tot innerlijke groei beamen, er volmondig ja op te zeggen. Het aflopende leven niet uit ons weg te laten stromen, maar er midden in te staan en te kiezen voor de eindigheid ervan. In die zin overkomt oud zijn ons niet, maar is het een beslissing waar men verantwoordelijkheid voor neemt: men aanvaardt de ouderdom en zegt er ‘Amen’ op.

Alledaagse mystiek

Soms lukt dat laatste niet. Er is zinloze ouderdom, waar alleen het protest van Job op zijn plaats is. Het is godgeklaagd hoe eenzaam mensen aan het eind van hun leven soms zijn of moeten lijden. ‘ Zo kan God het nooit bedoeld hebben’, is een terechte geloofsreactie, in het licht van de eschatologische belofte dat er geen grijsaard meer zal zijn, ‘die zijn dagen niet voltooit’.
[36]
[37]
Dan kan de zelfgekozen dood een overgave zijn, in dubbele zin: een capitulatie, maar ook: een overgave aan God. Dan is euthanasie of hulp bij zelfdoding mijns inziens ook een aanvaardbare optie. Maar uitsluitend verzet plegen tégen de vereindiging, haar niet kunnen beamen, er voortijdig ‘uit willen stappen’, is een erkenning van het feit dat men niet kan of wil instemmen met wie men als uniek schepsel aan het worden is voor God. Is: niet de spirituele en theologische ontwikkelingstaak willen vervullen die bij uitstek bij de veroudering hoort: ‘ver-schepsel-en’.

Religieus gezien is de ouderdom zo een soort transitionele ruimte in de levensloop: zoals we als klein kind met een teddybeer de liefdesbinding oefenen, oefenen we alvast aan deze zijde van de dood de kunst van de overgave.
[38]
Verschepselen is een spirituele discipline. Daar moet men echter niet te ‘vergeestelijkend’ over doen. Heel oud worden betekent vaak dat het leven tot zijn kale essentie wordt teruggebracht. Eten, drinken, slapen, een beetje voor je uit zitten te suffen. Als het mystiek is wat een mens dan ervaart, dan is het wat Karl Rahner de ‘mystiek van het alledaagse’
[39]
noemde. Zonder dat er veel over en aan God wordt gedacht (voor denken heeft men immers veel energie nodig en die ontbreekt in de hoge ouderdom vaak) wordt er in het moment zelf geleefd. Dicht bij de aarde, de humus, waaruit we genomen zijn en waarnaar we terugkeren. En tegelijk: dicht bij God, de adem van onze stem.

Wellicht ook interessant

None

Na confrontatie, verantwoording en verzoening een lege hel?

Iedereen kan zich min of meer wel een voorstelling maken van de hel. ‘Het was de hel!’ verzucht, na een vakantie met slecht eten en harde bedden in een hotel zonder airconditioning, de een. ‘We krijgen een kijkje in de hel,’ vindt een ander als hij de mensonterende omstandigheden in de wereld ziet. Iets vergelijkbaars geldt voor de hemel. In Het einde van de hel onderzoekt Reinier Sonneveld de mogelijkheid of en hoe we voortleven na onze dood en of we uiteindelijk terecht komen in een hemel of een hel. Zijn conclusie staat aan het begin vast: aan elke hel komt voor iedereen ooit een einde en uiteindelijk zullen we in harmonie met elkaar samenleven. Hij maakt hierbij overigens de disclaimer dat ‘niets vanzelfsprekend is als het gaat over hemel en hel’.

Premium

Klaagliederen in de Goede Week

De Klaagliederen zijn een vorm van rouwverwerking. Ze geven stem aan de gevoelens die opkomen bij de confrontatie met een groot verlies. In de week voor Pasen kunnen ze helpen om volop mee te doen in het liturgische spel dat ons betrekt bij het lijden en sterven van Jezus. We delen de verwarde gevoelens van ontzetting, schuldgevoel, boosheid en hoop. Net als in de passiemuziek bieden ze een combinatie van lelijk geweld en schoonheid. Er wordt vorm gegeven aan iets wat niet goed in woorden is te vatten.

Nieuwe boeken