De verleiding weerstaan
1e zondag van de 40 dagen (Genesis 2,15–3,9 en Matteüs 4,1-11)

In Matteüs 4,1-11 wordt niet duidelijk gezinspeeld op Genesis 2,15–3,9. Toch is de combinatie van deze lezingen niet vreemd. In beide tekstgedeelten treedt een tegenstander van God op: de slang in Genesis 3 en de duivel in Matteüs 4. Deze personificaties van het kwaad proberen iemand ertoe aan te zetten om ontrouw te worden aan God, in het eerste geval met succes, in het tweede juist niet.
Het tweede scheppingsverhaal (Gen. 2,4–3,24) heeft een etiologisch karakter: het verklaart waarom er mannen en vrouwen zijn en waarom ze kleding dragen. Het legt bijvoorbeeld ook uit waarom slangen op hun buik kruipen, waarom kinderen krijgen voor vrouwen zwaar is en waarom het zo vermoeiend is om de aarde te bewerken. Verder verklaart het verhaal waarom het eeuwige leven voor mensen onbereikbaar is: God verdreef de eerste mensen uit de lusthof van Eden, waardoor wij mensen niet meer kunnen eten van de boom van het leven (3,22-24).
Neerwaartse spiraal
Eerst wordt beschreven hoe God het leven voor de eerste mens zo aangenaam mogelijk maakt: God legt voor hem een prachtige tuin aan en geeft hem een metgezel die bij hem past – een vrouw. Maar het verhaal eindigt in mineur. De neerwaartse spiraal begint bij de verleiding van deze twee mensen door de slang. Door te eten van ‘de boom van de kennis van goed en kwaad’ roepen ze onheil over zich af. Het roept meteen vragen op. Had God bij het scheppen dit grote risico niet zelf gecreëerd? Hij plantte de verboden boom in de hof en Hij maakte hem toch aantrekkelijk om van te eten? Bovendien schiep Hij de slang, die zijn slimheid op een verkeerde manier kon gebruiken. Toch houdt het verhaal de man en de vrouw verantwoordelijk. En geen van beiden kan de schuld afschuiven op een ander (3,12-13).
Harmonie verstoord
Om de vrouw aan het twijfelen te brengen maakt de slang eerst een karikatuur van Gods bedoelingen (3,1). Hij bestrijdt vervolgens Gods waarschuwing (2,17) dat het eten van de verboden boom de dood tot gevolg zal hebben (3,4). Opvallend genoeg onthult de slang daarbij een gegeven waarover God kennelijk niet verteld had: wie van de boom eet, wordt als God (of als ‘goden’; beide vertalingen van Elohim zijn mogelijk). Net als God zul je kennis hebben van goed en kwaad (3,5). De slang suggereert dat God dit niet wilde onthullen om de mensen klein te houden.
Het vervolg bevestigt dat de slang gedeeltelijk gelijk had. Na het eten van de verboden vruchten doen de mensen qua kennis van goed en kwaad inderdaad niet meer onder voor God (3,22). Ze ontdekken daardoor ook dat ze naakt zijn (3,7-11). Maar de gevolgen zijn vooral negatief: de harmonie van het begin is voorgoed verstoord. Op zowel de man als de vrouw rust een vloek (3,16-19) en de toegangtot het eeuwige leven is afgesloten (3,22). Toch laat God de eerste mensen niet vallen. Hij laat hen nog in leven, waardoor ze nageslacht kunnen krijgen. Dat Hij kleding voor hen maakt, laat iets zien van zijn goedheid (3,21).
Verleiding weerstaan
De duivel in Matteüs 4 is niet minder listig dan de slang in Genesis 3. Net als Marcus brengt Matteüs de verzoeking door de duivel meteen ter sprake na het gedeelte over Jezus’ doop, waar de Geest van God op Jezus neerdaalde en God Hem publiekelijk aanduidde als ‘mijn geliefde Zoon’ (3,16-17). De vraag is nu of Jezus aan de hoge verwachtingen zal voldoen.
In Matteüs staat expliciet dat de Geest Jezus naar de woestijn voert met als doel om Hem daar op de proef te laten stellen door de duivel (4,1). Dat de duivel listig is, blijkt niet alleen uit zijn Griekse naam Diabolos (‘aanklager’, ‘lasteraar’) en zijn Hebreeuwse naam Satan (‘tegenstander’ – 4,10; vgl. Marc. 1,13). Die listigheid klinkt meteen ook door in zijn eerste voorstel. Jezus heeft na het lange vasten honger gekregen. De duivel suggereert nu dat Jezus kan aantonen dat Hij Gods Zoon is door stenen in broden te veranderen. Maar Jezus geeft geen gehoor aan het voorstel en beroept zich daarbij op de Schrift (Deut. 8,3). Kennelijk besluit de duivel zich daarom ook maar eens op een schriftgedeelte te beroepen (Ps. 91,11-12).
Hij nodigt Jezus uit om van het hoogste punt van de tempel naar beneden te springen. Maar Jezus laat zich niet overhalen en antwoordt opnieuw met een beroep op de Schrift (Deut. 6,16). Ook bij het onomwonden voorstel van de duivel om hem te aanbidden en daardoor alle koninkrijken van de wereld in bezit te krijgen, gaat Jezus niet overstag. Jezus beroept zich ook nu op de Schrift, op het gebod om alleen God te aanbidden (Deut. 6,13). Het aanbod van de duivel lijkt een voorbode van het slot van het evangelie, waar Jezus zelfs alle macht in hemel en op aarde ontvangt, maar dan op een rechtmatige manier, vanwege zijn absolute trouw aan God (28,18).
‘Mijn geliefde Zoon’
Opvallend genoeg lijkt Jezus geen enkel moment gevoelig voor de mooie voorstellen van de duivel. Als de duivel teleurgesteld vertrokken is, dienen engelen Jezus als teken van Gods goedkeuring. Jezus heeft aangetoond dat Gods Geest inderdaad op Hem rust en dat Hij de titel ‘geliefde Zoon’ verdient (3,16-17). Ook later in het evangelie zal Jezus de verleiding om van Gods bedoelingen af te wijken steeds weerstaan (bijv. 16,1.23; 19,3; 22,18.35; 26,52-53; 27,40). Bovendien roept Hij zijn volgelingen op om met Gods hulp weerstand te bieden aan beproevingen, ook in moeilijke tijden (6,13; 26,41). Zo beschrijft Matteüs 4,1-11 een beweging die tegengesteld is aan die in Genesis 3: dankzij Gods geliefde Zoon maakt het kwaad plaats voor het Koninkrijk van God.
Deze exegese is opgesteld door Paul Sanders.