De zon in een doosje
Bij Lucas 9:28-36 (Matteüs 17:1-9, Marcus 9:2-10)
Als Luuk gaat slapen, doet hij altijd eerst het gordijn een beetje open. Er valt een beetje licht van de straatlantaarns naar binnen. Dan is het niet zo donker op zijn kamer. En soms, als de maan groot en vol is, dan maakt die zijn kamer nog lichter. Op een nacht wordt Luuk wakker. Verbaasd kijkt hij naar het plafond boven zijn hoofd. Daar is een grote ronde lichte plek. Hoe kan dat? Hij duwt zijn dekbed van zich af en gaat kijken wat daar zo’n lichte plek maakt. Opeens ziet hij het. Hij heeft een cd in de vensterbank laten liggen. En de volle maan die buiten hoog aan de hemel staat, maakt net als een spiegel die mooie ronde plek boven zijn hoofd. Luuk kruipt weer in bed. En terwijl hij naar de lichte plek kijkt, valt hij weer in slaap.
Als hij ’s ochtends wakker wordt, is de plek er weer. Maar nu nog veel lichter. De zon schijnt precies op de vensterbank en werpt een fonkelend licht op de cd. Dit wil ik zo houden, denkt Luuk. Maar dat gaat natuurlijk niet. Even later is de zon achter een wolk verdwenen. Gelukkig komt de zon snel terug, maar dan draait hij om de hoek van het huis en schijnt hij niet meer zijn kamer in. Luuk vindt het jammer. Het is voorbij. Zijn kamer ziet er een stuk donkerder uit en voelt een beetje koud aan. Eigenlijk zou je de zon of de maan in een doosje moeten kunnen stoppen. Dan doe je de deksel eraf in je kamer en hopla, daar heb je licht. Op dat moment hoort hij Sylvana van de buren roepen. Hij loopt naar het raam en kijkt naar beneden. ‘Luuk, kom je buiten!’ roept ze. Even later lopen ze samen in de zon.