Deel 1: Waarom gaan we ’s zondags naar de kerk?
Naar aanleiding van het verschijnen van het boek Je bent wat je lief is publiceren wij met toestemming de inleiding van het boek geschreven door Herman Paul. Dit is het eerste deel van de inleiding.
Waarom gaan we ’s zondags naar de kerk? Waarom sturen we onze kinderen naar een christelijke school? Waarom zijn we, als het meezit, dagelijks even stil om uit de Bijbel te lezen? Terecht, zegt James K.A. Smith, verwachten we van zulke christelijke praktijken dat ze ons en onze kinderen iets leren over God. Maar vaak, vervolgt hij, vullen we dat leren veel te verstandelijk in. Vaak verwarren we vorming met informatieoverdracht. Daarbij zien we een fundamenteel christelijk inzicht over het hoofd: dat de mens niet in de eerste plaats een denkend wezen, maar een verlangend wezen is.
Jamie Smith, hoogleraar filosofie aan Calvin College (een christelijk liberal arts college in Grand Rapids, Michigan), is een van de interessantste stemmen in het hedendaagse debat over christelijke vorming. In 2011 bracht hij, samen met collega’s van Calvin College, een bundel uit die stelde dat christelijke vorming niet om ideeën draait, maar om deugden en gewoontes die in praktijken geleerd worden. De bundel daagde docenten en catecheten uit om oude christelijke praktijken af te stoffen – samen eten, zingen en bidden bijvoorbeeld – in de verwachting dat dit jonge mensen méér raakt dan een gemiddeld hoor- of werkcollege.
Een nadere uitwerking van deze gedachten biedt Smith in de eerste twee delen (2009, 2013) van zijn trilogie Cultural Liturgies. Vier noties staan in deze boeken centraal. Allereerst herontdekt Smith de centrale rol van verlangen in het mensbeeld van kerkvaders als Augustinus. Als hij de mens bij Augustinus getekend ziet als een wezen dat zich hoopvol uitstrekt naar God of naar andere goden – met een kleine g, die geluk en voorspoed in het hier en nu beloven – beseft hij hoe rationalistisch zijn eigen christelijke traditie is. Hij stelt vast dat het Amerikaanse evangelicalism wel veel ‘denken’ en ‘voelen’ in de aanbieding heeft – met emotionele worship als begrijpelijke reactie op al te rationele catechese – maar dat er geen 21e-eeuwse Augustinus bestaat die Amerikaanse christenen wijst op wat aan denken en voelen voorafgaat: verlangens die sturing geven aan een mensenleven.
In de tweede plaats betoogt Smith dat deze verlangens zijn geworteld in wat de Bijbel het ‘hart’ noemt. Maar het zou een romantische misvatting zijn om te denken dat dit hart iets innerlijks of hoogstpersoonlijks is. Verlangens zijn niet privé: wat wij hopen of vrezen is zelden origineel. Bovendien worden verlangens gevoed door wat Smith ‘culturele liturgieën’ noemt. Shoppen is zo’n culturele liturgie. Wie door een Amerikaanse shopping mall loopt, wordt op allerlei manieren gestimuleerd zich als consument te gedragen. De architectuur van het gebouw (een kapitalistische kathedraal) is daar evengoed op afgestemd als het ritme van uitverkoop en nieuwe collecties (de liturgische kalender) en de zachte muziek die uit de speakers klinkt (‘relax, voel je goed, verwen jezelf …’). Verlangens worden gevormd in zulke liturgische praktijken.
Of moet je zeggen dat verlangens misvormd zijn als ze hun vervulling zoeken in een gevoel van happiness, een mooi ingericht huis of een geslaagde carrière? Smith zegt het Augustinus na dat mensen alleen in God tot hun bestemming komen. Daarom beklemtoont hij, in de derde plaats, het belang van counter-formation (tegenvorming) in de liturgie van de kerk. ‘Counter-formation’ wil zeggen: christelijke vorming die mensen bevrijdt uit de rol van consument door hen bij te brengen dat ze zondaars zijn die van genade mogen leven. Dat bijbrengen is méér dan vertellen of aanzeggen: het voltrekt zich in zingen en bidden net zo goed als in Bijbellezen en preken. Het gevoel van stramme knieën op een knielbank hoort er evengoed bij als de zoete smaak van avondmaalswijn. In de christelijke liturgie doen alle zintuigen mee.
Hieruit volgt, tot slot, dat christelijke vorming, opgevat als het voeden van verlangen naar God, slechts ten dele het bewustzijn bereikt. Wij beseffen vaak maar half naar wie of wat wij verlangen en realiseren ons maar nauwelijks waar deze verlangens vandaan komen. Toch bepalen deze verlangens wie wij zijn. Augustinus had daarom gelijk: wij kennen onszelf maar ten dele. Dit plaatst Smith op grote afstand van de eigentijdse mantra dat je ‘dicht bij jezelf moet blijven’. Ons zelf is een mysterie. Maar dat geeft niet: het gaat in het christelijk leven niet om onszelf, maar om God. Christelijke vorming streeft niet naar het cultiveren van eigen identiteit, maar wil mensenlevens heroriënteren, zó dat ze hun hoop en verwachting op God leren stellen.
Je bent wat je lief is
In Je bent wat je lief is laat hoogleraar filosofie en theologie James K.A. Smith zien dat we worden gevormd door wat we liefhebben. Wij willen de cultuur beïnvloeden, maar de cultuur vormt ons nog veel meer, zegt Smith. Hij helpt de lezers de beïnvloedende kracht van de cultuur en de tegenkrachten van christelijke gewoonten te herkennen. Zo zal aanbidden en vieren ons helpen ons verlangen op God te richten. Daarom ook moet lofprijzing een centrale plaats krijgen in de gemeente van gelovigen. Dat vormt gemeenteleden tot discipelen.