Dood, doden, doden raadplegen
Geloofstaal & cultuurtaal
Voor de geloofstaal is de dood niet een definitief einde van het leven, maar een ontslapen om te ontwaken bij God. De christen gelooft dat de dood een ‘doorgang is tot het eeuwige leven’ (Heid. Cat. 42).
In de cultuurtaal geldt ‘de dood’ doorgaans als het definitieve einde van het leven: ‘dood is dood’, al leeft er bij velen een vaag besef dat er misschien hierna toch nog iets is. In beide taalgebieden kan het begrip ‘de dood’ zowel het moment van het sterven (’tot zijn dood toe’) als de toestand erna (‘ook in zijn dood werd hij vereerd’) aanduiden. Onze taal kent vele uitdrukkingen die betrekking hebben op de dood als levenseinde: ‘niemand ontkomt aan de dood’, ’ten dode opgeschreven zijn’ (moeten sterven), ‘des doods schuldig zijn’ (de doodstraf verdienen), ‘de één zijn dood is de ander zijn brood’ (het sterven van de één geeft de ander kansen). In figuurlijke zin zegt men: ‘met de dood in het hart’ of ‘doodsbang’ (heel erg bang), ‘om de dood niet’ (volstrekt niet), ‘de dood in de pot’ (saai, geestloos). Gepersonifieerd is de dood in de uitdrukking ‘de dood klopt aan de deur’ en in de benaming ‘de zwarte dood’ voor de pestepidemie in de 14e eeuw. Inzake ‘doden’ (werkwoord) staan geloofs- en cultuurtaal meestal tegenover elkaar waar het abortus en euthanasie betreft. Over het doden als oorlogshandeling loopt de scheiding der meningen dwars door beide taalgebieden heen.
Terwijl de geloofstaal het ‘raadplegen van doden’ op grond van de Schrift afwijst, kent de cultuurtaal in dit opzicht geen problemen. Waar men God kwijt is, zoekt men elders steun en heil; het raadplegen van media en spiritistische seances zijn voor velen op zijn minst interessant.
Woorden
Het Hebreeuwse woord voor (de) ‘dood’, mavet (verkort mot), kan ook ‘dodenrijk’ of een ‘dodelijke ziekte’ (als de pest) betekenen (vgl. onze uitdrukking ‘hij loopt met de dood in zijn schoenen’). Het bijbelse Grieks heeft verschillende woorden voor de ‘dood’: naast tha-natos vind men soms teleutè, ‘levenseinde’, en apoleia, ‘ondergang’, ‘verderf. Voor het werkwoord ‘doden’ kent het Hebreeuwse meer variaties: hemiet, ‘doden’, ‘laten sterven’, harag, ‘doden’, ‘doodslaan’, bijvoorbeeld in een oorlog of als straf, en ratsach, ‘wederrechtelijk of gewelddadig doden’, ‘vermoorden’, hetgeen overigens ook onopzettelijk kan gebeuren. Het bijbelse Grieks kent een grote schakering, onder andere: apokteinein, thanattoun, ‘doden’, anairein, ‘opnemen’, ‘ombrengen’, apollurein, ‘in het verderf storten’, phoneunai, ‘doodslaan’, ‘vermoorden’.
Voor het raadplegen van doden gebruikt het Oude Testament de term: ‘zich wenden tot de ovot’ (‘de dodengeesten’), ‘een dodengeest ondervragen’ of ‘de doden vragen’.
Betekenis in context
Oude Testament
De dood
De dood en het sterven lijken vaak beschreven als geaccepteerde gegevenheden. Vooral wanneer iemand als Abraham ‘stierf in hogeouderdom, oud en van het leven verzadigd’ en dan ‘werd vergaderd tot zijn voorgeslacht’ (Gen. 25:8), had men blijkbaar weinig problemen met de dood. Eenzelfde lot treft mensen en dieren: zij sterven en keren weder tot stof (Pred. 3:19-20). Niemand ontkomt eraan: ‘Welk mens leeft er, die de dood niet zien zal…?’ (Ps. 89:49). Negatief is de dood beoordeeld in het boek Prediker: ‘Een levende hond is beter dan een dode leeuw’. Anderzijds zegt Prediker echter: ‘de dag des doods is beter dan de dag van iemands geboorte’ (7:1), en prijst hij de doden gelukkiger dan degenen die lijden onder onderdrukking (4:1-3). En in 7:26 zegt hij: ‘Bitterder dan de dood is de vrouw die een valstrik is’.
Cultisch gezien maakt de aanraking van een dode de mens onrein (Num. 5:2; 19:11-18), met name de Nazireeër (Num. 6:6) en de priester (Lev. 21:1).
Genesis 3 beschrijft het sterven als oordeel des Heren over de ongehoorzaamheid van de mens. Van de vrucht van de boom midden in de hof van Eden had God gezegd: ‘Gij zult daarvan niet eten… anders zult gij sterven’ (Gen. 3:3). De samenhang tussen schuld en dood komt ook tot uiting wanneer men zegt dat iemand ‘des doods schuldig is’ (Deut. 19:6, in het Nieuwe Testament Mat. 26:66) of ‘een kind des doods’ is (2 Sam. 12:5), dat is: dat hij om een (vermeende) misdaad moet sterven. In de Psalmen treft ons vaak de angst voor de dood: ‘Banden van de dood’ en ‘angsten van het dodenrijk’ benauwen de dichter (Ps. 116:3; 18:6; 55:5). De dichter van Psalm 6 weet dat hij Gods toorn en daarmee de dood verdiend heeft, maar hij pleit op Gods genade en bidt om redding van ‘zijn ziel’ (= ‘zijn leven’): ‘Want in de dood is Uwer geen gedachtenis; wie zou U loven in het dodenrijk?’ (Ps. 6:6; vgl. Jes. 38:18). De meeste Israëlieten verwachtten blijkbaar weinig van het hiernamaals, de onderwereld waar men vertoeft als schimmen (Ps. 88:11; Spr. 2:18; 21:16), niets meer weet (Pred. 9:5) en waar aan God ‘geen gedachtenis’ is, dat is: geen lofprijzend vermelden van Gods grote daden in de eredienst.
Toch vinden wij in de Psalmen ook het vertrouwen dat er ‘bij de Here Here uitkomsten zijn tegen de dood’ (Ps. 68:21) en dat een leven met God bij het sterven niet ophoudt (zie: leven). De Spreuken (10:2; 11:4) zeggen dat ‘gerechtigheid redt van de dood’, en latere teksten getuigen van een opstanding.
Doden
Het gebod ‘Gij zult niet doodslaan’ (Ex. 20:5) heeft – op grond van het gebruikte Hebreeuwse woord – alleen betrekking op gewelddadige, wederrechtelijke doodslag, hetzij uit haat (Num. 35:20-21), hetzij bij een overval (Ri. 9:2425; Hos. 6:9). Het geldt ook voor mensen die weerlozen in de samenleving uit eigenbelang proberen om te brengen (Job 24:14; Ps. 94:6; vgl. 1 Kon. 21:19). Een wettige doodstraf, soms zelfs door steniging (Ex. 21:12-17; Lev. 24:14, 16, 23; Deut. 22:21-25), valt buiten het verbod van Exodus 20. Ook de bloedwraak werd geaccepteerd, zij het onder beperkende voorwaarden: a. een bloedwreker mocht geen groter letsel toebrengen dan wat hij zelf had ondergaan; dat is bedoeld met ‘leven voor leven, oog om oog, tand om tand’ (Ex. 21:23-24) en b. een onopzettelijke doodslager kon asiel vinden in de vrijsteden of in het heiligdom (Num. 35:934; vgl. 1 Kon. 2:28). Zelfdoding komt in de Bijbel enkele malen ter sprake, zoals bij Saul, Achitofel en Simri (1 Sam. 31:4; 2 Sam. 17:23; 1 Kon. 18:18). De bijbelschrijvers geven daarbij nergens een waardeoordeel; zij suggereren veeleer een tragische wanhoopsdaad van personen die na een politieke nederlaag niet in de hand van de vijand wilden vallen. Wel is bij deze bijbelse voorbeelden op te merken dat het leven van de betrokkenen gekenmerkt is door een zondige, eigenmachtige handel enwandel, die ten slotte de zelfdoding tot gevolg had.
Doden in een oorlog viel evenmin onder het verbod van Exodus 20:13. De vestiging in Kanaän (Jozua-Richteren) ging gepaard met bloedvergieten. Men sprak zelfs van ‘het boek van de oorlogen des Heren'(Num. 21:14). Uitroeiing van de heidenvolken (de ‘ban’) moest Israël beschermen tegen de verleiding van afgoderij (Joz. 6:21). Een kritische noot klinkt in Gods verbod aan David om de tempel te bouwen: ‘Gij moogt voor mijn naam geen huis bouwen, want gij zijt een krijgsman en gij hebt bloed vergoten’ (1 Kron. 28:3). Pas aan het eind van het Oude Testament klinkt het: ‘niet door kracht noch door geweld, maar door mijn Geest!’ (Zach. 4:6).
Doden raadplegen
Leviticus (20:6; vgl. 20:27) stelt duidelijk: ‘. iemand, die zich tot de geesten van doden of tot waarzeggende geesten wendt, . zal Ik . uit zijn volk uitroeien’. Zo iemand pleegt namelijk ontrouw jegens de Here, de enige op wie men behoort te vertrouwen voor heden en toekomst. Dodengeesten ondervragen behoort tot ‘de gruwelen van de volken’ (Deut. 18:9-13). Hoewel Saul zulke praktijken officieel had uitgeroeid, liet hij zelf in de nood door een medium in Endor de geest van de gestorven Samuël opkomen om die te raadplegen; dat was een bewijs van ontrouw jegens de Here en leidde tot zijn ondergang (1 Sam. 28:7-20; 1 Kron. 10:13). Een paar eeuwen later moest Jesaja (8:19) nog waarschuwen tegen het raadplegen van dodengeesten: ‘Zal een volk niet zijn God vragen? Zal men voor de levenden de doden vragen?’
Nieuwe Testament
Evenals het Oude Testament spreekt ook het Nieuwe van de samenhang tussen dood en zonde. Vooral Paulus legt daar nadruk op: ‘Gelijk door één mens (Adam) de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan…’ en is hij ‘als koning gaan heersen’ (Rom. 5:12-17; 1 Kor. 15:21). Samenvattend: ‘Het loon dat de zonde geeft, is de dood, maar de genade, die God schenkt, is het eeuwige leven’ (Rom. 6:23; vgl. Jak. 1:15). Het boek Openbaring (20:11-15) spreekt (naast de dood als sterven) van een ’tweede dood’ bij het laatste oordeel, waarbij alle doden door God worden geoordeeld, een ‘ieder naar zijn werken’, en dood en dodenrijk worden ‘geworpen in de poel des vuurs’, dat is: in de hel.
In het Nieuwe Testament komt het perspectief van een leven over de dood heen tot volle klaarheid, met name in de brieven van Paulus. Door Christus’ opstanding is de dood verzwolgen in de overwinning en zullen ‘allen in Christus levend gemaakt worden’ (1 Kor. 15:54, 22). Daarom kan ‘noch dood noch leven. ons scheiden van de liefde Gods.’ (Rom. 8:39). Het uiteindelijke vooruitzicht is het Koninkrijk, waar ‘de dood niet meer zal zijn’ (Op. 21:4; vgl. reeds Jer. 25:8).
Het gebod: ‘Gij zult niet doodslaan’ is door Jezus verbreed en verdiept. Niet alleen wie doodslag pleegt, maar ook ‘wie in toorn leeft tegen zijn broeder, zal vervallen aan het gerecht’. Zelfs kwaad zijn of uitschelden zijn voor Jezus zonden die voor het gerecht zouden moeten komen (Mat. 5:21-26). De apostel Johannes formuleert het heel scherp: ‘Een ieder, die zijn broeder haat, is een mensen-moorder’ (1 Joh. 3:15). En Jezus veroordeelt niet alleen die haat, maar gebiedt zelfs de vijanden lief te hebben (Mat. 5:44).
Suïcide komt ook in het Nieuwe Testament voor. Zonder commentaar schrijft Matteüs (27:5) over Judas: ‘Hij ging heen en verhing zich’, kennelijk uit wroeging over het verraden van Jezus.
Kern
Hoewel de dood ‘de laatste vijand’ blijft en angst voor de dood ook de christen niet vreemd is, mag de gelovige de dood overwonnen weten door het kruis en de opstanding van Jezus Christus, die ook de uiterste doodsangst voor de zijnen heeft doorstaan. Het bijbelse verbod om te doden blijft een punt van discussie. Sommigen beroepen zich erop om zo elke vorm van oorlog te verwerpen, maar hebben vaak geen moeite met abortus of euthanasie; voor anderen ligt het omgekeerd. Sommigen hebben moeite met beide. De Bijbel veroordeelt geen van beide met zoveel woorden; abortus en euthanasie liggen trouwens totaal buiten het gezichtsveld van de bijbelschrijvers. Respect voor het leven van de mens als beelddrager Gods dwingt echter tot positiekeuze. Pogingen om te weten te komen wat schuilgaat achter de sluier van de toekomst via een medium of door contact met gestorvenen (spiritisme) zijn er talloze in onze wereld, die de relatie met God kwijt is. De Bijbel heeft slechts één antwoord: zulk pogen is een miskenning van de Enige bij wie heil te vinden is en is daarom af te wijzen.
Verwijzing
Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: afgod, hel, leven.