Menu

None

Een hoge Christologie zonder Nicea: Tussen joodse wortels en christelijke dogma’s

Een response op het werk van Henk Bakker

Afbeelding van Jezus
(Beeld: Peter H via Pixabay)

Lees hieronder de reactie van Arie Zwiep op het nieuwe boek Christus, geschreven door Henk Bakker:

Ik begin graag met wat in de klassieke retorica een captatio benevolentiae wordt genoemd (een poging om de gesprekspartner gunstig te stemmen), al sluit ik niet uit dat sommige anderen hier aanwezig het als een offensio of zelfs als een σκάνδαλον zullen opvatten.1 We zullen zien. Laat ik dus meteen maar met de deur in huis vallen en zeggen dat ik aangenaam verrast was door de ontknoping aan het einde van het boek – die terloopse maar toch niet mis te verstane kritische opmerkingen die je over het concilie van Nicea maakt.

Identiteitsloos

Je noemt het Niceaum “nagenoeg identiteitsloos” (530) en hebt weinig of geen waardering voor die koers die daar gevaren werd en de politieke spelletjes die daar gespeeld werden. De bespiegelingen die je daar aan de dag legt, worden je natuurlijk niet door iedereen in dank afgenomen, maar mijn steun heb je: ik ben het van harte met je eens. In een eerdere versie van je manuscript gebruikte je (in ander verband) een term die het in het uiteindelijke boek niet heeft gehaald, maar die misschien juist hier niet zou misstaan – ollebolleke theologie (“deze vuist op deze vuist”) – en dat is natuurlijk precies wat het is (dat is dus de mogelijke offensio). We zijn daarbij overigens in goed gezelschap, want ook de door jou zo gewaardeerde joodse nieuwtestamenticus Geza Vermes heeft er – niet verwonderlijk natuurlijk – zo zijn bedenkingen bij, bij dat concilie van Nicea.2

Ik ben het van harte met je eens

Nu mij de gelegenheid geboden wordt om te reageren op je boek, grijp ik die kans maar al te graag aan om je een paar kwesties voor te leggen, in de hoop (en de verwachting) dat we op basis daarvan een constructief gesprek kunnen voeren dat ons verder op weg helpt.

Alternatief

(1) Om te beginnen wil ik je uitdagen om door te pakken en de consequenties van je betoog onder ogen te zien. Want wat betekent het nu dat Nicea voor jou geen begaanbare route is. Wat is het alternatief? Is er een alternatief? Waar is het (volgens jou) misgegaan op de route van de joodse wortels naar de christelijke dogma’s?

(2) Ik wil die kwestie graag toespitsen op de christologie, want daar had je wat mij betreft nog wat huiswerk liggen naar aanleiding van je eerste boek – dat overigens in 2020 verschenen is en niet (zoals in de allereerste zin van het boek (in het voorwoord) te lezen valt – in 2021 (maar dat terzijde).3 Ik maakte indertijd de volgende opmerking (en ik neem de vrijheid mijzelf te citeren):

“Wat ik in dit verband erg gemist heb, is een afzonderlijk hoofdstuk over de Kurios-titel of (om in de stijl van het boek te blijven), een hoofdstuk onder de titel: een Heer naast God, of iets dergelijks. Waarom de andere hoogheidstitels wel en uitgerekend deze niet? De titel ‘Heer’ wordt in het Nieuwe Testament steevast verbonden met Jezus’ opstanding en verhoging. Dat is natuurlijk duiding achteraf maar de opstanding (verschijningen etc.) is een beslissend moment (een ervaring!) geweest dat de gelovigen van het eerste uur dwong om heel Jezus’ aardse optreden in een ander licht te bezien.”

Oer-evangelie

Nu stel je op pagina 446 van het nieuwe boek iets wat daar haaks op lijkt te staan: “Ik hecht eraan te onderstrepen dat het niet door de boodschap zelf is gekomen, door het meerstemmige oer-evangelie, dat Joden en christenen in de loop van de eerste en tweede eeuw uit elkaar groeiden” (mijn cursivering). Je wijt wat we de parting(s) of the ways zijn gaan noemen aan de “snel wijzigende tijden, omstandigheden, en politieke situaties waardoor Joden en christenen in toenemende mate tegenover elkaar kwamen te staan” (446). Je denkt daarbij concreet aan de verwoesting van de tempel in 70 na Christus, de diaspora-opstand in 115–116 en de Bar Kochba opstand in 132–135 na Christus.

Inhoudelijke kwestie

Maar alles goed en wel, dat is niet hoe de vroegchristelijke getuigen, Paulus voorop, er zelf over spraken – voor hen was het wel degelijk de boodschap zelf die scheiding bracht. Denk alleen al maar aan wat Paulus er in 1 Korintiërs 1:22–23 (ergens in de jaren 50 van de eerste eeuw) over zegt: “De Joden vragen om wonderen en de Grieken zoeken wijsheid, maar wij verkondigen een gekruisigde Christus, voor Joden aanstootgevend en voor de andere volken dwaas” (NBV21). In de perceptie van Paulus gaat het – al dan niet terecht – wel degelijk om de boodschap zelf die oorzaak van conflict en verwijdering is. En wat te denken van de Johanneïsche gemeenschap?

Daar is het probleem niet zozeer traumaverwerking van de verwoesting van de tempel of iets dergelijks, maar een in hun ogen volstrekt inhoudelijke kwestie, namelijk de vraag naar Jezus’ identiteit (de realiteit van de incarnatie, de belijdenis dat Jezus in het vlees gekomen is) die leidde tot uitbanning uit de synagoge.

Even een klein zijspoor. Ik noem Paulus en Johannes omdat die in jouw betoog zo’n grote rol spelen, maar grijp de gelegenheid meteen maar even aan om mijn verbazing uit te spreken over de volstrekt Bultmanniaanse reductie van je theologische bespiegelingen tot Paulus en Johannes, alsof er geen andere stemmen waren en alsof ook zij niet zelf ook schatplichtig waren aan hun voorgangers. Dat had wat mij betreft anders gemogen en gekund en gemoeten.

Jezus als Heer

(3) Het springende punt voor Paulus was de gekruisigde Christus, of preciezer de (paradoxale) claim dat God zich aan zijn lot verbonden had. In de oudste vroegchristelijke belijdenissen die aan de brieven van Paulus voorafgaan en ons terugvoeren naar de eerste jaren (volgens Martin Hengel zelfs de eerste maanden) na Jezus’ dood vinden we eenzelfde paradoxale claim, namelijk de claim Ἰησοῦς Κύριος, “Jezus (is) Heer.” De vraag is dan: wat betekent het eigenlijk in die vroeg(st)e periode dat Jezus Heer (Κύριος) wordt genoemd en wat betekent het dat Jezus (de mens Jezus, Jezus van Nazaret, de historische Jezus) Heer wordt genoemd?

Indachtig jouw pleidooi om de joodse context van het Nieuwe Testament serieus te nemen, kom je dan voor de belijdenis dat Jezus Heer is, al heel snel uit bij Psalm 110:1 (De Heer heeft gezegd tot mijn Heer: Zet u aan mijn rechterhand totdat …) (en wat mij betreft dus minder snel bij kritiek op de (Romeinse) keizercultus – die is er wel, maar die is secundair). Een joodse (Aramese) context dus voor die Κύριος-titel. Dat is misschien een beetje een gemiste kans die zowel jouw pleidooi voor de joodse context zou kunnen bevestigen als jouw kritiek op Nicea ondersteunt, en wel zonder dat je daarmee een hoge christologie hoeft af te zweren.

Hoogste plek

De belijdenis dat Jezus Heer (de verhoogde Heer aan Gods rechterhand) is, was uiting van een hoge christologie – Jezus bevond zich nu (al dan niet letterlijk) op de hoogst denkbare positie naast God (de zgn. sessio ad dexteram). Dat is volgens mij het hoogste wat er vanuit het Nieuwe Testament over Jezus te zeggen valt. Je komt daarmee niet automatisch uit op de klassieke triniteitsleer – ik hoor straks graag even je bevestiging daarvan – maar – en dat is waarom ik zo’n punt maak van dat ontbrekende Kurios-hoofdstuk – dat wil niet zeggen dat je niet voor een hoge Christologie kunt gaan.

Definities

(4) Ook hier moet ik even aan de bel trekken, want het is wel van belang dat we van dezelfde begrippen uitgaan. Ver weggestopt in een voetnootje, voetnoot 336 op bladzijde 292, om precies te zijn, zeg je: “Hoog’ impliceert een komst van Christus vanuit God, dus een pre-existentie.” Maar op grond waarvan stel je dat eigenlijk? Gaat dat niet veel te snel? Lucas, om maar even een voorbeeld te noemen, heeft een hoge christologie maar van enige notie van pre-existentie is bij hem geen spoor te vinden.4 En wat bedoel je dan precies met pre-existentie? Ook de hemelse Wijsheid, de Thora en een heleboel andere zaken in het toenmalige jodendom achtte men pre-existent.

Status

Maar dat is ‘ideële pre-existentie’ en dat is wat anders dan er gewoonlijk in de christelijke theologie mee wordt aangeduid. Het heeft er alle schijn van dat het geloof in de pre-existentie van Jezus een latere ontwikkeling is en losstaat van de verhogingschristologieën van het begin. Hoog of laag gaat daarin in eerste instantie om Jezus’ status (en verandering van status) en zijn verhouding tot God. Zoals gezegd: vanaf het allereerste begin werd Jezus verkondigd als de verhoogde Heer, gezeten aan de rechterhand van de Vader, de hoogst denkbare plaats naast God. Hij kreeg, met andere woorden, een positie of status die hij daarvóór niet had.

Verval je trouwens met het pleidooi voor de joodse context niet terug op de klassieke tegenstelling tussen jodendom en hellenisme?

Of dat nog binnen de kaders van het toenmalige jodendom en zijn monotheïstische inslag past, staat ter discussie – wat in elk geval duidelijk wordt, is dat het vroege christendom er een andere definitie van wat θεός is op nahoudt. Ik meen dat dat nog net binnen een joods denkkader past (vgl. de Henoch-Metatron speculaties van later tijd), maar het is wel op het randje.

Klassieke tegenstelling

(5) Verval je trouwens met het pleidooi voor de joodse context niet terug op de klassieke tegenstelling tussen jodendom en hellenisme, die lang geleden door Martin Hengel is geproblematiseerd? Natuurlijk, in religieus (theologisch) opzicht zijn de verschillen groot – denk alleen al maar aan het monotheïsme – ook Grieken hadden het over εἱς θεός (de ene God), maar bedoelden daar – als puntje bij paaltje kwam – toch volstrekt iets anders mee dan joodse en vroegchristelijke gelovigen voor wie de scheiding tussen God en mens absoluut was. Maar voor de rest?

De ervaring

(6) Ik deel je punt van het belang dat je hecht aan ervaring als trigger voor religieuze overtuiging (en/of geloof in openbaring) – de ervaring overrulede als het ware alle orthodoxe theologie en dwong de betrokkenen anders te kijken en zich anders te gedragen: opeens werd de mens Jezus voorwerp van aanbidding (proskunese), iets wat in het toenmalige jodendom uitsluitend en alleen aan God voorbehouden was. Maar als ik mij niet vergis, leg je nauwelijks of geen verbinding met de meest impactvolle ervaring waar het allemaal mee begonnen is (opstanding, verhoging en verschijningen) en wat leidde tot Jesus devotion, het vereren en aanbidden van Jezus en hem een status toekennen die niemand anders toekwam dan God alleen.

Drie-eenheidsdogma

Daarmee wordt het joodse monotheïsme als het ware “opgerekt.” Als je het over God hebt, moet je het meteen ook over Jezus hebben. Dat is niet goed te verenigen met grote delen van het jodendom maar is ook nog geen adhesiebetuiging aan het drie-eenheidsdogma. Dat is indertijd wat mij betreft overtuigend aan het licht gebracht door Larry Hurtado,5 James Dunn,6 Martin Hengel,7 en vele andere, met name Britse nieuwtestamentici (Richard Bauckham, Tom Wright). En ook mijn eigen onderzoek naar hemelvaart en verhogingschristologieën bewoog zich in die sferen.8 – Hurtado zelf had het indertijd gekscherend over The Early High Christology Club.

Die discussie heb ik gemist maar die had je betoog kunnen versterken, want een aantal voor jou springende punten komen erin samen: het pleidooi de joodse context van het Nieuwe Testament serieus te nemen (The New Perspective on Jesus and Judaism), het opkomen voor een hoge christologie zonder dat je in allerhande trinitarische discussies van later tijd verzeild raakt, en de fundamentele rol die de ervaring heeft gespeeld in het ontstaan van het geloof in Jezus in het vroege christendom.

Een paar gemiste kansen dus

Mij is overigens nog steeds niet helemaal duidelijk wat je nu precies onder ervaring (Erfahrung? Erlebnis? Geschehen?) verstaat: Hurtado had jou daarbij goede diensten kunnen bewijzen, want hij geeft voortdurend scherpe definities. Ook Hans-Georg Gadamer had hierbij behulpzaam kunnen zijn.

Trilogie

Een paar gemiste kansen dus. Maar ik heb er een remedie voor. De twee delen die je nu afgeleverd hebt (Jezus en Christus), suggereren een tweedeling die je (als ik je goed begrepen heb) juist bestrijdt. Ik zou zeggen: maak er een trilogie van en voeg er een derde deel aan toe, en geef die de titel Heer – drie onderscheiden delen die qua thematiek natuurlijk niet van elkaar gescheiden mogen worden, met dus toch nog een trinitarisch trekje.

Een harde plons

(7) Iets over de ondertitel van je boek: “Hoe het geloof in Jezus zich ontwikkelde in het vroege christendom.” Dat lijkt een organisch, bijna evolutionair, groeimodel te suggereren, maar dat lijkt me historisch niet houdbaar (Walter Bauer). Weliswaar begon het allemaal met een big bang, maar vervolgens is het meteen alle kanten opgegaan, niet een steentje in een vijver die mooie concentrische cirkels in het water vormt, maar een harde plons waardoor het water alle kanten opspat. Het geloof in Jezus ontwikkelde zich geografisch ongelijk en inhoudelijk zeer divers: lage Christologiën waren niet alleen iets van later tijd en van ketters. En hoge Christologiën waren er vanaf het begin. Is de term “het vroege christendom” in de ondertitel wel een constructie die rechtdoet aan de historische stand van zaken?

Annexeren

(8) Dan een laatste belangrijk punt waarop ik je graag wil bevragen c.q. uitdagen. Je zegt behartenswaardige dingen over wat jij noemt “postkoloniale christologie” (49–60). Je verwijt het Westerse christendom (terecht) dat het zich superieur voelde (voelt) ten opzichte van de ander (50), dat er sprake was van “ongegeneerde zucht naar rijkdom” (Trump) en van “verhuld racisme.” En dat er voor triomfalisme geen plaats is. Dat zijn harde en terechte verwijten. Maar ook wel een beetje “politiek correct.” Want die vrijage met postcolonial hermeneutics is ook wel riskant en zeker niet vrijblijvend. Schiet je jezelf hier niet mee in de voet? Want het annexeren van andermans gedachtegoed – zeker waar het de joodse wortels van het christendom betreft – gaat zoals bekend veel verder terug in de geschiedenis.

Denk maar aan de brief van Barnabas en aan Justinus de Martelaar. Die laatste beriep zich in het gesprek met zijn joodse tegenstander Trypho voortdurend op uitspraken van David, Jesaja, Mozes en andere personen uit het Oude Testament en wierp hem tegen: “Ben je met ze vertrouwd, Trypho? Ze staan vermeld in die geschriften van jullie, of eigenlijk niet van jullie (= joden), maar van ons (= christenen)” (Justinus, Dial 29.2; ed. Marcovich 116, enigszins vrij vertaald). Daarmee annexeerde Justinus wat wij het Oude Testament zijn gaan noemen, zoals de auteur van de brief van Barnabas dat vóór hem ook al had gedaan. In Barnabas wordt het Oude Testament de joden bijna letterlijk uit handen genomen en geconfisqueerd als boek van de christenen.

Waar begint het?

Maar: Begint die annexatie van het Oude Testament strikt genomen niet al in het Nieuwe Testament zelf? Denk alleen al maar aan de brief aan de Hebreeën, waarin de hele oudtestamentische eredienst christologisch en typologisch wordt geïnterpreteerd en gesteld wordt dat dat allemaal “niet ver van de verdwijning is.” Of, als het over de historische Jezus gaat, aan hoe de vier evangelisten Jezus portretteren als de vervulling van de oude profetenwoorden. Bevat – ik sluit aan bij een oude discussie – het Nieuwe Testament zelf niet kiemen van anti-joods denken?

Is de claim dat Jezus Heer is over heel de wereld niet ook een verkapte vorm van postkolonialisme c.q. annexatie. Ik denk van niet, maar ik hoop van harte dat jij mij daartoe de benodigde ammunitie kunt aanreiken. Mijn vraag is dan: Hoe voorkom je nu dat je je schuldig maakt aan waar je zelf zo uitdrukkelijk voor waarschuwt? Waar houdt het op?

Ollekebolleke

(9) Ik kom ten slotte nog even terug op de door jou bedachte term ollekebolleke theologie (“deze vuist op deze vuist”). Zo’n term doet het in de collegezaaltjes en in de wandelgangen goed, maar als die eenmaal op schrift staat, ga je er zelf niet meer over en ben je uitgeleverd aan de al dan niet welwillende en geïnformeerde lezer. Het is dus wel een goede zet geweest om die term te schrappen (jij of de redacteur?): een inhoudelijk debat is niet gebaat bij al te populariserend taalgebruik. Ik was daarbij overigens wel benieuwd geweest hoe die uitdrukking – mocht het boek ooit vertaald gaan worden – vertaald zou worden.

Aangezien de term geschrapt is, zullen we dat nooit te weten komen. Maar het is en blijft een fascinerende vraag. En ik heb daar in ieder geval geen antwoord op. En daarmee raken we een punt dat heel ons theologisch bedrijf raakt: soms moeten we het meer hebben van intrigerende vragen dan van stellige antwoorden…

Arie Zwiep is universitair docent Nieuwe Testament en Hermeneutiek aan de faculteit Godgeleerdheid van de Vrije Universiteit Amsterdam en doceert daarnaast aan de Christelijke Hogeschool Ede


Henk BakkerChristus. Hoe het geloof in Jezus zich ontwikkelde in het Vroege Christendom. Uitgeverij: Utrecht, KokBoekencentrum Uitgevers, 2024. 648 pp. € 32,99. ISBN 9789043541657

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken