Een liturgie voor een nieuwe aarde
Het zondvloedverhaal is doorspekt met een uitgebreide en verwarrende reeks vermeldingen van maanden en dagen gedurende welke de aarde met water bedekt is en de ark erop ronddrijft. De oudere exegeten hebben getracht hierin helderheid te brengen en zagen in de bronnenscheiding een probaat middel om die reeks te reconstrueren. Door het herschikken van de tekst konden de maanden en dagen precies op een zonnejaar uitkomen. Maar dan wordt voorbijgegaan aan de tekst zoals die gelezen is.
Het zondvloedverhaal (vanaf Genesis 6,1), een beschrijving van een kosmisch drama met God en mens als hoofdpersonen, heeft eerder iets weg van een processie of een liturgie (vgl. de rooms-katholieke kruiswegstaties), waarbij vooruit en achteruit wordt gelopen en soms wordt stilgestaan of zelfs een rondje gelopen.
Noach
Niet voor niets mag Noach met de zijnen de zondvloed overleven. Zijn naam betekent immers ‘Trooster’: hij zal ‘troost geven voor het werken en zwoegen dat ons deel is omdat de HEER het akkerland heeft vervloekt’ (Genesis 5,29). Hij is er echter de man niet naar om op te komen voor de zondige mensheid, zoals Abraham opkomt voor Sodom (Genesis 18,23-32). In het zondvloedverhaal slaat trouwens niemand nog acht op alle mensen en dieren die in de zondvloed het leven moeten laten. Na de zondvloed is alles anders als God tot zijn hart zegt: ‘Nooit weer zal Ik de aarde vervloeken vanwege de mens’ (Genesis 8,21; zie ook Jesaja 54,9). Dan zal Hij compassie tonen voor ‘meer dan honderdtwintigduizend mensen die het verschil tussen hun rechter en hun linker niet kennen, en veel vee’ (Jona 4,11), terwijl toch ook hun kwaad was opgestegen tot voor zijn aangezicht (Jona 1,2). Dat heeft Noach bereikt.
De vogels
Er is in het ontwerp van de ark – hoe gedetailleerd de beschrijving ervan ook is – nooit sprake geweest van een venster (Hebr.: challon – Genesis 8,6), wel van een ‘lichtopening’ (Hebr.: tsohar) of ‘dak’ (Willibrordvertaling 1995), en een deur (Genesis 6,16). Maar ook al ópent Noach het venster, hij kíjkt er niet door, hoewel dat toch de functie van een venster is (vgl. Genesis 26,8; Richteren. 5,28; 2 Samuël 6,16; 2 Koningen 9,30.32; 1 Kronieken 15,29; Spreuken 7,6; Hooglied 2,9; Sirach 14,23). Pas zeven verzen later kijkt hij naar buiten, maar dan uit het ‘luik’ (Hebr.: mikhsèh – Genesis 8,13) of ‘dak’ (Willibrordvertaling 1995, Nieuwe Bijbelvertaling).
Voor een scheepvaarder was het niet ongewoon om voordat hij ‘land in zicht’ had een vogel los te laten om te zien of hij de kust naderde. De duif, die dankzij zijn oriëntatievermogen zo goed als postduif kan functioneren, is uitermate geschikt om de afstand van een schip tot het droge land te bepalen. Maar eerst liet Noach een raaf uitvliegen. Deze bleef alleen maar heen en weer vliegen totdat het water van de aarde opgedroogd was. Wat er van hem geworden is, wordt niet verteld, maar dat heeft waarschijnlijk niets te maken met het feit dat het een onreine vogel was. Het domein van de raaf is het ver- woeste land (Jesaja 34,11); hij is dan ook een aaseter. Maar toch brengt hij ook brood en vlees naar Elia (1 Koningen 17,4.6). In het Gilgamesj-epos – in de Assyrische versie XI,145-154 – is eveneens een rol voor de raaf weggelegd, maar dan als laatste vogel. Er is een verband tussen de Hebreeuwse woorden voor ‘raaf’, ‘oreebh, en voor ‘avond’, ‘èrèbh. Het woord voor raaf klinkt als het tegenwoordig deelwoord van het Hebreeuwse werkwoord ‘arabh, ‘avond worden’ (vgl. Richteren 19,9), ‘de avondende’. De avond is het begin van de bijbelse dag. Zo zou de raaf het symbool kunnen zijn voor de nieuwe dag die op de aarde aanbreekt.
Er blijft nog een vraag over: was Noach, die eerst een aantal vogels naar buiten liet en niet naar buiten keek, extreem voorzichtig of extreem vroom? Eerlijk gezegd kan ik die vraag niet beantwoorden.
De aarde schoongewassen
De vertaling van het openingsvers van deze perikoop (Genesis 8,1), die in de meeste kerken uit de Nieuwe Bijbelvertaling wordt gelezen – ‘Toen dacht God weer aan Noach (…)’ – moet niet opgevat worden als: ‘God was Noach bijna vergeten (…)’, maar als: ‘God was Noach (…) niet vergeten’ (Groot Nieuws Bijbel) of ‘God vergat Noach (…) niet’ (Bijbel in Gewone Taal).
Net zoals de in Genesis 8,2 genoemde ‘oervloed’ via Genesis 7,11 terugverwijst naar Genesis 1,2, herinnert de wind in Genesis 8,1 aan Genesis 1,2, maar er is een verschil. In Genesis 1,2 zweefde de Geest (Hebr.: roeach) van God zelf boven het water, hier doet God een wind (Hebr.: roeach) over de aarde gaan. Hierdoor begint het water te bedaren (of af te nemen). Dat is enigszins merkwaardig: normaal gesproken zweept de wind het water op. Tijdens de uittocht uit Egypte is de Rietzee op dezelfde manier drooggevallen. De vergelijking is misschien wat profaan, maar toch: zo droogt de was in de wind. En dat is wellicht minder gek dan het lijkt, want waar de zondvloed op neerkomt is juist een grote was: de aarde wordt schoongewassen van alle zonden, zoals ook in Openbaring 7,14.
Olijftak
In Genesis 8,11 is voor het eerst in de Bijbel sprake van een olijftak. De olijf (Hebr.: zajit) is een belangrijke boom, zelfs de koning van de bomen (Richteren 9,8-9). Zonder olijfolie is er geen ge- zalfde (bijv. Psalmen 23,5; Zacharia 4,11-14; Matteüs 6,17) en geen verlichting (bijv. Exodus 27,20; Matteüs 25,3). De olijfboom groeit langzaam, maar levert veel vruchten op (vgl. Psalmen 128,3). De olijven zijn deels voor de vreemdeling, de wees en de weduwe (Deuteronomium 24,20). En de olijftak maakt deel uit van het materiaal dat gebruikt wordt om een loofhut te maken (Nehemia 8,15). Maar wat vooral frappeert is dat hij veel water nodig heeft. Daarom komt de olijf als eerste uit de zondvloed tevoorschijn.
Bij Genesis 8:1-14