Een menigte die niemand tellen kan
Allerheiligen (Jesaja 60:1-11.17-22, Psalmen 34:1-10.22, Openbaring 7:2-4.9-17 en Matteüs 5:1-12)
De schriftlezingen voor de viering van Allerheiligen waren al in zwang toen Paus Gregorius IV (ca. 840) 1 november invoerde als datum die voortaan overal in de kerk zou gelden voor dit toen al eeuwenoude feest. Door de eeuwen heen hebben ze bewezen een bron van troost en uitzicht te zijn voor de lijdende en strijdende kerk op aarde. Het rooster beveelt deze lezingen ook aan voor protestantse en lutherse gemeenten die op de laatste zondag van het kerkelijk jaar de overledenen gedenken.
We zien de lijdende en strijdende kerk op aarde in één ruimte met de triomferende kerk rond de troon van God: de volle ‘gemeenschap der heiligen’! Ze heffen onze harten naar de hemel en de heerlijkheid van de hemel daalt even neer op de aarde. God zal zijn volk en de stad Jeruzalem nieuw maken, profeteert Jesaja 60. Psalmen 34 bemoedigt de rechtvaardige die een moeilijk leven heeft. In de lezing uit het boek Openbaring stokt het apocalyptisch geraas: Gods mensen moeten worden gered. De zaligsprekingen (Matteüs 5:1-12) troosten wie de adem van het leven wordt afgesneden. Ze geven ook de blikrichting voor Jezus’ getuigen in de wereld.
Eeuwigheidszondag
Vanouds kent de protestantse traditie geen viering als Allerheiligen. Hoogstens werden in de oudejaarsdienst de namen genoemd van de ontslapenen en de toegevoegden van de gemeente. Even stilstaan en terugblikken, een moment van herinnering voor ménsen, niet voor God. Hij vergeet geen naam van de zijnen. Psalmen 90 bepaalt ons dan bij de moeiten en vergankelijkheid van het leven. Allengs is de gewoonte gegroeid om onze overledenen te gedenken op de laatste zondag van het kerkelijk jaar. De oorsprong daarvan ligt bij de Pruisische koning Frederik Willem III (1770-1840). In 1816 bepaalde hij op deze zondag een ‘algemene christelijke gedenkdag aan de overledenen’. Vele jonge mannen waren gevallen in de oorlogen tegen Napoleon Bonaparte (Jena 1806, Leipzig 1813, Waterloo 1815). De koning bleef zijn geliefde vrouw Louisa, overleden in 1810, gedenken. In Duitsland en Zwitserland vond deze gedachtenis aan overleden geliefden breed navolging.
De oorspronkelijke ‘Dodenzondag’ wordt al snel ‘Eeuwigheidszondag’. 1 Korintiërs 15:35-38.42-44a vertelt ons over het aardse en het geestelijke lichaam. Op deze Zondag van de Voleinding maken we de overstap van de dood naar het leven. De doden vallen niet dieper dan in Gods eigen hand (zie LB 916). De komst van de Heer (Advent) staat voor de deur. Hij heeft de dood overwonnen en wij zullen leven door Hem. Net als in Duitsland worden dan ook bij ons in Nederland in de kerkdienst de namen voorgelezen en steken familieleden kaarsen aan.
In de oosters-orthodoxe traditie wordt op de negende dag na Pasen Radonitsa (Dag van de Vreugde) gevierd. In de Armeens Apostolische Kerk viert men op 7 januari en na nog vier hoogfeesten Merelots (Dag van de Doden): herdenking in de kerk, bezoek aan de graven, genade voor medemensen en familiebanden en vriendschappen eren.
God zal Jeruzalem verlichten
In de laatste hoofdstukken van het boek Jesaja is een rest van de Israëlieten uit de Babylonische ballingschap teruggekeerd naar Jeruzalem. Jeruzalem is niet glorieus wedergeboren; onrecht en afvalligheid heersen (Jesaja 59). Maar het blijft niet zo. God zal ingrijpen (59:15b-21) en zijn luister zal de stad verlichten (60:2b.19b). Jeruzalem wordt een lichtbaken voor allen die vrede en gerechtigheid zoeken (60:3). Stromen zo ‘alle heiligen’ op naar het Jeruzalem van het einde der tijden? Zie ook Openbaring 21-22.
Wie bij de Heer schuilt
Het leven van een Israëliet ‒ David? ‒ is wonderbaarlijk gered. Hij dankt God dag en nacht dat de rechtvaardige die bij de Heer schuilt gelukkig en veilig is. Hij leert ons ontzag voor de Heer (Psalmen 34:12). Bevrijding is er steeds voor wie rechtvaardig is (34:20), terwijl een slecht mens omkomt door eigen kwaad (34:22).
Een rebels lied
Rond de troon van het Lam dat dood was en leeft, zingt een menigte die niemand tellen kan een rebels lied. De machtigen der aarde zijn – met hun slaven – gevlucht toen de hele kosmos beefde (Openbaring 6:12vv). Een stilte volgt, de wind wordt vastgehouden. Het hele volk van God – zijn ‘slaven’ (Gr.: douloi – 7:3b) – moet en zal worden gered: heel Israël (12 x 12.000), en met Israël ook een onafzienbare menigte (7:9). De mensen die altijd en overal bij ons zijn, maar nooit in tel, zingen bevrijd voor het Lam: ‘De redding komt van onze God die op de troon zit en van het Lam!’ (7:10) – en niet van de heren en de goden van de aarde. Jezus heeft hun dat geleerd. Hij zag hen wél, hun leven n hun nood. Nu delen ze in zijn overwinning!
Jullie zijn gelukkige mensen
Bij Jezus hebben veel mensen voor het eerst ervaren wat het betekent dat een ander herkent dat je ook een mens bent, dat Hij je ziet staan, dat je meetelt ‒ ook bij de Vader in de hemel. Opstaan konden ze, vrije mensen worden. Ze luisterden op de berg mee met het onderricht aan de leerlingen: ‘Jullie zijn gelukkige mensen (…)’ (Matteüs 5:11). Is deze scène een parallel met Mozes en de Israëlieten bij de Sinai? Een verklaring van de Bevrijder en een uitnodiging om verder te gaan onder zijn vleugels. De leefregels van het Koninkrijk van de hemel beginnen hier met een verklaring van bevrijding en uitredding, een proclamatie van bevrijding voor wie in deze bedeling te lijden hebben onder al wat mensen te machtig is. Daarmee vertellen ze op wie de mensen van Jezus, de ‘heiligen’, hun blik moeten richten om getuigen te zijn van het Koninkrijk van de hemel.
Deze exegese is opgesteld door Hans Fortuin.