Een nette tante
Bij Marcus 7,1-23 / Marcus 7:1-23
Als je bij tante Charlotte gaat logeren, moet je je netjes gedragen. Lotje weet dat. Het is daar zo keurig, je moet je schoenen binnen uit. En aan tafel, dan helemaal. Eerst handen wassen, dan bidden, dan je servet op schoot, wachten tot iedereen een bordje heeft. Als tante begint, mag je beginnen. Niet smakken. Is dat niet vreselijk voor een kind? Lotje vindt haar tante enig. Ze is wel heel netjes, maar ze is ook heel gek. Ze kent de idiootste verhalen en doet de leukste spelletjes. Ze is dol op een roddeltje, maar zal nooit iets slechts van iemand vertellen. En, ze draagt altijd jurken, of een rok met een blouse. Als je knoeit met de soep op het witte kleed, zegt ze: ‘Dat gaat in de was!’ Maar als Lotje zegt: ‘Mijn moeder is zo stom,’ zegt tante: ‘Dat wil ik hier niet horen, hoor je, Lotje!’ Deze zomer mocht Lotjes vriendinnetje Leentje mee logeren. Dat leek tante gezelliger. Lotje had alles aan Leentje verteld wat niet mocht bij tante Charlotte. ‘Niet met je mondvol praten.’ Leentje vond het prima. Ze mocht tenminste praten. Thuis moest ze altijd haar mond houden. Toen gebeurde er iets heel geks: ze gingen naar het park, met brood voor de eendjes, en daarna zouden ze naar de ijssalon. Maar in het park, toen ze over het bruggetje gingen, zagen ze hoe er een klein kindje in het water viel. Het was daar diep. Het ging onder water. Alle kinderen bleven doodstil staan. Maar tante nam een sprong, in haar mooie jurk, en haalde het kindje op de kant. Het brulde, maar het was gered. Tantes haar was nat en piekerig, dat mooie haar. ‘Ik ga maar even wat droogs aantrekken,’ zei ze. ‘En dan een groot ijsje, dat heb ik wel verdiend.’