Menu

Basis

Een woord voor de wereld; geloofsgesprek in de seculariteit

Waarom vinden we het zo lastig over God en geloof in gesprek te gaan? Wat zit ons in de weg? Welke vooroordelen over ‘de ander’ en van alles meer blokkeren zo’n gesprek? Van verdediging naar openheid en liefde…

De treincoupé

De treincoupé was stampvol. Mijn jonge reisgenoot kon nog net een plekje vinden; voor mij was geen stoel meer open. Wel één naast een mevrouw, met een enorme tas erop. Maar de tas had niet betaald en ik wel. Toch beleefd vroeg ik of ik er mocht zitten.

Verstoord keek mevrouw op; met een flinke zucht en de nodige moeite werd de tas aan de voeten gezet en ‘mocht’ ik plaatsnemen.

Ik had niet de behoefte een praatje aan te knopen, want ik was in gesprek met mijn reisgenoot. Schuins over het gangpad lukte dat nog heel aardig.

Hij was als student in een groot klooster beland. Dat wil zeggen: in een lege vleugel die voor kamerbewoning geschikt was gemaakt. Het kloosterleven beviel hem wel.

Hij zal zich vast niet aan alle kloosterregels hebben gehouden, maar bezocht wel geregeld de dagelijkse diensten en was vooral getroffen door het leef-ritme. Vol vuur sprak hij over de schoonheid en diepgang van het kerkelijk jaar.

Ik kon het slechts van harte met hem eens zijn. Uit ervaring kon ik van de vreugden van bijvoorbeeld de vastentijd spreken. Natuurlijk, een tijd van inkeer en bezinning en zeker ook van een tijdje ‘gas-terug’.

Al sinds mijn eigen studententijd, toen ik me ook bepaald niet aan de kloosterregels hield, beperk ik de consumptie in de veertigdagentijd en het is me altijd uitstekend bevallen.

Vol vuur sprak hij over de schoonheid en diepgang van het kerkelijk jaar

Zo wisselden we ervaringen uit. We naderden ons station van bestemming, stonden op, trokken de jassen aan en maakten aanstalten om naar de uitgang te gaan. ‘Dank u,’ hoorde ik ineens boven de enorme tas vandaan. ‘Dank u voor dit gesprek,’ zei de stugge mevrouw naast me die ons gesprek had meegeluisterd. ‘Graag gedaan,’ zei ik verbluft. En moest me haasten om mijn bestemming niet te missen.

Ik weet verder niets van deze mevrouw; ze kan zomaar iedereen zijn geweest. Maar kennelijk was ze op één of andere manier geraakt geweest door het gesprek over het kerkelijk jaar. Ik zou het in ieder geval nooit hebben verwacht toen ik vroeg naast haar te mogen zitten. En zou er zeker niet zelf over begonnen zijn. Zou er sowieso wat terughoudend in zijn, want wie zit er tegenwoordig op een gesprek over nota bene het kerkelijk jaar te wachten?

Terughoudendheid

We spreken niet (meer) zo gemakkelijk in het openbaar over geloof en God. Aangedaan door de kaalslag van de ontkerkelijking verwachten we maar nauwelijks dat er (nog) belangstelling voor zou zijn.

Of is er in die ontkerkelijkte seculariteit misschien reden voor nieuwe vrijmoedigheid? Maar hoe dan?

En waarom?

In korte tijd zijn de kerk en het christelijke geloof in een neerwaartse duikvlucht beland. Sinds kort is Nederland ook officieel geen religieus land meer: de meerderheid noemt zich inmiddels ongelovig.

Deze situatie van ontkerkelijking heet seculariteit.

In kerkelijke kring weten we maar al te goed wat dat betekent. Teruglopende aantallen kerkbezoekers, teruglopende fondsen. Ontslagen kosters, inkrimpende predikantsplaatsen en verkochte gebouwen.

Al decennialang proberen we het tij te keren. Op enkele zeldzame uitzonderingen na, wil dat niet lukken.

Sinds kort is Nederland ook officieel geen religieus land meer: de meerderheid noemt zich ongelovig

Wat te doen?

Wat veel mensen, al te veel mensen hebben gedaan is de pijp dan ook maar aan Maarten geven. Als de omgeving het geloof niet meer steunt, dan glijdt het gemakkelijk ook bij jezelf weg. De situatie dat een kerkelijke partner de onkerkelijke partner introduceert in het geloof komt heel wat minder voor dan andersom, en dat geldt voor zoveel relaties. Hou het maar eens vol als familie en vrienden ‘er niets meer aan doen’ en je bij ieder etentje alleen voor jezelf een momentje stilte moet vragen.

Vast valt ‘kerkgang’ niet samen met ‘gelovigheid’ en vast is er ook bij onkerkelijken ‘nog wel wat blijven hangen’. Maar laten we ons als kerken niet rijk rekenen. Een samenleving waarin de georganiseerde godsdienst zo onder druk staat en waarin een meerderheid van de mensen aangeeft niet religieus te zijn, is niet stiekem toch gelovig. Tel daarbij op het idee dat geloof vooral gaat om ‘niks mogen en veel moeten’ en vermenigvuldig dat met het misbruik dat van kerkelijke gezagsdragers (helaas in meerdere kerkgenootschappen) aan het licht is gekomen en je weet dat het religieuze gesprek met de buitenwereld niet vanzelfsprekend een pretje is.

Zouden we niet wat terughoudend moeten zijn met onze getuigenissen?

Geloofsverdediging

Zouden we er wel zin in hebben? We worden immers snel in het defensief gedrongen. Is er niet een negatief, zelfs vijandige houding ten opzichte van het geloof? De bestsellers van Dan Brown prikken de waarheidsaanspraken van de kerken doeltreffend door, en zijn om die reden misschien wel bestsellers. Maarten ’t Hart hoefde ook niet veel uit zijn duim te zuigen om de kwalijke kanten van de religie te beschrijven.

En de gemiddelde gelovige die in praatprogramma’s verschijnt, roept eveneens snel weerstand op; misschien wel omdat ze erop worden uitgezocht. Dan kom je niet zo snel met God en kerk. Want voor je het weet ben je medeverantwoordelijk voor kruistochten, de wereldhonger, kindermisbruik, geschiedvervalsing, en georganiseerde hersenspoelerij. En werk je daar maar eens uit.

Wie wordt aangesproken op alle uitwassen van de kerk, wordt in de situatie gebracht om voor het geloof in de bres te springen. Wat als beschroomde uitleg begint kan snel omslaan in het goedpraten van allerlei dingen die niet deugden en deugen. Loopt in ieder geval uit op het verdedigen van de eigen inzichten. En slaat niet zelden om in het proberen te redden van geloof, kerk en God.

Voor je het weet ben je medeverantwoordelijk voor kruistochten, kindermisbruik enz…

God redt ons!

En daar loopt het spaak. Wij redden God niet, het is andersom! Hij redt ons. En dat heeft flinke gevolgen voor het geloofsgesprek. Met name voor de gesprekshouding, nu van de gelovige. De neiging om in de verdediging te schieten heeft alles te maken met het gevoel dat we bedreigd worden. Maar waarom dan, en waarin dan?

Kennelijk hebben we het idee dat ons geloof wordt aangetast als er vragen over worden gesteld, en is de ontkerkelijking één grote aanklacht tegen onze christelijke overtuiging, onze christelijke waarheid. Daar is veel over te zeggen, maar ik beperk me hier tot dit: de waarheid die in het geloof van belang is, is niet van ‘ons’ maar van God. Het laatste wat we daarom zouden moeten doen, is ‘ons’ geloof verdedigen. Ons gelijk valt niet samen met Gods gelijk. Dan zouden we God in het geheel niet meer nodig hebben en zou Hij ons niets meer te zeggen hebben.

Het geloofsgesprek dat uit verdediging wordt gevoerd, poogt het eigen gelijk te bevestigen. Zeer begrijpelijk, vanuit de (vooral protestantse) nadruk op de rechte leer, vervat in de belijdenisgeschriften, maar stellig onjuist. Want in het geloof gaat het niet om het eigen gelijk, het gaat om de liefde van Christus. Die moeten we niet op de andersdenkenden bevechten, maar die mogen we in de andersdenkenden ontdekken. En die zouden we anderen moeten willen gunnen. Niet omdat het voor ons geruststellend zou zijn, maar voor hen heilzaam.

Liefde als grondhouding

Liefde in christelijke zin is niet een klef gevoeletje of een goede bedoeling. Liefde is de grondhouding van zichzelf-niet-zoeken. Het gaat daarbij juist niet om het bevestigen van het eigen gelijk. Het zoekt waar dat eigen gelijk wordt gecorrigeerd, omdat een andere mening beter blijkt. Waarheid toont zich wanneer je tot het inzicht moet komen dat een ander gelijk heeft en jij je ideeën moet bijstellen.

Het aanzeggen is een zaak van de spreker, het aanvaarden van de hoorder

Het is van belang dat dit een zaak van relatie is die twee kanten op gaat. Het gaat om het uitspreken van overtuigingen, maar ook om het wegen van het gezegde. Het eerste gaat om aanzeggen en is een zaak van de spreker, het tweede gaat om aanvaarden en is een zaak van de hoorder. Waar dit de grondhouding is, is het wel degelijk geboden anderen te vertellen van overtuigingen, maar of die worden aangenomen is aan de ander.

Vanuit de liefde gaat het daarbij niet om het eigen belang maar altijd om het belang van de ander. En nooit gaat het om het eigen gelijk. Eerder om het eigen ongelijk; wanneer je iets krijgt aangezegd waardoor je van mening verandert, groeit. Dat kan onszelf overkomen, maar dat kunnen we ook bij anderen bewerkstelligen. Niet door hen onze waarheid op te dringen, maar door hun inzichten en blik te verrijken en te verruimen. Als suggestie en mogelijkheid die we kunnen aanbevelen. Als het wordt herkend en aanvaard, hebben we iemand iets mee kunnen geven. Maar dat is nooit aan ons, altijd aan de ontvanger.

Wees niet bang

Deze grondhouding vereist dat we niet bang zijn.

Niet bang dat we het geloof zouden kunnen verliezen, dat de kerk verloren zou kunnen gaan of dat God dood wordt verklaard. Sowieso een ongelovige angst, want onze God staat ten derde dage op. Dat mogen we gerust ook figuurlijk begrijpen: de betekenis van God is in de seculariteit geenszins verdwenen. Die betekenis hoeven we niet te verdedigen, maar mogen we uitleggen. In het kerkelijke jargon heet dat getuigen en daar is niks mis mee. Zolang het maar in liefde gebeurt, zonder winstoogmerk en belangeloos. Wie weet spreek je iemand zomaar aan.

Ik weet niet waarom de mevrouw in de trein ons bedankte voor het gesprek. Ik denk alleen dat als het niet over het geloof was gegaan, ze ons waarschijnlijk niet had bedankt en misschien in haar verstoordheid was blijven hangen. Wat het haar gebracht heeft, is niet aan mij en mijn reisgenoot. Dat mag gerust de werking van de Geest heten. Die bij machte is veel meer te doen dan wij bidden of beseffen. Maar die zonder onze stem niet tot spreken komt.

Wouter Slob is als predikant verbonden aan de Protestantse Gemeente Nijmegen.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken