Eerste Paasdag
Bij Jesaja 25,6-9, Psalm 118,15-24, Kolossenzen 3,1-4 en Johannes 20,1-18
De term ‘Zondagen van Pasen’ kwam na het Tweede Vaticaanse Concilie van de Rooms-Katholieke Kerk (1962-1965) in omloop. Daarvóór noemde men de dag van vandaag ‘Paaszondag’ en ging men de zondagen daarna tellen als zondagen ná Pasen. Het is theologisch zinvoller om te spreken over zondagen ván Pasen, zoals nu gebruikelijk is. Pasen duurt immers vijftig dagen, en Hemelvaart en Pinksteren maken er deel van uit.
Om de zaak nog ingewikkelder te maken, huldig ik de stelling dat bij de evangelist Johannes Goede Vrijdag, Pasen, Hemelvaart en Pinksteren op één dag samenvallen.
Jezus’ uittocht
Bij Johannes’ beschrijving van Jezus’ dood horen we: ‘Toen Jezus dan de zure wijn genomen had, zei Hij: ‘Het is volbracht’, en met gebogen hoofd gaf Hij de Geest’ (19,30). Met deze korte zin vat Johannes het sterven van Jezus samen. Afgaande op de andere evangelisten kunnen wij aan Johannes vragen: Waarom zo kort van stof? Waarom vermeld je niet dat alles duister werd op Golgota, dat de aarde beefde, dat Jezus het uitschreeuwde van de pijn? Niets van dat alles. Het is als het ware de voorstelling van een verstilde icoon die Johannes ons schildert: geen pijn, geen geluid – een waardige gekruisigde. In de voorafgaande hoofdstukken hoorden wij Jezus als een rustige voorganger naar een nieuwe toekomst zijn leerlingen bemoedigen en instrueren. Daarna gaat Jezus kalm zijn eigen weg, en als Hij zijn lijden ingaat, vertelt Johannes dat het hier gaat om een nieuwe fase van onze geschiedenis. Hij laat zijn lijdensverhaal daarom rijmen op het verhaal van de uittocht uit Egypte, dat wij op Witte Donderdag (Ex. 12,(1)15-20), Goede Vrijdag (Ex. 12,(1)21-28) en in de Paaswake (Ex. 14,15-15,3) hebben gelezen.
De nieuwe Adam
Vlak voor de lezing van vandaag hoorden we: ‘Ze braken Hem de benen niet’ (Joh. 19,36), net zoals ze dat ook niet hadden mogen doen met het paaslam dat ze aten, daar in Egypte, toen de bevrijding van Gods volk begonnen was (Ex. 12,46). Zijn kleed was aan één stuk geweven, ontdekten de brute Romeinse soldaten (19,23). Die wisten natuurlijk niet dat dat alleen maar het geval hoort te zijn bij het gewaad van de hogepriester. Jezus is een goede hogepriester die aan zijn volk het heil brengt. Hij is naakt aan het kruis, maar Hij schaamt zich niet. Hij is de nieuwe Adam, de mens in zijn oorspronkelijke en toekomstige zuiverheid. Als Hij daar hangt, wordt Zijn zijde geopend (19,34) zoals die van Adam in het paradijs. Uit Adams zijde wordt de vrouw genomen, zijn bruid. Jezus is de bruidegom van Zijn volk. Naar Jezus’ zijde wordt de nieuwe bruid geleid: het volk van de Messias.
De Paasmorgen
Op de morgen van de Eerste Paasdag (de Eerste Zondag van Pasen dus) krijgen we Johannes’ verslag over de graftuin te horen zoals beschreven in de eerste helft van hoofdstuk 20. Het is een hele drukte in de hof waarin Jezus is neergelegd. Maria van Magdala heeft de oudste rechten. Zij zoekt haar Heer, maar vindt Hem (nog) niet. Het apostelcollege wordt vertegenwoordigd door Petrus en Johannes, ‘de leerling die Jezus liefhad’ genoemd (vgl. 19,26; 20,2). Laatstgenoemde is als eerste bij het graf en ziet de linnen doeken liggen. Bijna komisch in onze ogen is het dat hij Petrus (ja, de eerste paus!) laat voorgaan. Petrus stelt keurig vast dat het graf Jezus niet kon vasthouden. Johannes komt erachteraan en constateert hetzelfde. Maar aan de ontmoeting met de bruidgom, de Heer van de hof zijn ze nog niet toe. Ze gaan gewoon weer naar huis (20,10).
De boomgaard en de bruidegom
Toch zien wij uit naar meer. Niet voor niets horen we aan het einde van het lijdensverhaal spreken over een boomgaard of tuin (Gr.: kèpos – Joh. 19,41). Onmiddellijk komt daarmee het Hooglied in onze herinnering. Waar is de bruidegom? De aarde wordt een liefdesparadijs als wij, mensen van Zijn volk, God trouw zijn. De mannen zijn naar huis, maar Maria Magdalena zal Hem, de bruidegom, ontmoeten. Ze denkt eerst dat Hij de tuinman is. Niet zo gek gedacht: Hij, de nieuwe Adam, is immers de Heer van de tuin en de koning van de nieuwe aarde.
Dood, waar is uw prikkel?
Johannes beschrijft ons Jezus die Zijn lijden volbracht heeft als de Heer van ons allen, onze voorganger die de dood overwon. Zeker, Hij was gewond, de leerlingen moeten allemaal zijn wonden zien, Tomas pas na acht dagen (20,24-29), maar Zijn dood was niet het einde. Er is een nieuw begin rond deze rechtvaardige. Er eindigde niets op Goede Vrijdag – het is onmiddellijk Pasen, en Pinksteren tegelijk: Hij gaf de Geest (19,30). Hij gaf die Geest aan de Vader, maar via Hem gaf Hij die door aan ons.
Er is een nieuw begin rond deze rechtvaardige. God richt zijn feestmaal aan op zijn heilige berg en vernietigt het rouwkleed dat over alle volken ligt. Hij vernietigt de dood voor altijd en droogt ieders tranen (Jes. 25,6-9). In de verte horen we een joodse man sarrend uitroepen: ‘Dood, waar is je prikkel, dood, waar is je overwinning?’ (1 Kor. 15,55). Vandaag roept diezelfde man, Paulus, ons op om te zoeken wat boven is. Ons leven verborgen en geborgen in God (1 Kol. 3,1-4). En de psalmist roept blij uit: ‘Ik zal niet sterven, maar leven en verkondigen wat de Heer voor mij deed’ (Ps. 118,17).