Er is geen heelmaker dan Israëls God
Bij 2 Koningen 5,1-3(4-8)9-15b en Marcus 1,40-45
De profetische geschiedschrijving, waaronder Koningen valt, wil geen objectieve weergave van feiten zijn. Al kunnen hofkronieken een rol gespeeld hebben, deze typisch oudtestamentische verhalen beschrijven richtinggevende gebeurtenissen, die spelen in een uithoek van het politieke spel van de grote machthebbers. Maar die spelen nu eens niet de hoofdrol.
Naäman, bevelhebber van het Aramese leger, stond in functie direct onder de koning. Deze veldheer was beroemd als overwinnaar van de Assyriërs (854 v. Chr.). Daarbij tekent de verteller aan, dat die overwinning aan Israëls God te danken was.
Een slavinnetje als scharnierfiguur
De Aramese troepen ontvoerden kennelijk op hun rooftochten kinderen. Zo was Naäman aan zijn Hebreeuwse slavin gekomen en zij blijkt de eerste belangrijke scharnierfiguur te worden. Dat zij een heel eenzaam bestaan leidde in een vijandelijk heidens land, los van wie haar lief waren, van samen de feesten vieren, hoefde nog niet te betekenen: los van God en zijn heil. Zij zag Naämans rijkdom, maar ook zijn verdriet: hij leed aan een ongeneeslijke huidziekte. Juist daar wordt mede door haar de geschiedenis van Israël verder gebouwd, net als door een Jozef, Ester en Daniël. Zij weet waar het heil te vinden is: in haar thuisland. Het heil is uit de joden. Zij ‘gunt’ haar eigenaar zijn ziekte niet, ook al is hij een vijand en niet-jood. Uitgerekend van haar krijgt hij het advies: ga naar de profeet van Israëls God. Daar is genezing te ontvangen voor jood en goj. Dat meisje is het eerste godsgeschenk aan hem.
Contrast tussen profeet en koning
In al deze verhalen treedt de profeet op als kritische begeleider van de vorst. Als tegenspreker en spelbreker soms, die de koning de spiegel voorhoudt en bij de Tora wil houden. Telkens weer blijkt de profeet in praktijk de legitieme dienaar van JHWH, terwijl de koning geen dienaar van het volk ‘bij de gratie Gods’ wil zijn. De profeet is de ziener en ‘spreekbuis’ van de Eeuwige, terwijl de koning niet naar de Tora, maar naar zijn eigen raadgevers luistert. Zij hebben zichzelf zeer hoog staan. Daarom richt de koning van Aram zich tot zijn collega in Israël om Naäman te genezen (5,5vv). Maar die twee machthebbers spelen in Gods beleid geen enkele rol. Op de brief aan de Joodse koning antwoordt deze niet met het enig juiste advies: laat Naäman naar de godsman Elisa gaan. Neen, hij zit in zak en as, benauwd om als monarchje van het staatje Noord-Israël nu aangepakt te worden door zijn machtige collega. Hier wordt weer duidelijk dat onopvallende mensen – de voor hen niet eens noemenswaardige profeet – opeens belangrijke pionnen kunnen blijken en bruikbaar voor God.
Elisa neemt het initiatief
Elisa laat zien dat er nog een profeet in Israël is: ‘Laat die legeraanvoerder naar mij toe komen’ (5,8). Maar deze goj weet niet dat je bij Israëls God niet moet aankomen met militair machtsvertoon. Vandaar de afstandelijke aanpak van Elisa. Hij komt, als die stoet voor zijn deur staat, niet naar buiten met veel religieus vertoon. Hij laat via zijn knecht de boodschap overbrengen: ‘Ga je zevenmaal onderdompelen in de Jordaan’ (5,10). Naäman is diep beledigd: als er ondergedompeld moet worden, heeft zijn eigen land betere rivieren dan dat pieterige grensstroompje. Het pleit voor hem dat hij zich door ondergeschikten laat overhalen het toch maar te doen zonder respect en magie. Zo’n onderdompeling is teken van een nieuw brandschoon begin (zie de voorschriften in de Tora, Leviticus 14).
Vóór wat hoort wat?
Zijn huid wordt als die van een kind; hij staat voortaan niet meer door ziekte in het portaal van de dood. In grote dankbaarheid wil hij Elisa en diens God geschenken aanbieden. Net als wij leeft hij in een cultuur van het weegschaal-model: ‘gelijk oversteken’. De westerse mens vreest al gauw afhankelijk te worden. Genadebrood eten smaakt ons niet. Niks voor niks. Naakt met lege handen voor de Eeuwige staan beangstigt ons. Dankbaarheid met woorden en liederen brengen we graag op, maar éénzijdige genade maakt onzeker, je weet je geen houding te geven.
Toch verkondigt 2 Koningen 5 dat God aan jood en goj geeft om te géven en niet om iets te krijgen. Hij geeft niet íets van Zichzelf, maar Zichzelf. Voor die genezende barmhartigheid uit pure liefde kun je niet betalen. De Eeuwige hoeft niet door ons ‘omgeturnd’ te worden tot een genadige Vader, Hij is het van eeuwigheid. De echte dingen in het leven zijn onbetaalbaar, ze vallen je toe en maken je verwonderd dankbaar.
Nu Elisa weigert, begrijpt Naäman dat het antwoord van zijn kant gehoorzaamheid aan en dienen van God inhoudt. Daarom wil hij, om het concreet te houden, een last aarde van Palestina mee terug nemen (5,17), om op die grond Israëls God te aanbidden. Elisa weet beter, Israëls God is niet grondgebonden. Dat zou Naäman uit zijn genezing kunnen concluderen. De profeet laat dat over zijn kant gaan. Ook vandaag zijn er gelovigen die menen dat gedoopt worden in Jordaanwater het summum is. Naämans belijdenis blijft voor Elisa de kern: er is op aarde geen God die íets voorstelt dan de God van Israël.
Link naar het evangelie
Aan de hand van het evangelie over Jezus’ genezing van een melaatse – Hij pakt hem beet, zich zo vereenzelvigend met een mens in nood – horen wij opnieuw dat het de Eeuwige niet alleen maar om mensen in gééstelijke nood gaat. Lichamelijke en materiële ellende gaan Hem evenzeer ter harte. Jezus, in wiens woorden en daden voor ons Góds barmhartigheid handen en voeten krijgt, wordt dan ook ‘heiland’ genoemd: heelmaker, genezer. Hij wijst de zieke op wat de Tora voorschrijft, geheel in de lijn van Mozes en Elisa.
Bij 2 Koningen 5:1-3(4-8)9-15b en Marcus 1:40-45