Menu

Premium

Ester

Het boek Ester presenteert zich als een samenhangend geheel en dat komt vooral door de sterke eenheid van plaats. Vrijwel alle onderdelen van het verhaal spelen zich af binnen de burcht Susan: de residentie van koning Ahasveros. Er is ook eenheid van tijd en personages. De tijdsaanduidingen betreffen een nauwkeurig afgebakende periode die ligt tussen het derde en het twaalfde jaar van Ahasveros’ regering. In het derde jaar vindt een feestbanket plaats waarbij Wasti wordt afgezet, in het zevende jaar wordt Ester tot koningin gekroond en in het twaalfde jaar werpt Haman het poer (lot) om de datum vast te stellen voor de vernietiging van de Joden. Aan het eind van dat jaar vindt de ommekeer plaats: de Joden worden gered en zij vieren het Poerimfeest.

Wat de personages betreft: er zijn vijf hoofdpersonen: Mordekai (58 keer), Ester (55 keer), Haman (54 keer), Ahasveros (30 keer) en Wasti (10 keer). De naam van JHWH ontbreekt, terwijl wel opvallend veel bijfiguren met name worden genoemd.

Opbouw en indeling van de tekst

In de literaire opbouw van het boek kunnen vier hoofddelen worden onderscheiden:

1.

Inleidende gebeurtenissen

(1:1-2:23)

2.

Haman aan de macht: de Joden bedreigd

(3:1-5:8)

3.

Haman begint te vallen: redding voor de Joden daagt

(5:9-8:17)

4.

Ommekeer in het lot van de Joden; het Poerimfeest

(9:1-10:3)

Deze macrostructuur als volgt in sequenties worden onderverdeeld:

1.

Inleidende gebeurtenissen (1:1-2:23)

– Proloog

(1:1-9)

– Wie is de baas in huis?

(1:10-22)

– Mordekai en Ester

(2:1-23)

In drie sequenties wordt het decor getekend waarin het verhaal zich afspeelt. De eerste sequentie beschrijft het Perzische met al zijn pracht en praal, maar ook met zijn wetten en regels. Koning Ahasveros richt indrukwekkende feestbanketten aan om zijn macht en rijkdom te tonen, allereerst aan de machtigen in zijn gehele rijk, later ook aan de inwoners van de burcht Susan. Ook koningin Wasti richt een feestmaal aan, voor vrouwen.

In de tweede sequentie besluit de koning zijn gasten het mooiste en kostbaarste van al zijn bezittingen te laten zien: zijn eigen vrouw. Maar Wasti weigert. De koning is geschokt en ontredderd, maar zijn raadgevers adviseren hem Wasti af te zetten. Zij vaardigen een nieuwe wet uit dat elke man de baas zal zijn in eigen huis.

In de derde sequentie wordt er een nieuwe koningin gezocht. Ambtenaren verzamelen alle maagden die ‘mooi om te zien’ zijn. Nu komt Ester in beeld. Zij wordt geïntroduceerd via Mordekai, haar pleegvader, die nauwgezet over haar waakt en haar dringend gebiedt haar Joodse afkomst te verzwijgen. Hij neemt plaats in de poort van het paleis, zodat hij op de hoogte blijft van alles wat er in en rond het paleis gebeurt. En zo hij op een dag de samenzwering tegen de koning verijdelen.

2.

Haman aan de macht: de Joden bedreigd (3:1-5:8)

– Hamans wet tot vernietiging van de Joden

(3:1-15)

– Mordekai haalt Ester over naar de koning te gaan

(4:1-17)

– Esters eerste actie

(5:1-8)

In de eerste sequentie wordt Haman, de Agagiet, groot gemaakt; iedereen moet voor hem buigen. Maar Mordekai buigt niet, hetgeen voor Haman aanleiding wordt om alle Joden om te brengen. Hij werpt het poer, ‘lot’, om de juiste dag te bepalen waarop ‘het volk van Mordekai’ uitgeroeid zal worden. De koning, die geen idee heeft om welk volk het gaat, geeft Haman vrij mandaat om zijn gruwelijke wet uit te vaardigen.

De tweede sequentie beschrijft hoe Mordekai in zak en as naar het paleis gaat om Ester te gebieden naar de koning te gaan en hem genade te smeken voor haar volk. Maar Ester aarzelt, want wie ongevraagd tot de koning nadert, zal gedood worden. Mordekai echter maakt haar duidelijk dat Hamans wet ook haar zal treffen, al woont zij in het paleis. Bovendien, zij is de enige die iets doen: zij is immers de koningin! Dan neemt Ester haar besluit: ‘Kom ik om, zo kom ik om’.

De derde sequentie biedt een spannende scène waarin Ester de koning nadert en gratie krijgt: hij reikt haar zijn gouden scepter toe. Opmerkelijk genoeg wacht zij dan nog met te vertellen wat er aan de hand is, hoewel de koning haar zijn halve koninkrijk toezegt. Zij nodigt Ahasveros en Haman uit voor een maaltijd, maar ook daar geeft zij haar geheim niet prijs. Zij nodigt de beide machthebbers uit voor een tweede maaltijd.

3.

Haman begint te vallen: voor de Joden daagt (5:9-8:17)

– Intermezzo tussen de maaltijden

(5:9-6:14)

– Esters tweede maaltijd; Haman ontmaskerd

(7:1-10)

– Een nieuwe wet voor de Joden

(8:1-17)

De eerste sequentie biedt een intermezzo waarin de macht van Haman begint te wankelen doordat er twee confrontaties plaatsvinden tussen Haman en Mordekai. Ten eerste ziet Haman dat Mordekai nog steeds weigert hem eer te betonen en daarom besluit hij Mordekai aan de galg te hangen. Wanneer hij dit aan de koning gaat melden, blijkt dat de koning, die niet slapen kon, zich heeft laten voorlezen uit de kronieken en heeft ontdekt dat Mordekai nooit beloond is voor het verijdelen van een samenzwering. Daarmee ontstaat de tweede confrontatie want Haman moet nu, in plaats van Mordekai op te hangen, zijn rivaal de hoogste eer betonen, en wel op een wijze die hij voor zichzelf had gewenst. Inde tweede sequentie vindt de ontknoping plaats: Ester ontmaskert Haman. Hij wordt gehangen aan de galg die hij voor Mordekai had bestemd.

Toch is voor de Joden het gevaar nog niet geweken, want Hamans ‘wet van Meden en Perzen’ niet herroepen worden. Maar in de derde sequentie heeft Mordekai de positie van Haman ingenomen. Hij is nu in het bezit van de zegelring en maakt een nieuwe wet. Deze wet komt qua woordkeus vrijwel letterlijk overeen met de eerdere wet van Haman; alleen zijn nu de Joden niet de slachtoffers, maar de uitvoerders van de wet: zij mogen hun leven verdedigen.

4.

Ommekeer in het van de Joden; het Poerimfeest (9:1-10:3)

– Mordekai’s wet ten uitvoer gebracht

(9:1-19)

– Instelling van het Poerimfeest

(9:20-32)

– Epiloog

(10:1-3)

Op de dag dat Haman gedacht had de Joden te kunnen uitschakelen, gebeurt het omgekeerde: de Joden krijgen macht over hun haters. De eerste sequentie vertelt hoe zij hun vijanden verslaan en de tien zonen van Haman ophangen. Met nadruk wordt vermeld dat de Joden hun handen niet uitstrekken naar de buit, een detail dat het verhaal over de heilige oorlog onder Jozua in herinnering roept. Daar kon het volk geen stand houden omdat iemand iets van de buit had meegenomen (Joz. 6:18; 7:11-13). In Ester nemen de Joden geen buit, en zij houden stand.

In de tweede sequentie wordt de ommekeer in het lot van de Joden in een breder perspectief geplaatst: de gebeurtenissen worden blijvend herdacht en gevierd met het Poerimfeest. Bij de schriftelijke vastlegging daarvan hebben Mordekai en Ester elk hun eigen inbreng (8:20, 23, 29). Een kort afsluitend hoofdstukje beschrijft hoe Ahasveros verder regeert en belastingen oplegt. Mordekai is de tweede man in het rijk en hij zorgt voor het welzijn van zijn volk.

Literaire architectuur van het boek als geheel

De literaire architectuur van het boek wordt gekenmerkt door vele parallellen en contrasten. De parallellen zorgen voor een duidelijke balans tussen begin, midden en slot. De contrasten markeren de ommekeer in het lot van de Joden. Doordat in de eerste helft van het boek bepaalde motieven worden geïntroduceerd (zoals feestelijkheden voor de Perzen en doodsgevaar voor de Joden) die in de tweede helft in een tegenovergestelde setting terugkomen (het doodsgevaar wordt afgewend en nu zijn er feestelijkheden voor de Joden), ontstaat een concentrische structuur die als volgt schematisch worden weergegeven:

A

de grootheid van Ahasveros

(1:1-9)

B

Wasti verdwijnt; Ester verschijnt

(1:10-2:18)

C

Mordekai redt koning; Haman maakt wet

(2:19-3:15)

D

Ester in actie, haar eerste maaltijd

(4:1-5:8)

E

confrontatie Haman–Mordekai

(5:9-14)

F

de koning niet slapen

(6:1)

E’

confrontatie Mordekai–Haman

(6:2-14)

D’

Ester in actie, haar tweede maaltijd

(7:1-7)

C’

Haman exit; Mordekai maakt wet

(7:8-8:17)

B’

de vijanden verslagen; het Poerimfeest ingesteld

(9:1-29)

A’

Ahasveros maakt Mordekai groot

(10:1-3)

Het boek begint met de grootheid van Ahasveros (A) en eindigt met de grootheid van Mordekai (A’). In B en B’ vindt een opmerkelijke rolwisseling plaats: de Perzische koningin wordt afgezet, een Joods weesmeisje krijgt de macht (B). In B’ wordt het lot van alle Joden omgewend. Zij krijgen de macht doordat hun vijanden van het toneel verdwijnen. deze omkering te vieren, wordt het Poerimfeest ingesteld. Het dubbele feest voor de Perzen aan het begin – eerst voor de gewesten en daarna voor de inwoners van de stad – correspondeert met het dubbele feest voor de Joden aan het eind, eerst voor de inwoners van de stad en daarna voor het platteland.

De vraag wie door de koning zal worden ‘groot’ gemaakt, vormt de achtergrond van het conflict tussen Mordekai en Haman. Nadat Mordekai het leven van de koning heeft gered door de samenzwering te verijdelen, wordt Haman ‘groot’ gemaakt. Als Mordekai vervolgens weigert Haman te eren, ontwerpt de laatste een wet om alle Joden te verdelgen (C). Na de crisis die daardoor ontstaat, worden de rollen omgekeerd: Haman komt ten val en Mordekai ontwerpt een wet om alle jodenhaters te verdelgen (C’). De woordkeus van de wetten is vrijwel identiek, maar inhoudelijk zijn ze elkaars tegenpool. In de inclusie tussen beide wetten komt Ester in actie (D-D’). Tweemaal nodigt zij de koning en Haman uit voor een maaltijd. Pas bij de tweede maaltijd ontmaskert zij de boosdoener. Tussen beide maaltijden vindt een intermezzo plaats, waarin de rollen radicaal omdraaien: Haman wordt vernederd en Mordekai verhoogd (E-E’). Ook in de persoonlijke gemoedsstemming van de personages is deze wending zichtbaar: bij het verlaten van de eerste maaltijd is Haman vrolijk (5:9), bij zijn terugkeer naar de tweede maaltijd is hij ontredderd. Dan is hem voorspeld dat hij door Mordekai ten val zal komen (6:14). Het kritieke punt (F) ligt precies in het midden: de koning niet slapen en laat zich voorlezen uit de kronieken (6:1). Vanaf dat moment begint Haman te vallen.

Omkeermotief

De concentrische structuur van het boek is nauw verweven met het omkeermotief, dat niet alleen een ordenende functie heeft in de literaire opbouw maar ook inhoudelijk een belangrijke rol speelt. Zo is er omkering in de positie van de personages. Wasti en Haman bijvoorbeeld, hebben in aanvang macht en aanzien, maar zij verliezen hun verheven positie en verdwijnen van het toneel. Ester en Mordekai worden daarentegen geïntroduceerd als ballingen, een zeer lage status, maar zij eindigen als de belangrijkste personages in het rijk. Ook de machteloosheid van de Joodse gemeenschap wordt omgekeerd naar een situatie van grote macht. Hun vasten en wenen (4:3, 16) verandert in een vrolijk feest met maaltijden en traktaties (9:18, 22).

Bij Mordekai is de ommekeer tevens zichtbaar in zijn uiterlijke verschijning. In het begin, nadat Hamans rampzalige wet bekend is geworden, komt hij naar buiten in zak en as (4:1). Maar aan het eind, nadat alles ten goede is gekeerd, komt hij naar buiten in kleurige gewaden en met een grote, gouden diadeem op zijn hoofd (8:15). Ester en Mordekai maken ook ten opzichte van elkaar een omkering door. In het begin is Ester geheel afhankelijk van haar pleegvader. Angstvallig waakt hij over haar; en wanneer zij in het paleis woont, informeert hij elke dag naar haar welzijn (2:11). Herhaaldelijk wordt vermeld dat zij hem in alles gehoorzaamt (2:10, 20). Vanaf het moment echter dat zij besloten heeft haar volk te redden, neemt zij het heft in eigen hand en deelt zij de lakens uit. Zij beveelt Mordekai de Joden bijeen te roepen om voor haar te vasten (4:16). Zij kleedt zich als een koningin (5:1) en ontwerpt haar eigen strategie om Haman uit te schakelen. Zij is het ook die Mordekai zijn hoge positie aan het bezorgt (8:1-2). Bij de schriftelijke vaststelling van het Poerimfeest heeft zij een actief aandeel (9:29-32).

De ommekeer in het verhaal wordt met twee werkwoorden ook daadwerkelijk benoemd. Allereerst met het werkwoord hafak, ‘omgewend worden, omgekeerd worden’, dat tweemaal voorkomt in hoofdstuk 9: ‘In de twaalfde maand, op de dertiende dag (… ) werd het omgekeerd’: juist die (dag) was het waarop de Joden macht kregen over hun haters (9:1). Het betreft hier de datum die Haman met behulp van het poer had uitgekozen om de Joden uit te roeien en die daarom nogmaals genoemd wordt bij de voorschriften voor het Poerimfeest (9:22). Hier wordt nader uitgelegd wat die omkering inhoudt, namelijk een wending in het lot van de Joden: zij krijgen rust van hun vijanden, hun droefheid verandert in vreugde, de rouw wordt een feestdag.

Ook met het werkwoord sjoeb, ‘terugkeren’, wordt de omkering onder woorden gebracht, namelijk bij de officiële introductie van de naam van het Poerimfeest (9:24-26a). Daar wordt het onheil dat Haman had beraamd nog eens kort samengevat en geconstateerd dat ‘het boze plan op zijn eigen hoofd zou terugkeren’ (9:25).

Mordekai de jood – haman, de agagiet

De enige die niet verandert, is koning Ahasveros. Hij maakt geen deel uit van de algehele ommekeer, maar staat in het midden als de spil in een draaimolen. Zonder een eigen standpunt in te nemen, laat hij zich door de adviezen en de manipulaties uit zijn omgeving en ‘waait met alle winden mee’. Zo overhandigt hij Haman zijn zegelring om daarmee een heel volk uit zijn rijk te vernietigen, zonder zelfs maar te informeren om welk volk het gaat. En later geeft hij de ring zonder meer aan Mordekai zodat die in naam van de koning schrijven ‘wat hem goed lijkt’ (8:8). De koning mengt zich niet in de strijd, hij kiest geen partij.

Daardoor valt de aandacht des te sterker op de twee tegenstanders, Haman en Mordekai. Zij zijn de sleutelfiguren in het proces van ommekeer, zoals ook blijkt uit de wijze waarop zij in het verhaal worden geïntroduceerd. Mordekai wordt voorgesteld als ‘een Joods man’, een ‘zoon van Kis, een Benjaminiet’ (2:5). Dit epitheton roept koning Saul in herinnering die ook een zoon van Kis, een Benjaminiet genoemd werd (zie I Sam. 9:1, 3; 14:51; I Kron. 8:33). Haman wordt getypeerd als ‘de Agagiet’, een bijstelling die de lezer op het spoor brengt van de Amalekieten; Agag was de koning van Amalek ten tijde van Saul.

Historisch gezien Haman, vanwege de afstand in tijd en plaats, geen directe afstammeling zijn van Agag, net zo min als Mordekai een zoon zijn van Kis, de vader van Saul. Maar het noemen van deze namen duidt op een intertekstuele relatie met de verhalen overde vijandschap tussen Israël en de Amalekieten, een vijandschap die al dateert vanaf Israëls uittocht uit Egypte. Toen viel Amalek de Israëlieten onverwacht aan en konden zij maar ternauwernood stand houden. Slechts doordat Mozes zonder ophouden zijn armen ten hemel hief, kon Israël de overwinning behalen (Ex. 17:8-16). Amalek staat symbool voor wie het voortbestaan van de Joden bedreigt, die Israël op laffe wijze aanvalt, in de achterhoede (Deut. 25:18). Met Amalek heeft JHWH‘een strijd van geslacht tot geslacht’ (Ex. 17:16).

Dat ‘de herinnering aan dit volk volledig moet worden uitgewist’ (Ex. 17:14; Deut. 25:19) is een steeds terugkerend thema in de Hebreeuwse Bijbel. Ook hier doet de intertekstualiteit zijn invloed gelden. Zo zegt Bileam in zijn spreuken dat Israëls koning ‘verheven zal zijn boven Agag’ (Num. 24:7), maar ‘het einde van Amalek zal ondergang zijn’ (Num. 24:20). De eerste koning van Israël, Saul, krijgt dan ook opdracht om de koning der Amalekieten, Agag, definitief uit te schakelen (I Sam. 15:3). Maar hij faalt in deze opdracht, hij spaart Agag. Daarom wordt hem zijn koningschap ontnomen (I Sam. 15:9-23). In Ester gaat het om méér dan een machtsstrijd tussen twee hovelingen, hetgeen onder andere blijkt uit de herhaalde nadruk op Mordekai’s Joodse afkomst (2:5; 5:13; 6:10; 8:7; 9:29, 31; 10:3). Haman wordt nadrukkelijk als Agagiet getypeerd (3:1, 10; 8:3, 5; 10:3) en ook als een ‘benauwer der Joden’ (3:10; 8:1; 9:10, 24).

In de controverse tussen Mordekai en Haman staan de Perzen – Ahasveros en het Perzische volk – in zekere zin als toeschouwers aan de kant, zij nemen geen standpunt in. Wanneer Mordekai weigert voor Haman te buigen, melden de poortwachters dat wel aan Haman, maar niet om Mordekai te verraden; zij zijn alleen benieuwd of de Jood wel ‘zal stand houden’ tegenover de Agagiet (3:4). De proclamatie van Hamans gruwelijke wet wordt door de inwoners van het Perzische rijk niet met instemming begroet; integendeel, zij zijn diep geschokt (3:15). En wanneer Mordekai er uiteindelijk in slaagt een nieuwe wet uit te vaardigen die aan de Joden toestaat zich te verdedigen, juicht heel de stad hem toe (8:15). Koning Ahasveros toont zich geen vijand der Joden: hij laat Haman ophangen en geeft Ester en Mordekai vrij mandaat om zich van hun vijanden te ontdoen.

De beide antagonisten in het verhaal, ‘Mordekai, de Jood’ en ‘Haman, de Agagiet’, vertegenwoordigen elk een component van de voortdurende strijd tussen Joden en hun ‘haters’. Een strijd die pas zal eindigen als de Joden ‘rust krijgen van hun vijanden’ (9:16, 22). Pas dan zal de herinnering aan Amalek volkomen zijn uitgewist (vgl. Deut. 25:19) en er feest worden gevierd: Poerimfeest.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken