Evangelieverkondiging in de ‘moderne’ beeldcultuur
Inleiding
De ‘moderne’ beeldcultuur verdringt in velerlei opzicht de woordcultuur. Toch kunnen we niet stellen dat de beeldcultuur pas iets is van de laatste decennia. Integendeel. Een groot deel van de christenheid kent van oudsher beelden die een rol spelen in de liturgie. Iconen, tweedimensionale beelden, nemen in de kerken van de oosters-orthodoxe traditie een voorname plaats in. In rooms-katholieke kerkgebouwen zien we naast schilderstukken driedimensionale beelden.
Waar de reformatoren zich bepaald niet enthousiast over de twee- en driedimensionale beelden hebben geuit, wil ik er nu al op wijzen dat de gereformeerde traditie niet een ondubbelzinnig ‘neen’ heeft laten horen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de etsen en schilderijen van Rembrandt over bijbelse onderwerpen. Later kwamen er geïllustreerde kinderbijbels. Van recenter datum zijn de ‘Jezusfilms’.
Aan filmische aspecten ga ik in deze bijdrage voorbij. Ik beperk me tot het vaststaande religieuze beeld. Dit kan een aantal functies hebben:[1]
-
Het beeld kan mensen iets leren (didactische functie)
-
Het beeld kan kerkgebouwen versieren (esthetische functie)
-
Het beeld kan een bepaalde emotie opwekken (empatische functie)
-
Via het beeld kan men de afgebeelde proberen te bereiken en hem in het beeld eer bewijzen (cultische functie).
Met diverse functies van het beeld hebben gereformeerden ingestemd. Dat geldt vooral voor de eerste twee, hoewel men in het algemeen over de didactische waarde van de beelden in een liturgische setting zijn vragen had of ronduit negatief gestemd was. Met de twee laatste werkingen hebben calvinisten van oudsher meer moeite. De vraag is of beelden, in hun ‘moderne’ gedaante, in de moderne beeldcultuur, een plaats kunnen en mogen hebben in de eredienst. Verzetten de aard en inhoud van de openbaring van de Heer zich hiertegen?
Het visuele aspect in Jezus’ verkondiging
Ontegenzeggelijk ligt in de Schrift een sterk accent op het horen van het goddelijke Woord. Paulus beklemtoont de noodzaak van het horen van het Woord: ‘Hoe kunnen ze in Hem geloven als ze (over) Hem niet hebben gehoord? En hoe kunnen ze (over) Hem horen als Hij niet verkondigd wordt?’ (Rom. 10:14). Gods eigen stem wordt gehoord in de gestalte van de menselijke stem. Als Jezus spreekt, komt God aan het woord. Israël, dat moet luisteren naar de enige heer, wordt opgeroepen te luisteren naar Jezus (Mat. 17:5). In de verkondiging van de door Jezus aangestelde apostelen is Hij zelf aanwezig. Ja, wie naar hen luistert, hoort Jezus’ stem en die van zijn Vader (Joh. 13:20). Aan dit verkondigde Woord moet geloof gehecht worden. We leven nu nog in vertrouwen op God. Wat komen gaat, is nog niet zichtbaar (2 Kor. 5:7).
Toch is het visuele in de weg die de heer met zijn volk door de geschiedenis gaat en in de eredienst in de tijd van het Oude Testament nadrukkelijk aanwezig. Zeker geldt dat ook voor het optreden van Jezus. Belangrijk voor ons onderwerp is de functie van de gelijkenissen die Hij vertelt. Deze bedoelen zijn oproep tot geloven kracht bij te zetten.
Waarom kiest Jezus voor de beeldtaal in plaats van voor de onomwonden verkondiging van het evangelie? Op deze vraag geeft Hij expliciet antwoord (Mat. 13:10-17). Vele mensen kennen de geheimen van het koninkrijk niet. Ze bezitten niet het ware, vruchtdragende geloof. Ze luisteren niet naar de enige heer. Ze hebben de heer niet lief met hun hart, ziel en kracht. Zij zijn niet werkelijk bij de Koning en zijn koningschap betrokken. Om deze reden gaat Jezus in gelijkenissen spreken. Alleen de goede verstaander zal de diepe, heilzame betekenis ervan verstaan (11:25). Toch laat Jezus de houding van degenen die het geheim (nog) niet kennen, niet koud. Hij nodigt hen uit tot Hem te komen (11:28). Degenen die werkelijk dieper ingeleid en ingewijd willen worden in de geheimenissen van het koninkrijk, zullen dat ook verkrijgen, vrucht dragen (7:20), grote daden van gerechtigheid verrichten (5:20) en in de vreugde van de Heer binnengaan (13:44). Deze blijdschap zal in de toekomst ongebroken zijn (25:21-23).
Jezus vertelt gelijkenissen opdat degenen die nu de betekenis van zijn verkondiging in woord en daad nog niet doorzien en begrijpen, er zelfs aanstoot aan nemen (11:4-6), geprikkeld worden, nieuwsgierig worden, uitgedaagd worden tot het stellen van vragen. Door deze nieuwe manier van verkondiging hoopt Jezus op de bekering van de mensen die nu wel iets zien, maar het niet doorzien in zijn diepe betekenis. Nu vangen ze wel geluid op, maar horen niet. Jezus daagt hen uit door te vragen, hun oogkleppen af te zetten en hun oordoppen uit te doen.
Het visuele aspect in de verkondiging van Luther en Calvijn
Het voert te ver in het kader van deze bijdrage een overzicht te geven van de geschiedenis van de uitleg van het beeldverbod, van de betekenis van het tweede van de Tien Geboden, in jodendom en christendom. Ik beperk me hier tot een korte schets van de visie van Luther en Calvijn.
De Reformatie heeft er de nadruk op gelegd dat het evangelie verkondigd moet worden. Zijn vrijspraak in het oordeel dat God voltrekt, hoort de zondaar in de prediking van het Woord. Deze bewerkt het geloof.[2] Maar kan het beeld, het visuele hierbij zijn eigen betekenis hebben?
Luther heeft zich uitgebreid over deze materie uitgelaten.[3] Als hij geconfronteerd wordt met een beeldenstorm in Wittenberg, een religieus statement, is hij hierover bepaald niet enthousiast. Van hem mogen christenen beelden bezitten en maken, maar ze niet aanbidden. Hij ziet wel wat in het didactische gebruik van de beelden. Het beeld helpt het Woord. Het is een getuigenis, een gedachtenis, een teken.[4] Beelden zijn er niet alleen voor kinderen en analfabeten. Ook gestudeerden hebben beelden nodig.[5] Ze hebben namelijk alles te maken met de aard van de menselijke natuur als zodanig en met de aard van het goddelijk handelen inzake de menselijke natuur. God heeft zich naar onze natuur neergebogen en ontmoet ons in de ruimte van het zinnelijke en concrete. Hij is tenslotte zelf mens geworden (Joh. 1:14). Gods zelfonthulling is niet alleen maar abstract en begripsmatig van aard. Dan zou de mens Hem niet kunnen vatten. De mens kan niet zonder aanschouwing.[6] Beeld en teken zijn in combinatie met het Woord noodzakelijk om de mens te kunnen bereiken. Omdat de heer zich in beelden die aan het Woord gepaard gaan aan ons bekendmaakt, kunnen we, ja zelfs moeten we volgens Luther beelden maken. Door de levende verkondiging van zijn woord wil de heer onderwijs geven.
In de gereformeerde Reformatie is men tegen beelden in de kerk. God wil zijn volk door de levende verkondiging van zijn Woord onderwezen hebben en niet door stomme beelden.[7] Men is zeer bezorgd over het cultische gebruik en het daar al snel mee gepaard gaande misbruik van (stand)beelden. Maar deze negatieve houding geldt niet ten aanzien van symbolische handelingen, beeldspraak en gelijkenissen.
Volgens Calvijn verbiedt God niet volstrekt het maken van iedere afbeelding. Wel verbiedt Hij een afbeelding van Hemzelf te maken.[8] Er bestaat geen enkele overeenkomst ‘tussen Hem, die een eeuwige en ondoorgrondelijke Geest is en het lichamelijke, dode, verderfelijke en zichtbare stof. Een beeld van God maken mag niet omdat het niet kan. Figuratieve kunst acht Calvijn toelaatbaar als de afbeeldingen maar niet gebruikt worden ‘om God erdoor te dienen of Hem door zichtbare dingen te eren en die tot afgoderij te misbruiken, hoe dan ook’.[9] Dat is Calvijns zorg. Op zich toelaatbare beelden kunnen namelijk gemakkelijk anders gaan functioneren. De geest van de mens is zo dom dat ze een lege hersenschim in de plaats van God stelt. ‘Dat is de oorsprong van de beeldendienst dat mensen niet geloven dat God bij hen is tenzij Hij zich materieel in hun tegenwoordigheid vertoont.’[10] Op het verzinsel volgt vanzelf de aanbidding.
Calvijn legt de nadruk op de verbale, de ‘woord’elijke verkondiging van het evangelie. Hoewel Calvijn het visuele als een geschenk van God heeft gezien,[11] blijft het beeld altijd secundair aan het woord. Toch is het beeld in zekere zin zelfs nodig. Het geringe bevattingsvermogen van de mens noodzaakt de HEER in zijn openbaring en de verkondiging van het evangelie naar ons over te buigen. In dit verband wijst hij op twee beelden die God zelf heeft gegeven: de doop en het avondmaal. Hierdoor behoren onze ogen zo ijverig in beslag te worden genomen ‘en zo levendig geroerd, dat ze niet zoeken naar andere die door het vernuft van de mensen gemaakt zijn’.[12] De symbolen, de beelden, de sacramenten zijn toegestaan omdat ze door de Heer zelf zijn ingesteld. Maar ze hebben vooral de bedoeling het door de verbale, de ‘woord’elijke verkondiging van het evangelie gewekte geloof te versterken.[13]
Toch is de stelling te verdedigen dat Calvijn op het punt van de beelden een genuanceerder standpunt ingenomen heeft dan vaak wordt gedacht. De kerk moet zich zijns inziens in haar verkondiging van het evangelie aanpassen aan de gewoontes van elk volk en elke eeuw: omdat de heer daarover ‘niets uitdrukkelijks geleerd heeft, omdat deze dingen ook niet noodzakelijk zijn tot de zaligheid en naar gelang van de zeden van ieder volk en iedere tijd op verschillende wijze moeten worden toegepast tot stichting der kerk, zal het passend zijn, al naarmate het nut der kerk het eist, zowel gebruikelijke inzettingen te veranderen en af te schaffen als nieuwe in te stellen. Ik erken wel dat men niet lichtvaardig en ook niet dikwijls en niet om geringe oorzaken tot vernieuwing moet komen. Maar wat schaadt of sticht, zal de liefde het beste beoordelen: en indien wij haar bestuurster zullen laten zijn, zal alles goed gaan.’[14]
We kunnen concluderen dat er, zeker gegeven de verandering in de cultuur, in de reformatorische traditie ruimte is voor het visuele aspect in de verkondiging van het evangelie. Er is zelfs alle reden toe, juist wanneer ons de liefde van Christus drijft (2 Kor. 5:14). Daarbij gelden wel enkele voorwaarden:
-
Er moet voor gewaakt worden dat de kerk niet de fouten in het rooms-katholieke (en oosters-orthodoxe) beeldgebruik kopieert: het gevaar bestaat dat mensen geloven dat het beeld God materieel vertegenwoordigt. Dit kan leiden tot aanbidding van het beeld en daarmee tot afgoderij.
-
Het beeldgebruik dient ondergeschikt te zijn aan het Woord en de verbale verkondiging van het evangelie te ondersteunen.
-
Het beeldgebruik dient aangepast te zijn aan de menselijke mogelijkheden in diverse plaatsen en tijden. Tijdsomstandigheden vergen bovendien soms andere methoden van evangelieverkondiging.
-
Van beelden mag slechts beperkt gebruikgemaakt worden. Ze mogen niet in mindering komen op de verbale, de ‘woord’elijke verkondiging van het evangelie.
Het visuele aspect in de ‘moderne’ verkondiging
Beelden en symbolen kunnen de werkelijkheid achter de woorden soms helderder naar voren brengen. Het visuele element kan zowel in het spreken (visueel taalgebruik) als in het zien (beeldmateriaal, concrete voorwerpen) een belangrijk middel zijn om jongeren en ouderen te helpen de relatie te leggen tussen het evangelie, hun eigen leven en de transcendente werkelijkheid. Beelden kunnen uitdagen, verandering, bekering stimuleren en laten zien hoe de hoorder/kijker het evangelie in zijn leven gestalte kan geven. Beelden kunnen het woord illustreren.
Wel moet het visuele materiaal op een gepaste wijze worden gebruikt. Het dient duidelijk ondersteunend van karakter te zijn. Het mag geen show worden die dient om de gemeente te vermaken. Bescheidenheid en soberheid zijn geboden. Belangrijk is dat het auditieve en het visuele elkaar versterken.
Het is van belang om bij het gebruik van beelden in de praktijk van de hedendaagse evangelieverkondiging telkens na te gaan of dit nuttig is. Daarom moet de prediker zich altijd afvragen:[15]
-
Dient het beeld werkelijk de uitleg en toepassing van het evangelie?
-
Kan de hoorder/kijker door middel van het beeld de stap of overgang maken van dat beeld naar de verbale, de ‘woord’elijke verkondiging van het evangelie?
-
Helpt het beeld de hoorder om de boodschap beter vast te houden?
-
Brengt het beeld jongeren en ouderen dichter bij het Woord, dichter bij Jezus?
-
Is het beeld esthetisch verantwoord, passend bij God, bij zijn Woord, bij het serieus nemen van mensen?
-
Is het beeld gericht op het te beklemtonen punt?
-
Hoe komt het beeld bij de kijker over en wat roept het bij hem op?
-
Hoe voorkom ik als degene die de ‘over all’-controle over de verkondiging heb, dat het (zien van het) beeld een eigen leven gaat leiden?
-
Hoe zorg ik ervoor dat het visuele direct, eenvoudig en snel is en geen nadere uitleg behoeft?
Het belangrijkste in de verkondiging van het evangelie in de ‘moderne’ beeldcultuur blijft echter de authenticiteit: we moeten ons geen beeld van God maken, maar beeld van God zijn. In de grote toekomst van God zal de mens icoon, beeld van de hemelse Christus zijn (1 Kor. 15:49). Als dat gebeurt, heeft het beeld in de moderne cultuur duidelijk een didactische en een empatische functie. Hierdoor zullen velen worden gebracht tot de ware dienst aan de drie-enige God en Hem in de cultus aanbidden. Daarmee krijgt de ware esthetiek gestalte. Op alle zintuigen wordt immers door de heer een beroep gedaan.[16]
Juist in de moderne beeldcultuur klinkt de uitnodiging van het evangelie: ‘zie de goedheid van de heer. Gelukkig de mens die bij Hem schuilt’ (Ps. 34:9).