Menu

Premium

Excurs 1 Aristoteles over het verhaal – toegepast op de preek

In hoofdstuk IV, Verwoorden, maken wij onderscheid tussen de preek als verhaal en de preek als toespraak of betoog. Met nadruk betogen we dat het niet om een tegenstelling gaat, laat staan dat ze elkaar uitsluiten. De preek als betoog is gericht op overtuigen en past vooral bij de kerygmatische prediking. Deze preek moet ook narratieve elementen bevatten. Omgekeerd zal de narratieve preek ook altijd elementen uit het betoog bevatten. De diversiteit van genres in de Bijbel en de diversiteit van het menselijk leven vraagt van de prediker dat hij beide registers kan bedienen: die van het verhaal en die van het betoog. In de klassieke oudheid was dit onderscheid er al, en zijn voor beide de kenmerkende grondlijnen al beschreven. In deze excurs refereren we aan Aristoteles in zijn beschrijving van de kracht van het verhaal. Excurs 2 is de weergave van Quintillianus over een aantal grondregels voor het houden van een betoog of de overtuigende toespraak. In beide excursen gaat het om wat we hier aan kunnen hebben bij het schrijven van de preek.

Aristoteles heeft de kracht tot narrative re-creation van verhalen nader uitgewerkt aan de hand van vijf aspecten van het verhaal: plot (mythos), herschepping (mimesis), verlossing/bevrijding (catharsis), wijsheid (phronèsis) en ethiek (ethos). We beperken ons in deze excurs tot de eerste drie en refereren aan Aristoteles met het oog op de winst ervan voor de preek.

Mythos: zonder plot geen verhaal

Ten eerste: er is geen verhaal zonder plot en zonder plot is er geen sprake van een verhaal. Een goed verhaal ontwikkelt zich rond het plot, mythos bij Aristoteles. Als voorbeeld nemen wij het levensverhaal. Wij mensen leven altijd in een heden, tussen verleden en toekomst. Dat geldt ook voor de interpretatie van ons leven, ons levensverhaal. Ook dat is het product van memory (ons geïnterpreteerd verleden) en van projection (onze gehoopte, verlangde toekomst). En dat product is het plot, de mythos, van ons levensverhaal: zo door mij in het nu begrepen.

Dit plot bepaalt hoe ik mijn verhaal vertel, hoe het structuur krijgt en welke fantasie, welk verlangen, welke boodschap, eruit spreekt. Brinkgreve: ‘Mensen maken verhalen, en verhalen maken mensen: ze bepalen het weefsel van onze levens en onze identiteit.’ Er zijn de doorgaande verhalen die steeds opnieuw bewerkt worden: wij herschrijven ook geregeld ons eigen verleden, in bewerkte herinneringen. Die doorgaande verhalen bieden een leidraad bij de terugkerende vragen van het leven. Maar er voegen zich ook nieuwe verhalen bij, ‘die in tijden van verandering houvast bieden, als het leven ontwricht is en traditionele vormen verdwenen zijn of niet meer werken’. Maar in het plot komt alles samen. Dan wordt het een levensverhaal. Dat is dus wezenlijk iets anders dan een opsomming van gebeurtenissen vanaf mijn geboorte.

Dat doen we bij het opstellen van ons curriculum vitae. Een cv is dan ook geen levensverhaal.

In het kader van de aandacht voor het levensverhaal is de biografie heel populair, evenals nieuwe verhalen van mensen of van (kleine) groepen mensen.

Bij voorbeeld het verhaal van de vrouwen van Srebrenica. Brinkgreve citeert Selma Leydesdorff die de verhalen van de vrouwen uit Srebrenica heeft opgetekend ‘opdat zij gehoord worden en hun verhaal bestaat, en zijzelf daarmee bestaan en niet uit de geschiedenis verdwijnen.’ Leydersdorff: ‘Herinneringen maken ons tot wie we zijn.’ Brinkgreve, Vertel, 149. Überhaupt ligt in de sociale wetenschappen grote nadruk op de auto-etnografie als onderzoeksmethode. Vgl. M. Barnard, ‘My father’s tobacco-jar, Church Square Pretoria and Freedom Park: An autoethnographical exploration’, in: Verbum et Ecclesia 35(2), Art. #882, 7 pages. http://dx.doi.org/10.4102/ve.v35i2.882

Toegepast op de preek zien we dat ook de Bijbel – bijvoorbeeld de profetische geschiedschrijving bij de Deuteronomist, delen van de Evangeliën, in het bijzonder de gelijkenissen – vooral bestaat uit verhalen-met-een-plot. We kunnen zelfs zeggen dat in het plot het openbaringsgehalte schuilt. I Koningen vertelt het verhaal van koning Achab met het oog op het plot: zo moet je geen koning zijn, dit is geen koningschap naar Gods hart, maar een ramp voor Israël. Terwijl Achab toch een van de succesvolste monarchen was die Israël gekend heeft. Dat laatste vertelt de historicus. In de Bijbel gaat het om de kracht van het verhaal als plot met een bedoeling. Dat is de kracht van de narratieve preek. Dat is een verhaal met een plot, waarin alles samenkomt. Een narratieve preek zonder plot is geen goed verhaal en boeit niet.

Mimèsis: goed vertellen is een beetje liegen

Een goed, sterk verhaal vraagt erom dat de verteller het creatief her-vertelt, of – zo kun je het ook zeggen – een goed verhaal vraagt dat we een beetje liegen. Dat is het tweede. Godfried Bomans vertelt in de bundel De man met de witte das – waarin hij zich verhoudt tot zijn vader – onder het kopje Liegen het volgende over zijn vader:

Mijn vader vertelde vaak uit het evangelie en zelfs daar veroorloofde hij zich enige vrijheden. Een daarvan herinner ik mij. De apostelen hadden de gewoonte om in de Hof van Olijven hun namen in de bomen te snijden, hoewel Christus zelf dat niet deed. Eén boom sloegen zij altijd over, zij wisten zelf niet waarom. Alleen Judas Iskarioth bespeurde die weerzin niet en kerfde zijn letters in het verboden hout. Na de dood van Christus kwamen de elf verslagen in de Hof bijeen en zie, de boom was weg. Zij gingen nu naar het kruis op Golgotha en vonden daarin de letters J.I. gesneden. Ik zie ons nu weer zitten, in de ademloze stilte na die laatste woorden. Alleen een tovenaar kan zoiets bedenken.

Godfried Bomans, De man met de witte das. Spelen in de zandbak van de Nederlandse politiek. Elsevier: 1972, 46-47.

Goede vertellers en dichters scheppen een nieuwe waarheid. Al vertellend doen zij iets met het verhaalde. In het horen ervan gebeurt er iets met het verhaalde en met mij als hoorder. Daarom vertellen wij verhalen opnieuw en kunnen wij een goed verhaal, mits goed verteld, telkens opnieuw horen.

Dat bedoelt Aristoteles met mimèsis. Dat is iets anders dan imitatio. Kearney spreekt met Ricoeur van creative re-telling: er zit een ruimte tussen het vertelde verhaal en het geleefde leven, waarin het verteld en gehoord wordt. In dat geleefde leven wordt dus een ander verhaal gehoord. Eerst gebeurt er iets tussen het verhaalde en het verhaal binnen de Schrift zelf. Vervolgens gebeurt er iets in de preek en in de acte van de prediking, tussen preek en hoorder. Dit alles heeft een belang. Daarom laten we Kearney aan het woord, die zelf weer nauwe aansluiting zoekt bij Ricoeur:

‘This power of mimetic re-creation sustains a connection between fiction and life while also acknowledging their difference. Life can be properly understood only by being retold mimetically through stories. But the act of mimèsis which enables us to pass from life to life-story introduces a ‘gap’ (however minimal) between living and recounting. Life is lived, as Ricoeur reminds us, while stories are told. And there is a sense in which the untold life is perhaps less rich than a told one. Why? Because the recounted life prises open perspectives unaccessible to ordinary perception. It marks poetic extrapolation of possible worlds which supplement and refashion our referential relations to the life-world existing prior to the act of recounting. Our exposure to new possibilities of being refigures our everyday being-in-the-world. So that when we return from the story-world to the real world, our sensibility is enriched and amplified in important respects. In that sense we may say that mimèsis involves both a free-play of fiction and a responsibility to real life.’ (…) ‘This brings me, ultimately, to what Ricoeur calls the circle of triple mimèsis: (1) the prefiguring of our life-world as it seeks to be told; (2) the configuring of the text in the act of telling; and (3) the refiguring of our existence as we return from narrative text to action.’

Deze gap tussen het in het geleefde leven gehoorde verhaal en het geleefde leven zelf, is gegeven met het perspectief van waaruit de verteller vertelt, de taal die en het genre dat hij gebruikt. Bij fictie is dat direct evident, evenals bij film, video, digitale/interactieve communicatie. Wanneer we een bioscoop binnengaan en een film gaan kijken, stappen we een imaginaire wereld binnen. Zoiets gebeurt ook als iemand begint met: ‘Er was eens…’ Hoe aangrijpend, realistisch, beklemmend of bevrijdend het verhaalde verhaal ook is, het is niet het geleefde leven zelf. Dat weten we door de beginwoorden. Weten dat het ‘net echt’ en tegelijk ‘niet echt’ is, maakt dat we het kunnen meebeleven, en er ons aan kunnen overgeven.

Bij het verlaten van de bioscoop beseffen we intuïtief dat we opnieuw een grens overgaan: uit de werkelijkheid van het verhaal gaan we het geleefde leven weer in. Dat laatste is echter wel door het verhaal, c.q. door de film óók anders geworden.

Bij historieverhalen luistert het uit de aard van de zaak nauwer met deze gap tussen het verhaalde en het geleefde leven waarin het gehoord wordt dan bij fictie. Die ruimte is er ook bij verhalen over historische gebeurtenissen. Die verhalen zijn ook altijd interpretaties, zijn perspectivisch, worden ingekleurd en in een bepaalde context onvermijdelijk aangedikt, et cetera.

Het gedurende zes dagen en vijf nachten (22-27 januari 2015) voorlezen van de 102000 namen van de uit Westerbork weggevoerde Joden bij de herdenking van zeventig jaar bevrijding van het kamp, heeft door de plaats, de entourage, het beeldmateriaal, een enorme impact.

Maar de kracht van deze verhalen zit in de verwijzing naar werkelijke gebeurtenissen. Hoe wezenlijk dit aspect is, is ook onmiddellijk duidelijk. Wanneer iemand de verhalen over de Holocaust definieert als fictief of louter interpretatie, gaan terecht de alarmbellen rinkelen. De kracht van historieverhalen is onlosmakelijk verbonden met hun verwijzing naar feiten.

Voor de preek betekent dit alles dat die een nieuwe waarheid schept. Dat is wat goede vertellers en dichters doen. Feitelijk is dat ook wat een goede preek doet. Zo kun je ineens sterk aangesproken worden door een preek over een Bijbelgedeelte waar je mogelijk door de jaren heen al tien keer een preek over gehoord hebt. Veel geregelde kerkgangers zullen herkennen, dat zij genoten van een preek, ook al was deze exegetisch en bijbels-theologisch niet eens sterk. De creative re-telling – wat een narratieve preek is – is iets anders dan het Bijbelverhaal nog eens opnieuw vertellen met hier en daar een toelichting of uitleg. De creatieve her-vertelling van het Bijbelverhaal in de preek verandert het geleefde leven. Daarom moet het een herscheppend woord worden.

Voor de consequenties voor het parafraseren van het Bijbelverhaal in de narratieve preek: zie onder IV.4.

Dat is wat met Pinksteren met de oude verhalen van Israël gebeurde.

Wat Petrus in zijn Pinksterpreek in Handelingen 2:14vv doet met Joël 2 en met Psalm 16 zou je er zo niet direct in horen, als exegeet. En wat de vreemdeling in Lucas 24:13vv doet wanneer Hij vanuit de Schriften her-vertelt wat er in Jeruzalem gebeurd is, en omgekeerd de Schriften her-vertelt aan de hand van wat er in Jeruzalem gebeurd is met Jezus van Nazareth, is meer dan nog eens hetzelfde vertellen. Het is ‘herscheppend vertellen’, en dat zet harten in brand (vers 32).

Catharsis: een goed verhaal doet ons goed

Een derde aspect van de kracht van verhalen noemt Aristoteles catharsis: hun cathartische, hun reinigende/verlossende werking. Soms maken we zoiets mee bij een bijzondere gebeurtenis, bij een herdenking of luisterend naar een verhalenverteller bij een kampvuur of de haard. Er wordt een verhaal verteld, en dat doet iets goeds met je. Dat goede kan troost zijn, of het feit dat oude pijn vrijkomt, of een ervaring van intense vreugde. Het hoeft geen nieuw verhaal te zijn. Bij een toneelvoorstelling ken je misschien het stuk inhoudelijk, en toch gebeurt het. Een goede film kun je ook heel goed een tweede of derde keer zien.

Verhalen hebben de potentie ons te raken, te bewegen. Te veranderen dus. Goede verhalen helpen ons ons te verplaatsen naar een andere tijd of ruimte, in andere personen. En door onze identificatie met de personen/ervaringen in het verhaal worden wij veranderd. Kearney vertaalt catharsis als purgation by pity and fear; dat is het gevolg van de power of vicarious imagination. Dat laatste heeft te maken met de kracht van het vertelde verhaal, mits creatively re-told.

Maar het heeft ook te maken met de hoorder. Die moet zich kunnen inleven (pity: barmhartigheid/mede-lijden kunnen ervaren) en vrees, phobos, kunnen ervaren. Dat is ook een voorwaarde om door een verhaal veranderd te worden. Wie daar niet toe in staat is, of dat pertinent weigert, zal onaangedaan blijven.

‘We might say, consequently, that catharsis affords a singular mix of pity and fear whereby we experience the suffering of other beings as if we were them. And it is precisely this double-take of difference and identity – experiencing oneself as another and the other as oneself – that provokes a reversal of our natural attitude to things and opens us to novel ways of seeing and being.’ Kearney, On Stories, 140.

Het vreselijkste voorbeeld daarvan is de SS-er, die zich niet kan of niet wil verplaatsen in het lijden van zijn slachtoffers in kampsituaties. Omgekeerd kunnen getuigenissen – bijvoorbeeld een enkele overgebleven foto van weggevoerde en gedode Armeniërs uit 1915 of van een Joods gezin uit 1942, met daarbij het verhaal – zozeer de sympathic imagination dienen dat het verhaal mimetisch zo werkt dat de verdwenen mensen als het ware zelf present zijn.

Toegepast op de preek is het belang van dit aspect direct evident. Wat de gelijkenissen van Jezus doen – verwarren, verwonderen, confronteren, bevrijden, (h-)erkenning oproepen en doen ervaren – dat doet een goede narratieve preek ook. Het beroemdste voorbeeld daarvan uit de Bijbel is wellicht het verhaal van de profeet Nathan dat hij koning David vertelt (2 Sam. 12:1vv). Een rechtstreekse aanklacht van Nathan zou niet gewerkt hebben. Die zou David in de arrogantie van zijn beledigde macht als monarch hebben gezet, en Nathan de kop hebben gekost. Nu komt het verhaal via een ander verhaal binnen bij David, en raakt zo een andere kant in hem. De kant waarom hij eens tot koning werd verkozen: zijn gevoel voor rechtvaardigheid en barmhartigheid, kortom zijn gevoel voor de Thora. Die bron – de godsvrucht – boort het verhaal van Nathan aan. Die gaat weer stromen, en reinigt. Psalm 32 verwoordt hoe heilzaam dat doorwerkt. Dat is de kracht van de narratieve preek.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken