Menu

Basis

‘Ga en verken het land…’

Een van de adviezen die Theodoor Christiaan Vriezen – mijn vader – als student kreeg, was, dat je het beste oude culturen kon leren kennen door plaatjes te bekijken. Kort nadat hij voor zijn kerkelijk examen geslaagd was, kreeg hij gelegenheid een half jaar naar Palestina en omringende landen te reizen. Een reis als het ware door een ‘nog levend plaatjesboek’. Want, hoewel in het gebied de moderne tijd al doorgedrongen was, was in hele streken daar de eeuwenoude cultuur zelf nog een levende realiteit. Deze reis is van groot belang geweest voor het verdere verloop van zijn leven en werken.

Oude culturen leer je het beste kennen door plaatjes te bekijken

In het voorjaar van 1924 behaalde Theo Vriezen het kerkelijk examen en kort daarna ontving hij het bericht dat hij deel mocht nemen aan de jaarlijkse Lehrkurs van het beroemde Deutsches Evangelisches Institut für Altertumswissenschaft des Heiligen Landes (DEI) uit Jeruzalem. De Lehrkurs werd ieder jaar voor de geschiedenis en de archeologie van Palestina. In 1924 werd de Lehrkurs voor het eerst weer gehouden sinds het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914. De beroemde oudtestamenticus Albrecht Alt zou de leiding hebben en de excursies en de meeste colleges verzorgen. De Probst van de Duitse evangelisch-lutherse gemeente in Jeruzalem, Hans-Wilhelm Hertzberg, assisteerde daarbij, terwijl de Palestijnse arts Tawfiq Canaan, expert op het gebied van de folklore en het volksgeloof, gastcolleges zou geven. De cursus zou twee maanden duren. Theo besloot van de gelegenheid gebruik te maken en na afloop van de cursus nog langer te blijven. Dan kon hij deelnemen aan activiteiten van The American Schools of Oriental Research in Jeruzalem, onder leiding van de befaamde oriëntalist William Foxwell Albright. Ook hier zou hij colleges volgen, deelnemen aan excursies en aan een autoreis naar Libanon en Syrië. Om de reis te kunnen bekostigen zou hij regelmatig reisberichten schrijven voor bladen en tijdschriften in Nederland. Ten slotte zou hij nog een reis door Egypte maken. Al met al zou hij een half jaar onderweg zijn. Thuis bereidde Theo zich in de bibliotheken terdege voor op de reis naar de Oriënt. Ook nam hij paardrijles, omdat het van de deelnemers verwacht werd dat ze met het oog op de vele excursies door het land goed paard konden rijden.

Een vreemdeling in Jeruzalem?

Begin augustus arriveert Theo, na een reis van negen dagen, op het station van Jeruzalem, dat in die dagen nog buiten de bebouwde kom ligt. Op weg in een koets naar de Jaffa Poort in de ommuring van de Oude Stad opent zich de Oriënt pas echt voor hem.

De koetsen en auto’s blijven buiten de poort. Binnen de stadsmuur kun je eigenlijk alleen maar lopen, en een drager brengt Theo met zijn bagage naar het adres waar hij de komende maanden zal wonen: het Preussischer Johanniter Hospiz. Onderweg zijn er te veel indrukken om allemaal direct te verwerken. In de meeste straten en steegjes waar ze langs komen is het een leven van belang en soms moet hij oppassen niet omver gelopen te worden door ezels of kamelen, die met hun last nauwelijks ruimte laten voor voetgangers. Af en toe wordt hij opgeschrikt door een luid geroep achter zich van sjouwers, die met een indrukwekkende last op de rug een weg zoeken door de menigte, of van waterdragers die water bezorgen bij huizen die geen eigen put hebben. Ze komen langs allerlei winkeltjes en werkplaatsen, van kleermakers, timmerlieden, koperslagers, schoenmakers, slagers, enz. Langs de straatkant zitten vrouwen van het land met hun groente en fruit, of er zit een rijtje mannen te genieten van thee, een waterpijp of een dutje. Er hangen veel voor hem onbekende geuren in de lucht. Gelukkig is Theo al twee weken voor het begin van de cursus aangekomen en heeft hij daardoor ruim de gelegenheid zich te oriënteren in de stad en de directe omgeving. Vanaf het platte dak van het Hospiz is er een goed uitzicht over de huizenzee met haar platte daken en koepeltjes, over de monumentale gebouwen zoals de Rotskoepel en de Al Aksa moskee, en naar de Olijfberg. Overdag is het druk op straat beneden. ’s Avonds lopen daar mensen met fakkels, want elektriciteit is dan nog niet tot Jeruzalem doorgedrongen, evenmin als stromend water.

Ook heeft hij gelegenheid enkele mensen te bezoeken van wie hij in Nederland de adressen gekregen heeft. Enkelen daarvan wonen in de nieuwe joodse buurten buiten de Oude Stad, zoals de heer Goldsmit, die een weeshuis leidt, en de heer Eliëzer Siegfried Hoofiën, directeur van de Anglo-Palestine Bank. Op de Scopusberg nabij de stad bezoekt hij de Hebreeuwse Universiteit in aanbouw, en wordt daar rondgeleid door Rassa Rivlin. En in de Oude Stad bezoekt hij pater Nico van der Vliet, die het museum van de Witte Paters beheert. In Jeruzalem verkeert Theo als cursist van het DEI veel in de kringen van de Duitse evangelisch-lutherse gemeente van de Erlöserkirche. Tot die gemeente behoorden onder andere veel mensen van de missionair– diaconale instellingen, die zich in de tweede helft van de 19e eeuw in Palestina gevestigd hadden, zoals het Syrisches Waisenhaus, het lepraziekenhuis Jesus Hilfe, het meisjesweeshuis Talitha Kumi. Daarnaast trekt hij ook op met reizigers die zich voor kortere of langere tijd bij die gemeente aangesloten hebben, zoals de bekende fotograaf Rudolf Lehnert die een fotozaak in Caïro heeft. En verder is hij dagelijks op straat onder de mensen: een kleurrijke menigte van voornamelijk niet-westerlingen, aan de kleding is vaak te zien tot welke godsdienstige groepering of sociale klasse die behoren, of waar zij vandaan komen.

Het valt op dat hij onder de indruk is van de monumentale islamitische heiligdommen, de Rotskoepel en de Al Aksamoskee, waar hij een intense rust ervaart, maar dat zijn mening over het grote christelijke heiligdom, de Heilige Grafkerk, zeer gereserveerd is door de overdaad die hij daar ziet. Eveneens is hij zeer bevreemd door het feest van Maria Hemelvaart – dat overigens door christenen én moslims gevierd wordt – waarbij de gelovigen eerst de Mariakapel in het Kidrondal bezoeken, om zich vervolgens naar het nabijgelegen feestterrein te begeven, waar een week lang een volksfeest plaatsvindt. Deze protestantse jongeman had in Nederland kennelijk nog niet met het Roomse leven bezuiden de grote rivieren kennisgemaakt. Het is de vroomheid van individuele mensen, in een processie op de Via Dolorosa of tijdens de liturgie in de Russische kathedraal ten westen van de Oude Stad, die hem ontroert.

Ook over andere steden, die zij tijdens de cursus bezoeken (bijvoorbeeld Jaffa, Haifa, Safad, Beisan, Nablus, Beersheba en Gaza), schrijft Theo in zijn dagboeken. Maar meer nog dan over de stedelingen heeft hij in zijn dagboeken geschreven over de mensen op het ‘platteland’.

Het platteland

Ongeveer de helft van de tijd doorkruist Theo Vriezen met de Duitse en later met de Amerikaanse groep het land, tot in de verste uithoeken, doorgaans te paard, bij uitzondering per auto. Dankzij zijn dagboeken zijn de ervaringen te volgen: zijn notities over de discussies onderweg, over de geschiedenis en de archeologie, over het landschap en de plaatsen waar ze langs komen, over vraagstukken van bijbeluitleg en over historische geografie, met vragen als ‘waar hebben de gebeurtenissen plaatsgevonden die in de oude bronnen verhaald en gedocumenteerd zijn’, en ‘waarom zouden juist die plaatsen de authentieke historische plaatsen zijn’? Op iedere tocht komen ze wel langs ruïneheuvels (tell, khirbe), waar ze afstappen om aardewerkscherven te zoeken, of langs antieke bouwresten, soms mét een inscriptie, die ze dan ter plekke bestuderen. Alt leidt hen rond over de grote oude opgravingen, maar soms zijn de opgravers zelf aanwezig en krijgen zij de informatie uit de eerste hand.

… waarom zouden juist die plaatsen de authentieke historische plaatsen zijn?

Telkens als ze pauzeren in het vrije veld of in de buurt van een dorp worden ze al gauw omringd door landbouwers (fellah), die druiven aanbieden, of door de sjeik van het dorp, die hen ontvangt samen met een groep manlijke bewoners. Gezeten op matrassen op een van de platte daken van zo’n dorp worden zij dan onthaald op fruit, thee en koffie. Dan ontspinnen zich lange gesprekken over de toestand in het dorp en in de wereld, en over hoe de oude verhoudingen uit de Turkse tijd langzaam veranderen door de nieuwe regels van het Engelse mandaat. Van boven heb je uitzicht over de activiteiten in het dorp, zoals het dorsen van het graan op de gemeenschappelijke dorsvloer. Theo was van jongs af aan vertrouwd met het boerenleven, en zijn beschrijvingen van het erk op het land zijn gedetailleerd en gaan vaak vergezeld van foto’s en verklarende schetsen. Zo ook zijn beschrijvingen van de druiven-en olijvenoogst, en ambachten (wevers, vissers, koperslagers enz.).

Uitgebreid verhaalt Theo hoe zij een dag te gast zijn op een Grieks-orthodoxe bruiloft in het christelijke dorp Jifna. Een feest waaraan het hele dorp meedoet. Een week eerder hebben de families afspraken gemaakt over bruidskeuze en bruidsschat en is het paar meteen verloofd. De hele week is er ’s avonds feestgevierd. Maar op de dag van de huwelijkssluiting blijft het tot het laatste moment spannend of er echt overeenstemming bereikt wordt over de uiteindelijke bruidssom. En dan wordt de bruid, omstuwd door de vrouwen en meisjes van het dorp, op een schimmel naar de kerk geleid. Na de dienst is het groot feest voor iedereen, lammeren worden geslacht, mannen voeren zwaarddansen uit, vrouwen reidansen, geschenken worden gegeven en van iedere gever wordt precies afgekondigd hoeveel hij gegeven heeft. Aan het eind van de avond wordt de bruid in het openbaar door de bruidegom ontsluierd. Naast christelijke dorpen zijn er dorpen waar uitsluitend moslims wonen en dorpen met een gemengde bevolking, doorgaans zijn de verhoudingen goed.

Ook is er in de dagboeken veel over het bedoeïenenleven te lezen, geïllustreerd met schetsen, en daarnaast zijn er ook foto’s. Niet alleen in de steppegebieden op de oos-telijke hellingen van het kampen, maar ook in de kustvlakte, het Jordaandal en de Negevwoestijn. De tenten zijn langwerpig, verdeeld in een gedeelte voor de mannen en een voor de vrouwen. Herhaaldelijk worden zij daar ontvangen en door hun gastheren op een koffieritueel onthaald. Theo schrijft over de verschillen tussen de diverse bedoeïenenstammen: de half-bedoeïenen, die in het winterhalfjaar ook wat gewassen verbouwen, en de bedoeïenen, die met hun kudden rondtrekken, soms ver van hun eigenlijke gebied. De situatie van de bedoeïenen in het noordelijk deel van het Jordaandal lijkt volgens zijn beschrijvingen minder goed dan van degenen elders in het land. De verhoudingen tussen dorpsbewoners en bedoeïenen zijn doorgaans goed, de laatsten hebben het recht na de oogst hun kudden op het bouwland te laten grazen. Weer anders zijn de ervaringen met andere bewoners op het land, namelijk die in de kloosters en in de landbouwkolonies. Zo bezoeken zij op hun excursies enkele Grieks-orthodoxe kloosters in de Judese Woestijn (Der Dosi en Mar Saba) en de kluizenaar die met zijn hoenders, varkens, honden en katten het afgelegen Johannesklooster in het Jordaandal bewoont. Tijdens hun tochten overnachten zij in verschillende Russisch-orthodoxe en rooms-katholieke kloosters (onder andere bij Hebron en bij het Meer van Tiberias). Ook bezoeken zij verschillende landbouwkolonies en in enkele daarvan overnachten zij. Deze kolonies komen zij vooral in Galilea en in de kustvlakte tegen. Een aantal daarvan was in het derde kwart van de 19e eeuw gesticht door bergland komen ze regelmatig langs bedoeïenen-christelijke groeperingen, zoals de Templer uit Württemberg. Later, vanaf circa 1880, kwam de immigratie van joodse groepen op gang die vaak buiten de steden, waar al joodse inwoners waren, op het platteland kolonies stichtten. Deze kolonies zijn al van verre herkenbaar aan de opzet met lanen van eucalyptusbomen of bananenbomen, heel anders dan de opzet van Arabische dorpen met hun hagen van cactusolijven (sabr).

Naast zijn liefde voor Israël heeft hij ook steeds het schrijnende lot van de bevolking van Palestina naar voren gebracht

Volksgodsdienst

Het thema van de volksgodsdienst, en vooral de vele islamitische heiligdommen die zij bij iedere dagtocht weer tegenkomen, heeft Theo’s grootste belangstelling. Op het platteland zijn bij zeer veel dorpen heiligdommen, maar ook op markante punten in het landschap. Het gaat dan om graven van heiligen, soms bekende grote namen uit de Koran, maar meestal zijn het graven van lokaal vereerde sjeiks. Het vereerde graf is vaak in een klein gebouw met een koepeldak, of juist daarnaast. Meestal zijn er ook een boom en een gebedsnis (michrab) bij en is het geheel ommuurd. Ook andere vormen van heiligdommen komen voor, bijvoorbeeld bij een bron of in de vorm van een of meer heilige bomen. In het weidegebied, waar de bedoeïenen met hun kudden rondtrekken, zijn heiligdommen veel schaarser en hebben zij meestal een regionale betekenis. De meeste heiligdommen worden regelmatig door gelovigen bezocht: er liggen kaarsen en lucifers, olielampen, schaaltjes met wierrookkorrels of as, en soms zelfs matrassen voor wie langer wil blijven. Vaak liggen bij deze heiligdommen goederen, die kennelijk onder bescherming van de heilige zijn achtergelaten wanneer men niet alles in een keer mee naar huis kon nemen (een hoop graan, bossen aanmaakhout, een ploeg enz.). Veel zijn ook de verhalen, die ter plaatse aanwezige landslieden of derwisjen hun vertellen over de geschiedenis of over het karakter van de heilige, over wonderen die zich hebben voorgedaan, of over rituelen die er worden uitgevoerd. Zie ook de bijdrage van Meindert Dijkstra op bladzijde 45-52 van deze aflevering.

Terugblik

Voor de lezer van nu bevatten Vriezens dagboeken, brieven en foto’s van deze reis naast de herkenbare beelden, ook informatieve momentopnames van de situatie in 1924, zoals zijn terloopse opmerkingen over het grondgebruik, de grens tussen landbouwgebied en weidegebied, de watervoorraden en -tekorten, de verhouding tussen fellahs en bedoeïenen. Tevens blijkt hoezeer zijn ervaringen en belevenissen met de oude, nog levende culturele en maatschappelijke verhoudingen van invloed zijn geweest op zijn verdere werk. De archeologie en de epigrafie, waarmee hij toen in het veld in aanraking kwam, is een grote rol blijven spelen bij zijn onderzoek naar de teksten uit de wereld van het Oude Testament. En hoewel hij na zijn terugkeer in Nederland zijn fascinatie voor de Palestijnse volksgodsdienst op aandrang van zijn leermeesters niet verder gevolgd heeft, is later in zijn beschrijving van de verschillende categorieën heiligdommen in Oud-Israël duidelijk dat dit geschreven is door iemand die het dagelijks leven rond volksheiligdommen vóór zich ziet. De diepe vroomheid die hij ontmoette bij individuele mensen, vooral die op het platteland, maakte grote indruk op hem, en zou later een grote rol spelen in zijn interpretatie van het begrip ‘verbond’ tussen God en mensen, of, zoals hij het interpreteerde, de ‘gemeenschap’ van God en mensen. Zijn warme belangstelling voor de bevolking van Palestina is hij trouw gebleven, ook toen hij naderhand Israëlische collega’s en vrienden kreeg. En zo heeft hij later naast zijn liefde voor Israël ook steeds het schrijnende lot van de bevolking van Palestina naar voren gebracht.

Karel Vriezen is oud-universitair hoofddocent voor het Bijbels Hebreeuws en de Archeologie van Palestina bij de voormalige faculteit Godgeleerdheid, Utrecht.

Literatuur

• Albrecht Alt, “Das Institut im Jahre 1924”. Palästinajahrbuch 21 (1925): 5-58.

• Bob Becking, Meindert Dijkstra en Karel Vriezen, Ga en verken het land… Th.C. Vriezens reis naar Palestina in 1924. (Utrecht: Kok, 2017).

• Frits G.M. Broeyer en Gert J. van Klinken, Reizen naar het Heilige Land: Protestantse impressies 1840-1960. (Zoetermeer: Meinema, 2008).

• Theodoor C. Vriezen, Palestina en Israël. (Wageningen: Veenman & Zn., 19511 , 1952 .

• Theodoor C. Vriezen, Het Nabije Oosten in de branding. (Wageningen: Veenman & Zn., 1957).

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken