Gedenken
Er werd een gedenkboek voor zijn aangezicht geschreven.
Maleachi 3:16
Mensen vergeten snel. Ze vergeten vooral snel het verdriet dat ons leven donker maakte. Na een jaar moet je verdriet om het verlies van je man of vrouw wel over zijn. Dan willen mensen er niet meer over praten. Het leven gaat door. Zeker, het leven gaat door, maar de herinnering gaat ook door. Nooit is het verdriet voorbij. Altijd is er de pijn, soms heftig, soms als een stille nostalgie, maar nooit zonder litteken – en plotseling weer als een open wond.
Als het leed je treft, lijkt God soms zo ver weg. Dan kunnen anderen je een mooie kaart sturen met een bijbeltekst erop. Fijn dat er mensen zijn die nog wel aan je denken en je niet vergeten. Maar die tekst zegt je niets. Het maakt het alleen nog erger. Je zou moeten vertrouwen en je getroost weten, maar het landt niet. Juist als je aan God gaat denken voel je je nog eenzamer. Want bij God zou je troost moeten vinden. Maar je víndt geen troost. Een kaart met een tekst werkt als een oproep om te denken aan alles wat God voor je gedaan heeft. Dan kun je God toch vertrouwen?
Psalm 77 doet het op die manier, alleen niet voor een ander, maar voor de dichter zelf: ‘Ik zal de daden des Heren gedenken, ja, ik wil gedenken uw wonderen van ouds, van al uw werken gewagen en uw daden overdenken.’
Als jij nú geen uitzicht hebt, is het goed te denken aan al die andere onmogelijke situaties waar God mensen uit geholpen heeft. Dat geeft je moed. Inderdaad? Of verandert de hand van de Allerhoogste? Moeten we niet uitsluitend in de verleden tijd over zijn daden spreken? Jesaja 63 zet het in alle schrilheid neer. Vroeger hielp God: ‘In al hun benauwdheid was ook Hij benauwd, en de Engel zijns aangezichts heeft hen gered. In zijn liefde en in zijn mededogen heeft Hij zelf hen verlost en Hij hief hen op en droeg hen al de dagen van ouds.’ Zo was het. Maar nú? ‘Uw innerlijke bewogenheid en uw ontferming hebben zich jegens mij niet laten gelden.’
We hoeven dit niet breed uit te werken. Verdriet hoeft niet uitgemeten te worden. Het spreekt al genoeg voor zichzelf en voor wie het ervaart is een half woord genoeg – is een half woord al te veel. Het gaat niet om woorden – als het verdriet maar erkend wordt. Als mensen maar niet een houding hebben dat het er niet mag zijn. Als het maar niet vergeten wordt.
Wij gedenken ons verdriet. Wij gedenken onze teleurstellingen. Wij gedenken onze schuld. Als anderen niet mee willen gedenken dan verraden ze ons. Als we zelf niet willen gedenken, verraden we onszelf. De leus: ‘Je moet weer vooruit’ is verraad aan wie je bent – ook al is die duizendmaal waar.
Daarom is het goed om te gedenken, voor onszelf, voor elkaar. Het is ook goed om Gods daden te gedenken – en geconfronteerd te worden met de verbijsterende vraag: ‘Gedenkt God zelf wel?’ Want gedenken is in de Bijbel niet alleen maar herinneren. Het is ook doen. Het is handelen naar die herinnering. Als er staat ‘Gedenkt de sabbatdag’ dan is daar niet mee bedoeld dat je er alleen aan moet denken dat het sabbat is, maar vooral dat je handelt volgens de regel van de sabbat – dus niet handelt. Als God gedenkt, dan betekent het dat Hij gaat optreden, en als het gaat om mensen in nood te helpen dan is er zelfs geen sabbat. ‘Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook,’ zegt Jezus (Johannes 5:17). Er is genoeg te doen voor God en er is weinig reden om nu te rusten na het voltooide werk, zoals na zes dagen scheppen. Er is nu een crisissituatie in de wereld, in het leven van zo veel mensen, dat optreden van God gevraagd wordt. Gedenken is handelen – en als God niets doet, gedenkt Hij dan wel?
Het laatste boek van de profeten worstelt ook met die vraag. Mensen gedenken in elk geval niet. Zij vergeten God. Ja, ze noemen Hem hun vader, maar ze eren Hem niet (Maleachi 1:6). Dat is geen gedenken. Maar God – gedenkt Hij? Er is zo veel ellende. Er worden mensen uitgebuit en het onrecht heeft succes. Er is niets veranderd ten opzichte van de tijd vóór de ballingschap. Ziet God het wel? Denkt Hij wel aan zijn beloften? Vergeet Hij het lijden van zijn mensen niet?
Dan zegt de profeet: ‘Er is een gedenkboek voor zijn aangezicht.’ God heeft een boek voor zich en Hij laat daarin schrijven. Daarin schrijft Hij namen van mensen. Daarin schrijft Hij hun verdriet en hun lijden. En Hij leest erin. Hij herinnert zich hun namen en hun lijden. God houdt een dagboek bij. Gods dagboek gaat over ons. Wat Hij met ons meemaakt en wat wij ondergaan – alles laat Hij opschrijven. En Hij handelt ernaar, net als koning Ahasveros handelde toen uit zijn dagboek werd voorgelezen (Ester 6:1). De dingen worden rechtgezet.
Dit zegt de profeet niet tegen ánderen om hen te troosten. Het is veel sterker. Er komt een dag dat de mensen het zélf zullen zeggen. Voor anderen kun je makkelijk zeggen: ‘God vergeet je niet.’ Maar Maleachi weet dat mensen het zelf zullen zeggen: ‘Dan spreken zij die de Here vrezen, onder elkander, ieder tot zijn naaste: De Here bemerkte het toch en hoorde het en er werd een gedenkboek voor zijn aangezicht geschreven.’ Het bléék dat God niet vergeten heeft. Het is gebleken dat Hij een gedenkboek heeft en daarin leest – om daarnaar te handelen. Hij heeft gedacht aan zijn genade. De tekst over het gedenkboek is niet troost voor anderen, maar dankbaarheid.
Dankbaarheid. In het Grieks is dat ‘eucharistia’. In de dankzegging, die de eucharistie is, krijgt het gedenken zijn ware betekenis. ‘Doet dit tot mijn gedachtenis,’ heeft Jezus gezegd. Alles is daar gericht op het gedenken. Aan het avondmaal wordt de hele wereld in gedachtenis geroepen.
In gereformeerde kring is het gedenken bij het avondmaal sterk bepaald door de zin uit het formulier: ‘Ten eerste bedenke een ieder zijn zonde en ellende.’ Dat is het eerste waar mensen bij het avondmaal aan denken. En die zonde en ellende zijn niet te overzien, dus komen ze nooit door die berg heen. Ze kunnen die wel even negeren, want het avondmaal gaat over vergeving, maar ze komen toch steeds weer terug. Ook vergeven zonden komen steeds weer in de herinnering en ze bepalen ons denken – en dus ons handelen. Het formulier kan dan wel zeggen dat we niet aan Gods genade moeten vertwijfelen of in de zonde vast blijven zitten, maar ze blijven opspelen. Nu zegt het avondmaal niet dat we onze zonden moeten gedenken. We moeten ze alleen bedenken – ze juist niet gedenken en ernaar handelen, maar welk mens kan bedenken zonder te gedenken?
Toch is het formulier helder: we moeten onze zonden bedenken, maar vervolgens Christus gedenken. Bij het avondmaal gaat het niet om onze zonde en ellende, maar om Christus. Hem gedenken wij en daarom is het avondmaal dankzegging, eucharistie. Zó heeft Jezus het gezegd: ‘Doet dit tot mijn gedachtenis.’ Hij heeft niet gezegd: ‘Doe dit om nog eens goed aan je eigen zonden te denken’, maar: ‘Doet dit tot mijn gedachtenis.’
Bij het avondmaal gedenken we Christus – en we gedenken zijn dood. We gedenken zijn liefde tot het einde. We gedenken dat Hij voor ons gekomen is en dat gedenken is tegelijk handelen: dankzegging, eucharistie. Want dit gedenken is niet alleen een in herinnering roepen van een gebeurtenis uit een ver verleden. Het is vieren dat deze Jezus in ons midden is en in ons woont. Hij geeft zijn lichaam voor ons en zijn bloed reinigt van alle zonden. Brood en wijn zijn een geneesmiddel ten eeuwige leven. We zijn nieuwe schepping. Wij leven door zijn Geest. Dat is de kern van het leven van een christen: niet denken aan onszelf, aan onze zorgen en zonden, maar denken aan Christus. We delen zijn leven door deel te hebben aan zijn dood en met Hem te leven. In dat leven is de dood overwonnen en kan al het lijden van de tegenwoordige tijd niet opwegen tegen de heerlijkheid die aan ons geopenbaard zal worden en waarvan we de Geest als onderpand hebben ontvangen – de Geest van Christus, de Geest van God. We hebben deel aan het goddelijke leven door God die in ons woont. ‘Doet dit tot mijn gedachtenis’ – bij het avondmaal gedenken we Christus en leven we in Christus.
Maleachi zegt dat de getrouwen zullen erkennen dat God gedenkt. Niet alleen wij gedenken, maar God ook. ‘Doet dit tot mijn gedachtenis’ krijgt dan nog een veel groter betekenis: ‘Doet dit opdat God aan Mij denkt.’ Elke keer als we het brood eten en de wijn drinken roepen we God op om Christus te gedenken. ‘Wilt u die bladzijde nog eens lezen over wat er op Golgota is gebeurd?’ Er is immers een gedenkboek voor zijn aangezicht? Daardoor laat God zijn handelen bepalen. Wij hebben een uittreksel van dat boek gekregen met de meest essentiële zaken. Dat is de Bijbel. Het is Gods boek in zakformaat om in het veld en op reis mee te nemen. Daarin staat genoeg voor ons over Gods liefde in Christus – zelfs te veel want al die namen lezen we niet. Hasselelponi slaan we over. In Gods eigen origineel staat nog veel meer. Daarin staat ook jouw naam. In zijn origineel is het geheimenis van zijn liefde in Christus veel breder uitgemeten. Dat zou voor ons onderweg te groot en te veel zijn. In ons eigen uittreksel staat: zeg maar tegen God dat Hij gedenken moet en dat Hij dan vooral aan Jezus moet denken. ‘Doet dat tot mijn gedachtenis.’ We vieren de eucharistie omdat we weten dat er een gedenkboek voor God is en we vragen dat Hij daarin die bladzijde nog eens opslaat over Jezus’ dood.
We vragen dat ook aan Jezus. ‘Doet dit tot mijn gedachtenis’ is ook dat we Christus doen gedenken aan zichzelf. Ook Hij leest die bladzijde uit zijn autobiografie. Zo pleit Hij voor ons bij de Vader. Moeten we Hem eraan herinneren? Het is in zijn diepste wezen gegrift. Als we Hem vragen die bladzijde nog eens te lezen, dan zijn we als kleine kinderen die willen dat vader nog een keer hetzelfde verhaaltje leest. Want het is zo’n mooi verhaal. We kunnen er niet genoeg van krijgen. Er is een gedenkboek voor Gods aangezicht. ‘Wilt U het zondag nog eens voorlezen?’
Als God voorleest dan vergeten we alles – zelfs onze zonden en onze schuld, want het is fijn om bij Hem te zijn.
Deze meditatie is afkomstig uit Hasselelponi. Verrassende meditaties over teksten uit de Bijbel