Gefundeerd in de hoop van het evangelie
Bij Kolossenzen 1,9-23
Bevestiging in heilszekerheid. Dat is het doel van dit gedeelte van de Kolossenzenbrief. ‘Hij heeft ons ontrukt aan het gezag van de duisternis en overgebracht naar het Koninkrijk van de Zoon van zijn liefde’ (1,13 – NB). Dat is wat Paulus er bij zijn hoorders in wil hameren.
Hij wil door deze brief de jonge gemeente in Kolosse, in een geologisch instabiel gebied waar aardbevingen voorkwamen, een vast fundament onder de voeten geven: ‘Ook u (…) heeft Hij nu (…) voor zijn aanschijn (…) doen staan, als ge maar gefundeerd en vast blijft bij het geloof en u niet laat afbrengen van de hoop in de verkondiging die ge hebt gehoord’ (1,20-23a – NB).
Is de brief van Paulus?
Vanwege de stijl worden er vraagtekens gezet bij het auteurschap van Paulus. Is de Kolossenzenbrief echt van Paulus zelf, of misschien van één van zijn naaste leerlingen, wellicht Timoteüs?[noot 1] Deze brief lijkt in een ‘aaneengeregen stijl’ opgesteld te zijn als een ‘geïmproviseerd dictaat’,[noot 2] terwijl Paulus normaal gesproken lange volzinnen schrijft. Het consequente gebruik van de aoristus in plaats van werkwoordsvormen in de verleden, tegenwoordige en toekomstige tijd, die wel in de vertalingen te onderscheiden zijn, onderstreept dit spontanere karakter.
Ook worden zogenaamde ‘woordklonteringen’ opgemerkt, bijvoorbeeld ‘kennis van Zijn wil (…), in alle wijsheid en geestelijk inzicht’ (1,9 – NBG ’51), die vaak in wijsheidsliteratuur te vinden, maar voor Paulus atypisch zouden zijn. Maar aangezien Paulus deze wijsheidsliteratuur goed kende en wel degelijk vaker gebruikte (zie 1 Kor. 1,31),[noot 3] kan dit geen argument tegen authenticiteit te zijn. Bovendien komen dit soort woordclusters vaker voor buiten de wijsheidsliteratuur, bijvoorbeeld in Jeremia 9,23 (NBV; 9,22 – BHS).
Voorbede
In deze perikoop wisselen de subjectvormen van ‘ik’ (Paulus), naar ‘wij’ (Paulus en Timoteüs), naar ‘wij’ (ik, Paulus en u, gemeente in Kolosse), of ‘wij’ (volgelingen van Christus), naar ‘Hij’ (Christus, de Zoon), naar de climax ‘En u’ (de gemeente – 1,21). De perikoop begint met een voorbede van Paulus en zijn metgezellen voor de gemeente in Kolosse, opdat haar tot nu toe getoonde trouw en standvastigheid in het geloof behouden mogen blijven. Of het gevaar van binnen komt, van afwijkende visies omtrent Jezus, of van buiten, van heidense invloeden of zelfs van natuurrampen (aardbevingen), is niet duidelijk. In vers 13-14 gaat Paulus door in de eerste persoon meervoud, om als aanloop naar een lyrisch gedeelte (in de derde persoon enkelvoud: Hij de Zoon), de geestelijke band tussen hemzelf en de hoorders te benadrukken, dwars door tijd, ruimte en gevangenismuren heen.
Dankt met vreugde de Vader
De woorden meta charas (‘met vreugde’ – 1,11) behoren in Nestle Aland (editie 26) bij vers 11, maar wat betreft interpunctie en alineascheiding staan ze bij vers 12. De vraag is dus waaraan deze woorden gekoppeld moeten worden: is het vreugde om het geduld om alles te verdragen (SV), of is het de vreugde van de dankbaarheid (NBG ’51 en NBV)? De Naardense Bijbel laat ze er, kolometrisch, tussen hangen. Anticiperend op vers 1,24 koppelt Van Eck de vreugde aan het geduld in plaats van de dankbaarheid.[noot 4] In de beproeving krijgt de gemeente een hart onder de riem gestoken. Ik zou zelf om esthetische redenen eerder NBG/NBV volgen, vanwege de medeklinkerrijm in charas en eucharistountes.
Hos errusato hèmas (1,13) wordt verschillend vertaald. De Naardense Bijbel kiest voor het krachtige ‘Hij heeft ons ontrukt (…) en overgebracht’ in plaats van ‘bevrijd’ of ‘verlost’ in andere vertalingen, aansluitend bij Hebreeuwse vormen in Exodus (bijv. yatsa’ in de hif’il = uitleiden). Zo roept het beelden op van de deportatie van een bevolkingsgroep, maar dan ten goede, ‘naar het Koninkrijk van de Zoon van zijn liefde’. Het gebruik van lidwoorden bij ‘de verlossing’ en ‘de vergeving van zonden’ (1,14) suggereert dat het hier om al bekende stukken geloofsleer ging.
Hymne
In de hymne (1,15-20) staan duisternis en licht in een tegenstelling, net als in Johannes 1,1-14 en 12,46. Ook komt hier de pre-existentie van de Zoon aan de orde. Misschien om de gemeente weerbaar te maken tegen heidense mystiek.
De Naardense Bijbel vertaalt tè ekklèsia (1,18) consequent met ‘de vergadering’ in plaats van ‘de kerk’. Door de menselijke maat van dit woord sluit het hier mooi aan bij het in vers 13-14 bereikte gevoel van nabijheid tussen schrijver en hoorder. Door het lidwoord moeten we er echter rekening mee houden dat het hier ook over de kerk als geloofsartikel zou kunnen gaan. ‘Gemeente’ (NBG ’51) lijkt mij de gulden middenweg.
De climax komt in vers 21-22, kai humas (…) nuni de (…): ‘eerst was u’… ‘maar nu’…! Paulus wil de hoorders er goed van doordringen met wie we in Christus te maken hebben: ‘in Hem is alles geschapen.’ Alles, alles, driewerf alles! Het Grieks panta komt in 1,16-17 – net als in 1 Korintiërs 13,7 – zelfs viermaal voor. Het ‘zijn in’ (bijv. Kol. 1,14) kan worden vergeleken met het zakelijke gebruik van deze constructie in het hedendaags Nederlands: ‘in de olie’ of ‘in obligaties zijn’ geeft immers mooi weer hoe je op grond van resultaten in het verleden je kapitaal inzet op iets waarvan je hoopt dat het in de toekomst winst zal opleveren.[noot 5] Zo wil Paulus dat wij ons leven blijvend inzetten op Christus, op grond van de verzoening aan het kruis, in zijn bloed. Gefundeerd in de hoop die het evangelie brengt, mogen wij ons verzoend weten met God!
1 C.J. den Heyer, Paulus. Man van twee werelden, Zoetermeer 1998, 24.
2 J. van Eck, Kolossenzen, Filemon. Weerbaarheid en recht, Kampen 2007, 15-16.
3 Van Eck, Kolossenzen (supra, n.2), 12.
4 Van Eck, Kolossenzen (supra, n.2), 68.
5 Van Eck, Kolossenzen (supra, n.2), 38.