Menu

Premium

Gehoor geven

7e zondag van de herfst (Genesis 12,1-8, Psalm 32 en Lucas 19,1-10)

Bijbelwetenschappen

Er zijn mooie lijntjes te ontdekken in het ensemble van schriftlezingen. Zo vormt Abraham een verbindende schakel tussen de eerste lezing en de evangelielezing. De aartsvader wordt door God geroepen om op weg te gaan en fundamenteel anders te gaan leven; Zacheüs als zoon van Abraham laat na de ontmoeting met Jezus zijn oude leven achter zich en maakt voortaan andere keuzes. Twee roepingsverhalen. Je zou de tollenaar ook de woorden van Psalm 32 in de mond kunnen leggen, om zijn intense verlangen op waarde te kunnen schatten.

Aan het eind van Genesis 11 zijn Abram en zijn vrouw Sarai kort vermeld; nu begint er met de Abrams roeping iets volstrekt nieuws. Vanaf Genesis 17 heet hij Abraham, ‘want Ik maak je de vader van vele volken’ (17,5), woorden waarbij de gedachten meteen teruggaan naar zijn roeping.

Geroepen worden en gáán

De Genesislezing heeft wel iets weg van een drieluik. In 12,1-3 wordt Abram door de Eeuwige geroepen en ontvangt hij de belofte van een groot volk. God roept hem op om weg te trekken en om radicaal te breken met zijn oude bestaan. ‘Je land, je stam, je familie’ – dat staat voor alles wat hem een veilig bestaan gaf: de grond onder zijn voeten, zijn volk, zijn verwanten. In dit eerste gedeelte speelt het woord ‘zegen(en)’ een belangrijke rol, want het komt hier maar liefst vijfmaal voor.

In 12,4-6 reageert Abram onmiddellijk op zijn roeping door vanuit Charan op weg te gaan naar Kanaän, waar hij ook aankomt. Er komt veel beweging voor in dit gedeelte, vanwege het voortdurend op weg zijn. Hier wordt ook de oorspronkelijke bestemming van Terach en zijn familie (11,31) eindelijk bereikt.

In 12,7-8 heeft Abram andermaal een ontmoeting met God waarbij de belofte herhaald wordt (12,7), waarna Abram op twee verschillende plaatsen een altaar voor de Eeuwige bouwt. Na zijn spontane eerste reactie op zijn roeping, antwoordt Abram nu voor de tweede maal op het initiatief van de Eeuwige door zijn naam aan te roepen. Er is in de relatie nu onmiskenbaar sprake van tweerichtingverkeer. Na de daad komt het woord.

Wat bewoog Abram om te breken met zijn oude leven door gehoor te geven aan de roepstem van de Eeuwige? Een befaamde haggadah vertelt hoe Abram in een onbewaakt ogenblik in de beeldenwinkel van zijn vader Terach alle afgodsbeelden kort en klein slaat. Hij laat één beeld echter ongemoeid – het grootste – en geeft dat een stok in zijn hand.

Wanneer Terach weer in zijn zaak verschijnt, vraagt hij geschrokken wat er nu toch gebeurd is. Dan zegt Abram dat de godenbeelden onder elkaar slaande ruzie hebben gekregen en dat de sterkste als winnaar uit de strijd tevoorschijn is gekomen. Als Terach dat weigert te geloven omdat het onmogelijk is dat die godenbeelden zoiets kunnen doen, zegt Abram: ‘Laten je oren horen wat je mond nu zegt!’ (vrij naar Beresjit Rabbah 38,13).

Gezien en gevonden worden

Jezus komt aan in Jericho, waarmee het grote reisverhaal (9,51-19,28) zijn voltooiing nadert. Gaandeweg heeft Lucas al gerefereerd aan de reis die Jezus maakt (9,51; 13,22; 13,33-35; 17,11; 18,31; 19,11; 19,28). Nu is Jericho dan bereikt, de stad die eeuwen terug bij de intocht in het land door de Israëlieten op een bijzondere wijze in bezit was genomen (Joz. 6). Hier vindt de allerlaatste ontmoeting plaats voordat Jezus Jeruzalem binnentrekt. De perikoop behoort tot het Sondergut van Lucas.

Voorafgaand aan onze tekst vernamen we bij het naderen van de stad over de genezing van een blinde die zich aan de kant van de weg ophield (Luc. 18,43). Het verlangen van de blinde bedelaar om te kunnen ‘zien’, dat daar zo sterk aan de orde is (18,41b), komen we hier ook tegen bij Zacheüs (19,3vv.). Zijn naam betekent ‘de reine, zuivere’ (Hebr.: zakkai). Hij heeft al over Jezus horen vertellen, en nu wil hij Hem graag met eigen ogen aanschouwen. Maar daar heeft hij wel een probleem. Zacheüs heeft geen visuele maar een fysieke beperking, want hij is klein van gestalte en er is een grote mensenmenigte.

Maar er is méér dat nou niet direct voor hem pleit: hij is oppertollenaar én hij is rijk, twee kwalificaties die waarschijnlijk wel in samenhang met elkaar gezien moeten worden. Rijkdom als serieuze belemmering voor het kunnen binnengaan in het Koninkrijk kwam al eerder aan de orde in de passage over de rijke jongeling (18,18vv.).

Zacheüs is niet bepaald geliefd, omdat hij als collaborateur in dienst is van de Romeinse bezetter, wat niet alleen vanuit sociaal maar ook vanuit religieus perspectief nogal verwerpelijk was (vandaar in 19,7: ‘een zondig mens’). Zacheüs’ verlangen om te kunnen ‘zien’ beantwoordt Jezus na diens klimpartij in een vijgenboom met een opwaartse blik en door hem aan te spreken met zijn naam (19,5). Zacheüs wil Jezus zien, Jezus kijkt Zacheüs aan. Ten slotte speelt ‘zien’ ook nog een rol bij de menigte die getuige is van wat Jezus hier doet: ‘allen die het zagen’ spreken hun afkeuring erover uit (19,7).

Dat Jezus het initiatief neemt om Zacheüs in zijn huis op te zoeken, mag ook typerend zijn voor het Lucasevangelie. Jezus verantwoordt zich in het afsluitende vers (19,10) met de woorden: ‘De Mensenzoon is gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was.’ Dat is zijn eigenlijke missie. Eerder al werd Jezus door de farizeeën en de schriftgeleerden erop aangesproken dat Hij bewust de omgang met zondaars zoekt (15,1-2). Als repliek vertelt Jezus vervolgens achter elkaar drie gelijkenissen, waarin het steeds gaat om zoeken en gevonden worden. De ontmoeting met Zacheüs en de vrijmoedigheid van Jezus om zichzelf bij hem uit te nodigen ligt helemaal in deze lijn.

Deze exegese is opgesteld door Harry Tacken.

Wellicht ook interessant

Premium

Herstellen, navolgen en getuigen

De opdracht die Jezus aan Petrus geeft in het slot van het Evangelie volgens Johannes, heeft veel vragen opgeroepen in de receptiegeschiedenis ervan. Daarbij draait de controverse om de bijzondere rol die Petrus al dan niet toebedeeld krijgt onder de leerlingen – en de mogelijke gevolgen daarvan voor Petrus’ opvolgers, de bisschoppen van Rome. De tekst gaat echter over meer dan over de relatieve posities van Jezus’ leerlingen – in deze perikoop naast Petrus ook de geliefde leerling. Met name staat de vraag van navolging überhaupt centraal.

None

Bijdrage van Lode Van Hecke bij het boek De imitatie van Christus

Dat ik als bisschop van Gent het eerste exemplaar van uw nieuwe vertaling van De Imitatie van Christus, van Thomas Kempis, mag ontvangen, is natuurlijk een hele eer. Ik doe het in de stad van het Lam Gods van Jan van Eyck, ons bekendste kunstwerk. Thomas Kempis en Jan van Eyck zijn tijdgenoten. Jan van Eyck begon het Lam Gods te schilderen rond 1424, een paar jaar na het verschijnen van de Imitatio Christi in 1421. Was de Imitatio een inspiratiebron voor het Lam Gods? Natuurlijk heeft Jezus zijn navolging geïnspireerd en niet omgekeerd! Maar het boek kan wel het schilderij beïnvloed hebben.

Nieuwe boeken