Menu

None

Gemeente aan de voet van het kruis – door Evert van der Veen

Dr. A. van de BeekDe kerk gaat aan de Geest vooraf: dat is het uitgangspunt in dit lijvige boek. Deze opmerkelijke keuze wijkt af van het apostolicum want van hieruit is het algemeen gebruikelijk dat de pneumatologie richting geeft aan de ecclesiologie.
De keuze van Van de Beek beperkt de Geest dan ook sterk tot de kerk, hoewel hij wel oog heeft voor andere opties die meer recht doen aan de schepping en de bredere werkingskracht van de Geest.
De kerk gaat dus voorop en dat blijkt al uit de eerste zin op pagina 13: ‘De kerk is de gemeenschap van mensen die niet meer aan zichzelf toebehoren maar aan Christus. Zij vinden hun identiteit in Hem. Zij behoren niet meer tot de werkelijkheid van deze wereld, maar tot de eschatologische werkelijkheid van Christus. Daarom zij zijn wereldvreemd’.
Van de Beek werkt een aantal beelden van de kerk uit: volk Gods, kudde, tempel, lichaam van Christus. Het zijn slechts enkele van de in totaal bijna honderd beelden over de kerk die Paul Minear ooit verzamelde in ‘Images of the church in the New Testament’.
Van de Beek geeft hoog op van de kerk en noemt haar een sacrament omdat Christus hier aanwezig is: ‘Het is het zwakke kruis – dat net sterk genoeg is om de zwakke Here der heerlijkheid te laten sterven. Aan de voet van dat kruis leeft de gemeente’, pag24. In de voetsporen van haar gekruisigde Heer volgt de gemeente Hem in zijn weg van lijden, vergeven, bewust van haar zondigheid.
De vier zgn. nota ecclesiae worden uitvoerig besproken: één, heilig, katholiek en apstolisch waarbij de laatste wel beduidend minder aandacht krijgt.
Opmerkelijk – en eerlijk gezegd jammer – vind ik dat Van de Beek niet inzet bij de bijbel om van hieruit de lijnen door te trekken in de kerkgeschiedenis. Dan denk ik voor het Oude Testament aan God die enkelingen roept met het oog op een grotere groep mensen, de volksvergadering (qahal) van Israel en de relatie tussen Israel en andere volkeren.
Ik kan het over het hoofd hebben gezien maar het Pinksterfeest komt niet ter sprake en wat er in de brieven over de jonge kerk in wording wordt gezegd, wordt niet echt gebruikt als bouwstenen voor de ecclesiologie.
Van de Beek grijpt wel op de bijbel terug natuurlijk maar doet dat later, in de loop van zijn verhandeling waarbij hij uiteraard(!) zijn fundering zoekt in de Reformatie: ‘De katholieke kerk is niet daar waar het formele machtsinstituut is, maar waar het Woord op de juiste wijze wordt verkondigd en de sacramenten op de rechte wijze worden bediend’, pag 94.
De kerk beweegt zich in de voetsporen van haar Heer en is Hem als Gekruisigde gehoorzaam. Dit bepaalt leven en werken van de kerk: ‘De kerk op aarde is de heerschappij van God in de gestalte van het kruis’, pag 141.
De kerk is door de missio Dei opgenomen in de beweging van God in Jezus Christus. De zending begint in God en wordt via de apostelen door de kerk voortgezet.
Terecht gaat Van de Beek uitvoerig in op de relatie tussen kerk en Koninkrijk. Hij is geen voorstander van de apostolaire lijn die de Nederlands Hervormde kerk in de kerkorde van 1951 uitzette.
Hij beschouwt de kerk niet als bruggenhoofd van het Koninkrijk maar als schuilplaats voor mensen in hun geestelijke nood: ‘Christenen zijn geen stichters van het Koninkrijk en ze zijn geen wereldverbeteraars. Zij hebben geen program, dat de wereldpolitiek moet overnemen. De positie van christen is geheel anders. Die is niet bescheidener, maar relativeert vanuit haar geloof in de macht van Christus en Gods heerschappij juist de politieke macht. Daarom is een andere visie op christenen en politiek nodig dan die van het inmiddels klassieke apostolaat’, pag 124.
Van de Beek ziet wel wat in het voorstel van Gerrit de Kruijf dat er een platform is waar christenen met elkaar in gesprek gaan over actuele kwesties.
Hij staat nogal kritisch tegenover het begrip Koninkrijk en vindt dat dit teveel vanuit de secularisatie is ingegeven. Nu wil ik niet ontkennen dat dit begrip gemakkelijk vanuit een horizontalistische theologie kan worden gevuld en zo tot een beeld van een betere, ideale wereld wordt gemaakt.
Maar ik vind dat Van de Beek hiermee tekort doet aan Jezus zelf die in zijn optreden veelvuldig spreekt over het Koninkrijk evenals Johannes de Doper. Het Koninkrijk Gods is een centrale term in de evangeliën die de kerk te lang heeft laten liggen!
De kerk staat centraal, té centraal in dit boek. De kerk gaat niet naar de wereld maar de wereld dient haar = Gods heil in Christus in de kerk te zoeken. De kerk heeft een Woord voor de wereld, dat is ontegenzeggelijk waar.
Maar hoe communiceert zij dat Woord in woorden en daden die overkomen? Het is niet realistisch om te vragen dat de wereld naar de kerk toekomt, dan blijft het gewoon stil….
Van de Beek ziet dat anders: ‘Het gaat om de kerk. Daartoe dient de schepping. En de heerlijkheid van de kerk is de voltooiing van de schepping’, pag 143. Daarmee beweegt Van de Beek zich in het spoor van kerkvader Cyprianus die al zei ‘buiten de kerk is er geen heil’.
In die lijn stelt Van de Beek dat de gelijkenissen over het laatste oordeel gaan over mensen binnen de kerk. Dat lijkt mij een anachronisme want in Jezus’ dagen was er nog geen kerk. Zo wordt er toch echt teveel op noemer van de kerk gebracht en daar is Van de Beek veel aan gelegen.
Bijzonder vind ik dat er in dit boek ruimhartig aandacht aan Maria wordt besteed. Dat is niet gebruikelijk in de protestantse ecclesiologie maar ik vind het wel mooi dat hij dit doet. Zijn benadering is opmerkelijk ruimhartig en positief: ‘Zo is zij nu de moeder van de kerk, die gereprensenteerd wordt door de discipel die Jezus liefhad’, pag 165 en: ‘Maria staat voor de mens die gelovig mag ontvangen’, pag 167.
Met Wim Dekker beschouwt Van de Beek de kerkelijke crisis als Gods oordeel en tegenover alle plannen en ambities ziet hij inkeer en zich buigen voor God als de enige weg tot herstel. Verootmoediging past de huidige kerk!
Dat zal niet iedereen zo beleven want in de ogen van sociologen zal dit een veel te passieve weg zijn waarbij ons gevoel voor activiteit en verantwoordelijkheid niet aan bod komt.
Ik denk dat een niet zonder het ander kan en dat er vanuit de weg naar God ook een weg naar onze tijd, naar mensen in de samenleving dient te leiden. Jammer genoeg is deze aandacht voor de huidige tijd als crisis het enige concrete verbindingspunt tussen de kerk en de tijd waarin wij nu leven.
De moeilijkheden waar veel gemeenten momenteel mee kampen, komen in dit boek niet aan de orde. De bijna heilige drieslag, bestaande uit ambt, canon en symbool, is volgens Van de Beek de dragende pijler van de kerk.
Aandacht voor de taken van de gemeente – zoals die in de meeste ecclesiologische literatuur naar voren komt – is in dit boek vrijwel afwezig. Dat is jammer en je zou het in zo’n handboek – want zo mag deze uitgave toch wel noemen – eigenlijk wel verwachten.
Daar zit een keuze achter maar die doet m.i. niet voldoende recht aan de reikwijdte van de gemeente in haar liturgie van de eredienst, de pastorale en diakonale dienst aan elkaar en aan de samenleving, de onderlinge gemeenschap en oecumene, het lerende aspect in catechese en toerusting. Aan al die facetten wordt in dit boek geen aandacht besteed.
Daarmee maakt dit boek, afgezien van hier en daar kritische kanttekeningen bij de hedendaagse kerk, een wat tijdloze indruk waar je op twee manieren tegenaan kunt kijken.
Positief omdat Van de Beek absoluut niet meegaat in modieus gepraat over de kerk en geen strategische concepten aanreikt. Hij zoekt zijn houvast in de vroege kerkgeschiedenis en reikt ambt, canon en symbool aan als dragende krachten. Dat is de onderscheidende kracht van dit boek en tegelijk de zwakte.
Want de aansluiting bij het huidige kerkelijke leven is daardoor – te – gering en ik kan mij voorstellen dat velen in de PKN zich niet echt aangesproken zullen voelen door dit boek. Het lijkt alsof Van de Beek met name gericht is zijn eigen achterban, de Gereformeerde Bond, al gaan de ontwikkelingen deze denominatie ook niet voorbij en ervaart men binnen deze stroming evengoed de veranderingen in het kerkelijk leven. Van de Beek besteedt daar weinig aandacht aan en dat vind ik toch een gemiste kans.
Het ambt gaat in zijn visie voorop; canon en symbool (het credo) volgen hierop. Hij rechtvaardigt dit met een beroep op de ontwikkelingen in de jonge kerk. In de N.T. brieven lezen we al indicaties van wat later de kerkelijke ambten zullen worden en Van de Beek besteedt er dan ook ruimschoots aandacht aan.
Toch blijft voor mij de vraag of het terecht is om louter vanuit historisch oogpunt het ambt bovenaan te plaatsen. Zijn canon en symbool niet inhoudelijker van karakter en verdienen zij daarom geen prioriteit vanuit geestelijke optiek?
We komen in de brieven ook al de eerste uitingen tegen van geloofsverantwoording, in de vorm van korte lofprijzingen. Het allerkortste en wellicht ook alleroudste credo luidt: Jezus is Heer!
Maar Van de Beek heeft het ambt zeer hoog: ‘Het ambt is er om mensen bij Christus te houden en hen te bewaren bij wat door de apostelen geleerd is’, pag 206. Daarom kan en wil hij spreken van een ‘uitzonderlijke positie en hoge verantwoordelijkheid’, pag 208.
Vanuit het ambt en wat daar door de – vroege – eeuwen over is gezegd, valt er in de visie van Van de Beek veel nadruk op de kerkelijke organisatie, de kerkorde en voert hij ook een pleidooi voor handhaving van de tucht: ‘Het ambt is vanaf het begin van de kerk een essentiële factor van haar identiteit geweest. Zonder mensen aan wie de verantwoordelijkheid voor de kerk is toevertrouwd, kan zij niet goed functioneren’, pag 261.
Dat wil ik hem zeker niet bestrijden maar er is momenteel in veel gemeenten een ernstig tekort aan beschikbare ambtsdragers…. Het ambt is historisch gezien een heilige taak maar zo wordt het door menigeen momenteel niet meer beleefd. Welke mogelijkheden dient een gemeente dan te zoeken om haar taken te blijven verrichten?
Veel aandacht wijdt Van de Beek aan de ontstaansgeschiedenis van de bijbel en de vorming van de canon: ‘De canon is een instrument om zekerheid te bieden in de gang van de geschiedenis. Hij is een betrouwbaar baken in de wendingen van de tijd’, pag 299.
Van de Beek heeft oog voor verschillende lezingen van het O.T. maar zijn hart ligt duidelijk en uitsluitend bij de christologische lezing: ‘Het gaat om het paradigma waarmee men de teksten leest: dat alles wat de profeten (en Mozes en de psalmen) hebben geschreven is vervuld in Jezus. Een christologische interpretatie van het Oude Testament is daarmee niet alleen mogelijk, maar deze is geboden binnen het kader van de christelijke theologiebeoefening’, pag 300. Dat is een stevige uitspraak die menigeen, die én de Joodse traditie én Christus recht wil doen, wel graag zou nuanceren!
Van de Beek neemt het op voor de organische inspiratie die Bavinck naar voren bracht tegenover de mechanische inspiratie die aan de menselijke inbreng te weinig recht doet.
‘Ambt en Schrift zijn bewakingsinstrumenten om de kerk bij het geloof te bewaren’, pag 338. Grote nadruk valt er bij Van de Beek op de bijbelse waarheid die in het credo is geformuleerd welke de uitleg van de bijbel bepaalt. In het spoor van vele kerkvaders vindt Van de Beek het credo dan ook richtinggevend voor onze omgang met de bijbel.
Hij is kritisch t.a.v. de contextualiteit en is van mening dat deze al gauw afbreuk doet aan de bijbelse waarheid. Het gevaar van eenzijdigheid, modieusiteit en vervlakking is in contextuele theologie natuurlijk aanwezig maar is elke theologie in feite niet contextueel te noemen? Van de Beek lijkt zo weinig moeite te doen om aansluiting te zoeken bij deze tijd en gelovig zoekende mensen.
Dat driekwart van dit boek over de kerk gaat is typerend maar het neemt niet weg dat er over de Geest veel goeds wordt gezegd. Die staat, zoals eerder gezegd, in een vrijwel exclusieve relatie tot de kerk: ‘De kerk en de Heilige Geest zijn ten nauwste met elkaar verbonden. Zij behoren zozeer bij elkaar dat de eenheid van de Geest als de eenheid van God gestalte krijgt in de eenheid van de kerk’, pag 392.
Van de Beek legt een duidelijke en terechte relatie tussen de Geest en Christus en wil Gods Geest absoluut niet identificeren met onze geest. ‘Geest van hierboven, leer ons geloven’: die woorden uit gezang 477 worden weliswaar niet geciteerd maar zijn wel aanwezig in dit hoofdstuk.
‘Waar de kerk is, daar is de Geest van God en waar de Geest van God is, daar is de kerk’, pag 420. Van de Beek noemt de kerk dan ook het sacrament van de Geest want: ‘De Geest zet ons apart van de wereld en maakt ons deelgenoot van het eeuwige leven’, pag 431.
Diezelfde Geest zet ons ook als geheiligde = aan God toegewijde gelovigen in de wereld en komt ook voor in de beantwoording van het echte geloof: ‘… een vast vertrouwen, dat de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt…’
Van de Beek heeft moeite met de huidige kerk: ‘… niet de viering van Woord en sacrament onder verantwoordelijkheid van het geordineerde ambt is het centrum, maar de persoonlijke beleving en de gerichtheid op de wereld’, pag 431. De balans is kwetsbaar maar ik denk dat ze elkaar wel nodig hebben: liturgie en dienst, God en medemens.
Deze worsteling kom ik in dit boek te weinig tegen. Van de Beek ageert hier en daar tegen hedendaagse ontwikkelingen zoals dat al eerder naar voren kwam in zijn boek ‘Is God terug?’ Hij betrekt de Geest bij de liturgie, Schrift en prediking, geloof en  levensheiliging, dienstbaarheid en geestesgaven en zegt daar behartigenswaardige dingen over.
Maar ik hoor te weinig over de Geest als anker in de crisis van de kerk. De Geest die vasthoudt in een tijd van ontbinding, de Geest die doortastend en creatief maakt in alle kerkelijke veranderingen, de Geest die zorgt voor blijvende verbinding met de christelijke traditie en die tegelijk nieuwe, eigentijdse vergezichten laat zien. De Geest als het heilig élan van God die geen kerkmuren kent….
Evert van der Veen, predikant Protestantse Gemeente Nunspeet. Evert van der Veen recenseert voor Nederlands Dagblad, Christelijk Weekblad en is vaste recensent op Theoblogie.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken