Menu

Basis

Goede herders

9e zondag van de Herfst (Ezechiël 34:11-17, Psalmen 90 en Matteüs 25:31-46)

Een goede herder scheidt. Hij brengt zijn schapen naar grazige weiden, gaat hun voor door een donker dal, maar houdt de wolf en snode herders op afstand. Hij scheidt de schapen van de bokken. Nodig om een opstand of ongewenste vermenging in de stal te voorkomen. Een goede herder verbindt ook. Hij verbindt zichzelf aan de kudde. Geeft zijn leven.

De lezingen vandaag staan niet op zichzelf. De liturgie verbindt hen, maakt één wat op zichzelf alleen blijft. Waardevol op zich, maar zonder verband. Criterium van de christelijke liturgie: de eenheid van de Mensenzoon, de Messias die vanaf zijn troon alle volkeren tot inzicht brengt. Scheidend en verbindend.

Profeet

Ezechiël is de profeet van voor en na de val van Jeruzalem. Hij stond er midden in, maar zag het van verre. Hij maakte deel uit van de groep ballingen die naar Babel was weggevoerd (597 v.Chr.). Zijn zien is een visionair zien. Maar hij heeft wel draagvlak nodig. Meermalen treffen we in dit boek zogenaamde roepingsteksten aan: je gezag moet ergens op gestoeld zijn. In Ezechiël 33:30-33 horen we dat veel van zijn volksgenoten over hem praten, ook wel naar hem luisteren, maar daaraan geen gevolg geven in hun daden. De profeet wordt dan omschreven als een ‘zanger van liefdesliedjes met een mooie stem’. Maar ommekeer bij de fans, ho maar. En toch: ‘Ze zullen beseffen dat er in hun midden een profeet was’ (33:33).

Voorbeeld

Ezechiël 34 begint met een aanklacht tegen Israëls leiders. In de Schriften wordt goed leiderschap vergeleken met goed herderschap. Een leider die niet de ervaring en aanpak van een herder heeft, verliest in Gods ogen statuur. Die van Israël verrijken zichzelf in plaats van op te komen voor de hun toevertrouwde kudde. Daarover gaat 34:1-10, en over dat ze gestraft zullen worden. Vanaf 34:11 neemt God, de Heer, zelf het voortouw en geeft het voorbeeld. Met als conclusie over de schapen: ‘Ik zal ze weiden zoals het moet’ (34:16). Na deze ingreep aangaande het beheer van zijn kudde volgt er nog een concretisering en toespitsing. De schapen worden direct aangesproken: ‘Wat jullie betreft, mijn schapen (…)’ (34:17). Ging het tot nog toe over de kudde in het algemeen en de slechte herders, nu spreekt de Heer over rechtspreken tussen de dieren onderling. Daarmee eindigt de lezing, vrij abrupt. Het is tussen de dieren ook niet altijd koek en ei. De Heer moet rechtspreken tussen de schapen, rammen en bokken. Dit onderscheid vinden we terug in het visioen van de Mensenzoon (Matteüs 25:32).

Psalmen 90

Het vierde boek van de Psalmen (90-106) begint met een gebed van Mozes, dat tegelijkertijd een gebed van Israël is. Mozes spreekt niet namens zichzelf, het is werkelijk een ‘ons-psalm’. Na de openingszin, waarin de voortdurende beschuttende aanwezigheid van de Heer ‘van geslacht tot geslacht’ wordt vermeld, gaat ‘Mozes’ over tot een litanie van klachten, gericht tot diezelfde Heer: ‘U vaagt ons weg (…) wij komen om (…) door uw woede/toorn’. Met als slotgebed dat God zich omkeren mag: ‘Geef ons vreugde (…) toon uw daden (…) laat ons uw genade zien’. Een roep om ontferming na zelfinzicht van de ‘kudde’. Een psalm als zelfstandige lezing, de eerste lezing aanvullend, nu vanuit de mond van de gemeente.

‘Al deze woorden’

Om de impact van de grootse parabel uit Matteüs 25 een beetje aan te voelen, is het nodig 26:1 erbij te lezen. Het is de ‘laatste rede’ die Jezus in dit Evangelie heeft uitgesproken. Andere vertalingen zeggen: ‘toen Jezus al deze woorden geëindigd had’ (NBG ’51).

Welke woorden zijn dat? Matteüs bedoelt ongetwijfeld de woorden die Jezus in zijn Evangelie in de vijf grote redes gesproken heeft, te beginnen met de Bergrede. Bekend is de opbouw van dit zo joods gekleurde Evangelie. Het literaire en religieuze bouwwerk wordt bijeengehouden door vijf imposante toespraken. Ze vormen het skelet, het houvast van deze verkondiging, en zijn gestoeld op dat andere bekende bouwwerk, de vijf boeken van Mozes. Want dat we in en met Jezus te maken hebben met Mozes redivivus is vanaf het begin van dit Evangelie wel duidelijk: de ‘zoon’ die uit Egypte geroepen wordt, te midden van de dood van zuigelingen door een wrede tiran, zoals ooit ‘mijn zoon Israël’ (Exodus 4:22-23), de verzoeking in de woestijn, etcetera. En ook ‘Mozes’ eindigt heel zijn onderricht met deze zin: ‘Nadat Mozes al deze woorden tot geheel Israël gesproken had, zei hij tot hen: Neem al deze woorden ter harte (…)’ (Deuteronomium 32:45-46).

De laatste van ‘al deze woorden’ worden bij Matteüs gevuld met dit uiteindelijke visionaire oordeel. Het is een vermanend, waarschuwend slot. Omstraald door luister, in gezelschap van alle engelen, zit de Mensenzoon op zijn troon. Hij is de koninklijke mens, de koning, wiens geboorte in hoofdstuk 2 al werd bespeurd door de magiërs. Alles staat hier in het teken van de eschatologie, het is het taal- en beeldgebruik van de apocalyptiek.

En de Mensenzoon scheidt, als een herder die de schapen en de bokken op zekere momenten van elkaar scheidt. Het criterium, bewust of onbewust, voor of men aan de kant van de Mensenzoon staat, is de houding tot de naaste die ontferming nodig heeft. Het is een deelnemen aan ‘alle gerechtigheid’ waarvan Jezus al sprak bij zijn doop. Verblijf gunnen aan vreemdelingen, hun honger en dorst wegnemen kan worden beschouwd als dé bijbelse fundamentele en vanzelfsprekende houding ten aanzien van je naaste. Gastvriendschap is het gelaat van Gods ontferming die aan Gods kinderen is geschonken. Dat was het thema dit jaar van de internationale Gebedsweek voor de Eenheid van de Christenen. ‘Ze waren ten opzichte van ons buitengewoon vriendelijk!’ Gastvriendschap uit onverwachte hoek! (Handelingen 28:2).

Deze exegese is opgesteld door Nico Vlaming.


Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken