Graankorrel
1 Korintiërs 15,35-38
(Kijkbijbel p. 303)
Het was weer zondag, en de mensen waren naar de kerk gekomen. ‘Vandaag lees ik verder voor uit het paasverhaal,’ zei de dominee. ‘Komen jullie maar naar voren, kinderen.’ En de dominee vertelde over Jezus die aan het kruis werd opgehangen. Het bleef heel stil in de kerk. Dit was een droevig deel van het paasverhaal. Maar niet het einde! De dominee wilde net verder voorlezen, toen plotseling de deur van de kerk open zwaaide. Een warme baan zonlicht stroomde naar binnen, en in dat licht stapte een jongeman in een zwierige mantel de kerk in. Hij droeg een wat ouderwetse pet met een grote, sierlijke veer die bij elke stap meebewoog. ‘Neemt u mij niet kwalijk dat ik stoor, geachte mensen. Ik hoorde u voorlezen, meneer de dominee, en ik wil hier graag vertellen dat er hoop is op een goede afloop. Ik ben de Prins, moet u weten. De prins van Doornroosje. Ik heb haar wakker gekust, terwijl ze al honderd jaar diep lag te slapen! Honderd jaar! Het was een wonder! Dus neemt u van mij aan, dat er uit uw verdrietige verhaal iets nieuws geboren kan worden wat iedereen blij maakt. Zo sterk is de liefde! Wel, een aangename ochtend verder!’ En voordat iedereen begreep wat er gebeurde, was hij na een sierlijke buiging weer verdwenen. Was dit een droom? Een droom met z’n allen?
Wat is een wonder? Heb je weleens een wonder meegemaakt , of erover gehoord? Komen wonderen plotseling, of langzaam? Kan er in iets verdrietigs ook een wonder verstopt zitten?