Menu

Basis

Heilige grond

Ervaringen met kerk-zijn in de buurt

De tijd dat de predikant voornamelijk zwaaiend door het dorp heen fietste en een mooie preek op zondag hield, ligt achter ons. Zij wordt geacht naast herder en leraar ook missionair, een vaardig bestuurder en een inspirator voor de vrijwilligers te zijn. Ook dient de predikant er een gezond geloofsleven op na te houden, zich permanent te laten bijscholen, de gemeente te redden van krimp én een woord voor de wereld te hebben. Er ligt veel op het bordje van de predikant. De ervaring leert dat het gesprek met de overheid, culturele instellingen, verenigingen etc al snel hoort bij het takenpakket van de predikant.

“… oproepen tot de vernieuwing van het leven in cultuur, maatschappij en staat.”

In de nota ‘De kerk en de democratische rechtsstaat’ worden daar de volgende vragen bij gesteld: ‘wat betekent in de huidige situatie de roeping van de kerk ten opzichte de samenleving? Hoe kan zij – met de woorden van artikel I lid 6 van de kerkorde – “oproepen tot de vernieuwing van het leven in cultuur, maatschappij en staat”, als zij dat al moet, en kan? Welke rol mag en moet een plaatselijke gemeente wellicht vanuit haar diaconale roeping spelen in een samenleving waarin de overheid een groter beroep doet op mensen en organisaties om een eigen verantwoordelijkheid te nemen in de maatschappelijke ondersteuning? Bij de bezinning op de kerk en de democratische rechtsstaat moet ook aandacht geschonken worden aan de toenemende betekenis van de civil society?’

Alles op het bordje van de predikant

De eerste gedachte die opkomt is dat een predikant het niet alleen kan en zich gesteund moet weten door de kerkenraad (en gemeenteleden), hen ook meeneemt in de taal en de tijd die het gesprek met de samenleving van ons vraagt en hen toerust om het gesprek aan te gaan met de samenleving. Een predikant is weliswaar representant van de gemeente én van Christus, maar zou, in de veelheid van taken, ook gemeenteleden kunnen toerusten in vrijmoedigheid in geloof zodat ‘gemeenteleden verbinding kunnen leggen tussen spiritualiteit en engagement, en die zo hun persoonlijke verantwoordelijkheid voor het welzijn van de gemeenschap onderkennen en vormgeven’ (uit: ‘De kerk en de democratische rechtsstaat’). En zodat eenieder, die zich geroepen voelt door God ook in het concrete gesprek met de burgerlijke gemeente, met omstanders en buitenpoorters taal heeft om het geloof begrijpelijk en nuttig te maken. Niet als een duizend dingen doekje maar als een ‘ruimte’ waar God en geloof verstaanbaar worden gemaakt zonder dat er iets wordt afgedaan aan het onbegrijpelijke. Een ruimte waarin mensen kunnen verwijlen die dat nodig hebben, noem het ‘heilige grond’.

In dit artikel willen wij voorbeelden geven van hoe die ruimte ingericht kan worden. Het zijn probeersels die in meer of mindere mate zijn geslaagd. In de praktische voorbeelden wordt duidelijk hoe wij, als gemeentepredikanten, het gesprek met de overheid en de samenleving hebben gezocht. Op welke manier wij ons daarin bewegen, waar de kracht ligt en wat wij missen. De voorbeelden die wij geven zijn ingegeven door onze plaatselijke context. Rebecca Onderstal was jarenlang predikant in Cothen en pionier in Wijk bij Duurstede; zij schrijft over haar ervaringen uit die periode. Hester Smits is predikant in Leiderdorp en heeft daar in twee jaar het nodige opgedaan aan ontmoetingen met de burgerlijke gemeente.

Predikanten kunnen naast en in hun rol als representant, hun persoonlijke verantwoordelijkheid voor het welzijn van de gemeenschap onderkennen en vormgeven

Wat wij gemeen hebben is dat wij merken dat woorden als ‘vrijmoedigheid’ en ‘ontmoeting’ centraal staan. Onze ervaring is dat hoe meer wij kunnen verwoorden in welke traditie wij staan, hoe meer wij verbinding kunnen maken met mensen die niet tot de kerk behoren. Blijft staan dat wij het gesprek met de samenleving vinden horen bij de ekklesia, zij die geroepen zijn, en dat de mondigheid en taligheid van gemeenteleden hierin versterkt kunnen worden.

Ervaringen uit Leiderdorp: vergadering van het cultuurnetwerk

Weggestopt tussen een benzinestation en het winkelcentrum ligt ‘de Gading’. De plek waar de gemeente mensen heeft uitgenodigd onder de noemer ‘cultuurnetwerk’. Mijn collega had de uitnodiging ontvangen maar kon niet. Zonder agenda en duidelijke verwachtingen, zit ik aan een grote tafel met zo’n acht mensen. Ik herken de wethouder en als ik beter kijk dan zie ik ook de man van de volksuniversiteit en de vertegenwoordiger van de Heemtuin. Een bekend clubje, in ieder geval qua gezicht. In wisselende samenstellingen hebben we elkaar al ontmoet rondom allerlei onderwerpen maar vandaag zitten we aan één tafel als cultuurnetwerk van de gemeente Leiderdorp.

Ik voel mij licht ongemakkelijk door het jargon maar ook door mijn positie aan tafel. Hoort de kerk bij ‘cultuur’ volgens de gemeente? En heeft dat dan met ons gebouw te maken? Of met de exposities die wij wel eens organiseren. Ik zie eigenlijk geen goed moment om het te vragen. Later zegt de wethouder tegen mij: ‘Fijn, dat jullie ook zijn aangeschoven’. Dat dan wel weer.

Wil de Protestantse Gemeente Leiderdorp een half of een heel krampje op de bewonersmarkt?

Als ik nu al geen kritische vragen kan stellen, hoe moet dat dan op een later moment? Zeker als je uitgaat van het feit dat de kerk haar eigen plaats en identiteit heeft binnen de civil society en zich ten doelt stelt om in het publieke domein steeds te letten op de vragen achter de vragen. Lukt het mij als predikant om vragen te stellen bij de fundamentele oriëntaties van de samenleving zelf?

Ik merk dat mijn verlegenheid mede bepaald wordt door het feit dat ik door de burgerlijke gemeente en anderen gezien wordt als een vereniging met een eigen belang. Zoals de volksuniversiteit graag mensen aan het leren krijgt, de Heemtuin mensen graag laat kennismaken met cultuur in de natuur, zo ziet men de kerk als een plek waar ook activiteiten worden aangeboden. Maar waar dienen wij dan toe? Tot het algemeen welbevinden in het dorp? Oefenplaats voor waarden? Groeien in Godvruchtigheid? Geloof is een manier van leven. Dat is niet in een hokje te passen. Hoe breng ik dat naar voren in de vergadering?

Maar mijn gedachten worden onderbroken: de wethouder vraagt of wij, als Protestantse Gemeente Leiderdorp, op de bewonersmarkt een half kraampje of een heel kraampje willen. De kerk wordt blijkbaar gezien als een vereniging die al lang bestaat en gewoon reclame mag maken naast de balletschool en de volksuniversiteit. En de kerk is aan tafel eerder een gesprekspartner als het gaat om het vraagstuk van vergrijzing van verenigingen of de losse betrokkenheid van jongeren dan als een stem voor wie niet gehoord wordt of als een club die de fundamentele vragen weet te stellen.

Aan tafel met andere partijen is er weinig meer over van het besef dat geloof haakt naar het Allerhoogste en daarmee zoekt naar een vervulling en een bestemming die verder gaat dan ‘lid zijn van een club’.

Civil society

De burgerlijke gemeente Leiderdorp wil minder subsidies verstrekken maar probeert verenigingen en belanghebbenden rondom welzijn en cultuur om tafel te krijgen. In de kerk zijn veel vrijwilligers actief dus de kerk komt in al die netwerken wel een keer voor. Vaak is ook een van de predikanten daarbij betrokken. Het maakt onze kerkelijke gemeente tot een zichtbare speler en gesprekspartner in het dorp. Zo doen wij mee in het rijtje bevrijdingsfeest, koningsdag, kerstafette, bewonersmarkt, evenementennetwerk, kwetsbare ouderen etc. En daar zijn we trots op maar tegelijkertijd wringt de schoen ook een beetje.

Snappen mensen aan tafel dat het onze gemeente wezenlijk niet gaat om het presenteren van een club in een kraampje? Hoe kun je laten horen dat je de gemeente wilt ondersteunen als het gaat om de democratische waarden (recht, vrede en brood genoeg voor allen) en tegelijkertijd het verschil kunt maken vanuit de christelijke traditie waarin het om meer gaat dan een individuele beleving van het geloof.

Als je uitgaat van een tweedeling tussen het private domein en het publieke domein met daarin de civil society dan blijf je één van de spelers voor de burgerlijke gemeente. De vraag is of we niet een stap verder moeten gaan nu de algemene tendens is dat religie weer ‘mag’. In de nota ‘De kerk en de democratische rechtsstaat’ wordt daar al een richting in gewezen: ‘Er is veel voor te zeggen om naast het private domein en het publieke domein nog een derde domein te onderscheiden, dat wel wordt aangeduid als “het heilige domein”. Het is van direct belang voor zowel het persoonlijke als het sociale leven, en het heeft een sterk publiek aspect. Het wordt zichtbaar in nationale gedenkdagen zoals de Herdenking van de Gevallenen en Bevrijdingsdag, maar ook bijvoorbeeld in monumenten en kerken.’

Het is een gebied dat kwetsbaar is omdat het niet goed beschermd is in wet of recht. Er zijn onvoldoende mogelijkheden in de wet om dit domein veilig te stellen. Wat mij betreft geeft Bert Labuschagne[1] een goede richting aan deze discussie. In zijn artikel houdt Labuschagne ook een pleidooi voor deze derde dimensie, het sacrale (of heilige) domein. Dit domein overstijgt het publieke en private doordat het zijn oorsprong vindt in het ‘heilige’, datgene waardoor een mens geraakt wordt en tegelijkertijd opgetild boven zijn eigen bestaan.

Als we deze derde dimensie hanteren dan blijft ook ‘heilig’ in onze samenleving wat er ‘heilig’ zou moeten zijn. Anders worden op den duur waarden zoals mensenrechten, die nu nog als waardevol en dus ‘heilig’ worden gezien, ook niet meer hooggehouden. Het sacrale domein wordt van oudsher door de kerk en religie bewaakt. De kerk, dus ook de plaatselijke gemeente, is dan schatbewaarder van de traditie waarin aandacht voor het numineuze (Otto), het morele aspect én de gemeenschap altijd al een belangrijke rol hebben gespeeld.

We zijn trots op onze betrokkenheid en tegelijkertijd wringt de schoen een beetje

Als je op deze manier aanwezig bent in het dorp, lukt het beter om naast alle activiteiten van de burgerlijke gemeente ook nog een andere rol te spelen. Je bent een verbindende factor in het dorp waarbij elk direct belang in het voortbestaan van je kerkelijke gemeente wordt overstegen door het heilige. Dat vertaalt zich concreet in Bijbelse waarden zoals gerechtigheid, verzoening en barmhartigheid.

Ervaringen uit Leiderdorp: dilemmadebat

Het klinkt nogal hoogdravend en in de praktijk blijft het steeds weer proberen. Met vallen en opstaan proberen we te ontdekken hoe het heilige een plaats krijgt in ons dorp. Vorig jaar zijn we begonnen met dilemmadebatten. In de lijn van wat in de nota genoemd wordt: ‘een volgende mogelijkheid is dat de kerk ‘zich uitspreekt over maatschappelijke vragen’ (ord. 1-3-3 PKO). Dan richt zij zich nadrukkelijker naar de samenleving. Zo denkt zij mee over de basisoriëntaties van de samenleving, zet zij zich mede in voor het bevorderen van de sociale samenhang, en roept daartoe ook haar leden op.’

Het is een moment om te laten zien dat de kerk een schat aan verhalen en ethiek heeft

Het dilemmadebat is bedoeld om actuele thema’s bespreekbaar te maken in een veilige setting waar niemand op winstbejag uit is. Mensen worden er uitgenodigd zelf een mening te vormen over het onderwerp. Het debat van dit voorjaar was het Leiderdorps zorgdebat. Vlak voor de verkiezingen stond de vraag centraal: wat hebben we nog over voor de zorg? Wie zorgt er nog voor kwetsbare mensen in ons dorp. Opvallend was dat alle wethouders en alle lijsttrekkers van Leiderdorp op de avond aanwezig waren. Winst was dat de kerk, zonder zich daarin al te duidelijk te profileren, wel de boodschap voor het voetlicht bracht dat zorg ook voor kwetsbare mensen bereikbaar moet zijn. Dat de participatiesamenleving nooit de solidariteit mag laten vallen.

Een gemiste kans was het ook. In de voorbereidingsgroep van deze debatten, samengesteld uit mensen die lid zijn van de Protestantse Gemeente Leiderdorp, heeft men de wens uitgesproken om de kerk als een locatie te zien voor deze debatten en niet als een ‘boodschap’. In deze debatten komt er geen predikant aan het woord die een verbinding kan maken tussen de christelijke traditie en de actuele vraagstukken. Zou het niet een goede toevoeging zijn om te laten zien dat de kerk al eeuwen nadenkt over wat ‘heilig’ is in de context waarin wij leven? Bovendien is het ook een mooi moment om te laten zien dat de kerk een schat aan verhalen en ethiek heeft maar geen behoefte meer om met ‘het vingertje’ te zwaaien.

Maar zoals de nota terecht zegt: ‘de grens tussen het bevorderen van de meningsvorming in de gemeente/kerkgebouw en het zich uitspreken over maatschappelijke vragen is dun.’ De gemeenteleden die de dilemmadebatten organiseren zijn verlegen met hun rol naar de samenleving. Zij vinden het genoeg om te faciliteren met het gebouw, goede sprekers en het debat. Als we meer werk maken van het sacrale domein naast het publieke en het private, dan zullen we ook meer moeten laten horen van wat ons raakt en fascineert.

Als we laten zien waarom dat de grond onder onze voeten is, zal de overheid ook zien dat wij in het sacrale domein een ander antwoord formuleren op crises die mensen overkomen. In het publieke domein zal er op een crisis worden gereageerd met nieuwe veiligheidsmaatregelen, protocollen of een bezoek van de burgemeester. In het sacrale domein weet men dat protocollen, modellen en maatregelen niet altijd troost en houvast geven maar misschien eerder nog meer angst of wantrouwen veroorzaken. In het sacrale domein zal men laten zien dat het uithouden met een crisis, zoals lijden of verlies, gaat om trouw en aandacht. En daarmee is de predikant of gemeentelid representant van Gods naam: ‘Ik zal er zijn’. Voorwaarde voor dit alles is wel dat gemeenteleden woorden kunnen vinden voor hun gebed of woorden om iets te vertellen over de relevantie van Christus in hun leven.

In de praktijk laten veel gemeenteleden hun loyaliteit aan God en gemeente zien door hard te werken. Maar in de bedrijvigheid is er, naast de zondagse eredienst waarin de dominee spokesman is, weinig ruimte voor de taal van het gebed of de taal van de mystiek. De relatie met God of de levendige relatie met Christus die een gelovige er op na houdt, of wordt geacht er op na te houden, wordt soms beperkt tot de binnenkamer, krijgt geen taal en teken of blijft achter de voordeur. Er blijft schroom om je geloof te delen met anderen. Uit gesprekken met gemeenteleden begrijp ik dat daar verschillende redenen voor zijn:

  • Degenen die in de gemeente actief zijn, zijn allemaal mensen die nog de zestiger jaren hebben meegemaakt waarin geloof zich uitte in allerlei politieke en emancipatoire vormen, dus activistische handelingen. Geloof heeft te maken met het goede doen en minder met gebed en bezinning.
  • Gemeenteleden werden niet uitgedaagd om voorbij dogma’s te spreken. Legio zijn de verhalen van mensen die al bij catechisatie te horen kregen dat hun vragen te kritisch waren. Wie vroeg er naar wat het voor jou betekent, dat ‘de Heer is waarlijk opgestaan?’
  • Het geloof belijden is eenmalig. Je doet geloofsbelijdenis en daarmee hoor je bij de ‘club’. Daarna vraagt niemand meer wie of wat God is. Je leert praten met je voeten: je komt naar kerkelijke activiteiten of niet.
  • Wat ook meespeelt is dat de meeste mensen doeners zijn en niet zozeer denkers en dat het protestantse geloof nogal talig is.
  • Als je op een verjaardag begint over God of Christus word je al snel voor ‘achterlijk’ uitgemaakt.

Het is geen onwelwillendheid maar schroom of verlegenheid. En het goede doen hééft ook ‘goede papieren’. Denk aan de Jacobusbrief met de beroemde zin: ‘En weest daders des Woords, en niet alleen hoorders.’ Als gemeente zouden we niet zonder willen en kunnen. Al die vrijwilligers die de handen uit de mouwen steken en laten zien met hun leven dat zij Christus willen navolgen.

Maar er is meer en de beroemde zin van de Jacobusbrief helpt ons daarbij. Het woord dat Jacobus namelijk gebruikt voor ‘dader’ is het woord dat wij kennen als ‘poëten’. Daarmee geeft hij het ‘dader zijn’ een connotatie die in de vertaling niet zo goed naar voren komt. Daders zijn scheppers, zou je kunnen zeggen. Ja precies, zoals God heeft geschapen. Er wordt hiermee een mooie link gelegd met de scheppende, onderscheidende én sprekende kracht van God. Wij worden gevraagd om eenzelfde scheppende kracht van God in deze wereld te laten zien. En dat heeft te maken met de Geest die in ons is. Wij mogen ook creëren. Het is niet alleen handelen maar scheppen én spreken.

Ervaringen uit Cothen: heilige grond in een dorp

SamenLoop voor Hoop

In het dorp werd een SamenLoop voor Hoop georganiseerd, een groot evenement onder de vlag van KWF Kankerbestrijding. Teams van dorpsgenoten zetten zich maanden in om geld in te zamelen voor het goede doel, in aanloop naar het 24 uurs evenement. Er werd een etmaal lang gelopen rond het voetbalveld, in estafette. Als dorpsdominee mocht ik meedoen in de organisatie en het programma voor de ‘survivors’ – degenen die door kanker geraakt zijn – coördineren. Al doende merkte ik, dat we als kerk iets bij te dragen hebben in de omgang met ziekte. Waar mensen worstelen met de begrippen ‘strijd’ en ‘overlevers’ maar geen andere taal hebben dan die van vechten tegen ziekte, heeft de christelijke traditie verhalen en ritu-elen die het uithouden met ziekte die niet genezen wordt. We zijn geoefend in stil worden, blijven bij wie lijdt, in navolging van een lijdende Christus.

Bij de SamenLoop voor Hoop schreef ik een tekst die iets weg had van een gebed, om uit te delen. Heilige woorden ontbraken; er werd niet verwezen naar de christelijke traditie. Het was wel een poging om te benoemen wat ‘heilig’ is: de kwetsbaarheid van een mens, het wonder van levenskracht, de kracht van hoop en liefde. Degenen die door kanker getroffen zijn noemden we geen ‘survivors’ maar ‘eregasten’. Als gezamenlijke kerken creëerden we een stilte plek op het terrein waar licht kon worden aangestoken – een tent met een klein torentje – verwijzend naar een kerkgebouw, maar zonder kruis.

SamenLoop voor Hoop Cothen 21 – 22 mei 2016

Jij weet wat het is
om ziek te zijn
jij kent de onzekerheid van het wachten

Jij weet van behandelingen
die je zieker maken
en van de hoop dat het helpen zal

Jij weet van de eenzaamheid
en van de liefde van wie voor je zorgen

Jij weet van verder leven
en het vieren ervan
– het leven is nooit meer hetzelfde.
Jij weet van afscheid en van hoop

Deze dagen lopen we voor jou

De schuld van de brand

In het dorp was een grote brand. Een huis in een rijtje, bewoond door een zorg mijdende man die steeds minder bereikbaar geworden was, ging in vlammen op. Dat hij het zelf had aangestoken leek onmiddellijk duidelijk. Hij kwam om het leven, maar de buren moesten verder met de schrik dat hij hen in groot gevaar had gebracht. De oude buurvrouw stond in haar nachtpon op straat, te kijken naar haar huis dat natgehouden werd, en kon maanden niet terug. De brandweer nam risico om te redden wat er te redden was, en trof hem binnen aan.

De waarde van het mensenleven werd bewaard

De omgekomen man had nauwelijks contact meer met zijn familie. Aan zijn erfenis, die waarschijnlijk uit schulden zou bestaan, wilde niemand zich branden door verantwoordelijkheid voor zijn begrafenis te nemen. Zo dreigde het een gemeentebegrafenis te worden: niet meer dan het laten zakken van de kist in een anoniem graf. Vanuit de kerk lukte het om met de verschillende getroffenen te spreken zonder de ‘schuld’ vraag weg te moffelen.

Er kwam een gesprek tussen de betrokken brandweerlieden en de geschrokken en boze buren. We gingen op bezoek bij de familieleden met hun gevoelens van machteloosheid. Met hulp van lokale ondernemers lukte het om toch een afscheidsplechtigheid te organiseren. Het dorpshuis zorgde voor koffie, de aula mocht gratis worden gebruikt door de begrafenisonderneming. Hoeveel vragen, boosheid en verdriet deze man ook had opgeroepen, van zijn leven kon zo wel afscheid worden genomen. Er was ruimte voor het tastend benoemen van deze gevoelens, voor het benoemen van wat er gebeurd was, terwijl zijn vrienden en familie tegelijk afscheid nemen konden. De waarde van een mensenleven werd zo bewaard, hoeveel ‘gekte’ en schuld er ook in was geslopen. Hoewel het geen kerkdienst was, werd er licht aangestoken, werd God aangesproken in gebed en werd het uiteindelijke oordeel bij de Eeuwige gelegd.

Ruimte voor vragen

Op Eerste Pinksterdag 2013 kwam er een einde aan weken zoeken naar 2 vermiste jongetjes. Ze waren gevonden ergens in het buitengebied van Cothen, de plaats waar ik toen dorpsdominee was. Wachtend op definitief nieuws stak ik ’s avonds een kaars aan in de kerk en twitterde ‘Ik zet de deur van onze kerk maar open.. kaars aan.. #cothen #protestantsekerkaandeBrink’. Dit bericht met foto vloog het internet over, en belandde ’s avonds nog in De Telegraaf. Ondanks de open deur kwam er niemand naar de kerk.

De dag erna kwamen er wel mensen, toen op Tweede Pinksterdag de kerken van Cothen de hele dag open waren. Het waren geen ramptoeristen, maar mensen met verdriet en heel veel vragen. Mensen voor wie deze gebeurtenis raakte aan iets heftigs dat ze zelf hadden meegemaakt. Die net als de vader die zijn kinderen om het leven had gebracht met een scheiding te maken hadden gehad. De teneur was verbijstering. In de kerk werd niet over schuld gesproken, maar konden de vragen zonder antwoord klinken. Er was licht en stilte. Men kon even in de banken gaan zitten. Er was koffie.

Er kwamen mensen het gebouw binnen, maar de impact van het beeld van die kaars en de open deur dat zich via de media verspreiddetwitter, de kranten – was vele malen groter. Nog jaren later hoorde ik, dat het zo goed was geweest om toen de deur open te zetten. Het besef dat die plek er was om naartoe te gaan, en het weten dat het licht brandde, was voldoende. Maar weinig mensen maakten er daadwerkelijk gebruik van, voor velen maakte het verschil.

Als kerken in dezelfde burgerlijke gemeente hadden we in de jaren ervoor stilgestaan bij onze rol bij een crisis. Hoewel je je alleen voorbereiden kunt op de vorige crisis, maakte het wel dat we elkaar wisten te vinden. Er zijn met koffie en kaarsjes was vanzelfsprekend; vrijwilligers waren zo gevonden.

In de kerk werd niet over schuld gesproken, maar konden de vragen zonder antwoord klinken

In het dorp vonden in korte tijd veel ongelukken plaats en overleden verschillende mensen op een dramatische manier. Een gedicht dat eigenlijk een gebed was (die titel stond er ook boven), gedeeld op Facebook, ging viral en zorgde voor een artikel in de krant. Het bleek in de behoefte te voorzien om woorden te geven aan de vraag die al sinds mensenheugenis klinkt: ‘waarom overkomt ons dit, in ons dorp, waarom steeds weer die ongelukken?’ Gods naam werd niet genoemd, of toch… waar Liefde met een hoofdletter werd geschreven? Reageren op ingrijpende gebeurtenissen in het dorp met een open aanbod en met het onder woorden brengen van vragen, maakte dat er betekenis gegeven werd tot ver buiten de grenzen van de eigen kerkelijke gemeenschap.

Voor Cothen, een gebed
Hoe vaak nog
moeten er sirenes klinken
zwaailichten
het dorp in komen,
hoe vaak nog
slecht nieuws
gedeeld op de hoeken van de straat,
hoe vaak nog
families zo getroffen
dat we niet weten
wat te zeggen?
Het dorp is te klein
voor zoveel verdriet.
Laat het groot genoeg zijn
om te troosten:
armen genoeg
om niet te laten vallen,
oren genoeg
om te luisteren
ogen genoeg
om op te merken.
Liefde die niet onderdoet
voor ongeluk.

Sacrale ruimte: plek openhouden voor het onvatbare

Als dorpsdominee in Cothen vond ik de ruimte buiten de kerk vooral op het pastorale terrein. Betrokken bij mensen met wie iets ingrijpends gebeurde, betrokken bij wat dat in het dorp opriep. Daar gebeurde iets wat vroeg om sacrale ruimte.

Met wat zich aan onze greep onttrekt weten we in onze samenleving niet goed raad. Dat geldt voor het private en publieke domein op vergelijkbare wijze. Ziekte, ongeluk dat je overkomt of wordt aangedaan, je eigen falen of dat van een ander laat zich niet oplossen. Of het nu op het niveau van een individueel leven, of van een samenleving gebeurt; het laat zich niet helemaal verklaren of toeschrijven aan een bepaalde oorzaak. Een nationale ramp of persoonlijk ongeluk, je partner die een scheve schaats rijdt of een politicus die faalt – het ontsnapt aan simpele schema’s van oorzaak en gevolg. Het doet een beroep op ons vermogen om ons toe te vertrouwen – aan het leven – zonder dat we controle hebben. Het besef dat we geen greep hebben op sommige dingen leidt in onze tijd tot inspanningen om meer greep te krijgen – door procedures, door het zoeken naar schuldigen, door regels en controle.

Het heilige raakt aan dat oncontroleerbare, aan dat wat zomaar gebeurt en groter is dan je eigen greep. Het kan dan ook gaan om overvloed, om meer dan je handen kunnen vasthouden aan geluk. Liefde, nieuw leven, het goede dat je niet verdient maar ontvangt. Het roept om dankbaarheid, om van jezelf af kijken naar iets of iemand waarvan je ontvangt. Het oncontroleerbare kan de vorm krijgen van wat je aan gemis of tekort ervaart – door het tekortschieten van mensen, door het falen van jezelf, door een onverklaarbaar ongeluk of ziekte.

Het heilige is een ruimte waar rituelen, stilte, verhalen naderen tot wat zich aan onze greep onttrekt zonder het te (be)grijpen. Er wordt gezocht naar een omgang die recht doet aan het oncontroleerbare als ‘heilige grond’ die je naderen kunt, met eerbied, maar niet betreden. Het sacrale domein ligt zomaar op straat, wachtend op een verhaal, een ritueel, op aandacht met een pastorale blik. Op stilte misschien.

De menselijke neiging om de boel te verkloten

Iemand die woorden vond voor zijn geloof, omdat hij het zat was om voor ‘achterlijk’ uitgemaakt te worden, is Francis Spufford. Hij is schrijver, christen, woont in Londen en wil met zijn boek Dit is geen verdediging! laten zien dat het juist waardevol is om te geloven.[2] Hij begint bij het meest menselijke gevoel: de menselijke neiging om de boel te verkloten. Elk mens kent die neiging. En daarmee worden serieuze zaken bedoeld: scheidingen, contractbreuken etc. Dingen die mensen elkaar aandoen, willens en wetens. Mensen zorgen voor barsten en lopen barsten op. Barsten zoals de Franse dichter Sully Prudhomme, geplaagd door liefdesverdriet, zo mooi beschreef in de metafoor van een vaas.

(…)
Vaak heeft de hand van een geliefde
Een ziel beroerd en zo verwond
(…)
Uitwendig scheen ze ongeschonden
Al groeide in geheim verdriet
De vlijmende en diepe wonde
Ze is gebroken, raak haar niet[3]

Spufford stelt dat christenen weet hebben van het feit dat dit bij het leven hoort én dat zij weet hebben van God en genade: genade is vergeving die we niet kunnen verdienen. Genade is de huilende vader die de weg op rent. Genade is de tragedie die met open armen aanvaard wordt, iets wat goed wordt gemaakt. En daarmee hebben christenen, zo zegt Spufford, een voorsprong: je weet tevoren dat je zult falen in het doen van het goede. Je kunt het uithouden bij mensen en dingen die kapotgaan. Sterker nog, het licht van het evangelie laat het zien: ‘de vlijmende diepe wonde’. Want wie heeft ze niet? Wie komt er zonder kleerscheuren af, zoals een vaas niet ongebroken blijft?

Hoe mooi zou het zijn als wij de sprakeloosheid voorbijkomen, de barsten benoemen en voor God brengen in gemeenschappelijkheid. Om onze existentiële noden maar ook onze dagelijkse praktijk stem te geven in Gods naam, om het daarna bij elkaar uit te houden. Zou daar niet de missionaire kracht van een gemeente kunnen zitten? Maar dan zou de schroom doorbroken moeten worden. Dan zou er naast al het vrijwilligerswerk wat van harte moet gebeuren de tijd genomen moeten worden om eerlijk te zijn over onze barsten, integer over onze verlangens en beperkingen in het licht van het evangelie. Dat kan alleen maar als wij elkaar helpen om taal en rituelen te (her)vinden. Daar is tijd en discipline voor nodig. En niet onbelangrijk: zodra duidelijk wordt dat al te kritische vragen niet gesteld mogen worden, heb je ‘sprakeloosheid’ gezaaid.

Ik zie iets van deze beweging ook terug bij Stefan Paas als hij pleit voor de kerk als gemeenschap waar de lofzang gaande wordt gehouden voor de wereld.[4] Door de lofzang en de voorbede, dus in feite de hele liturgie, positioneert Paas de missionaire taak in het hart van de eredienst. De liturgie bepaalt en voedt de dienst aan de wereld, zou je kunnen zeggen. En daarmee brengt Paas de gemeente terug naar de kern.

Ik zou ervoor pleiten om gemeenteleden mee te nemen in deze beweging en eventueel de lofzang en de voorbeden terug te geven aan gemeenteleden. Door betrokken te zijn bij de lofzang wordt de liturgie ook een vrijplaats om steeds weer taal te vinden voor je persoonlijke geloof, je vragen en je twijfels. Daarnaast doet de predikant actief aan de toerusting van gemeenteleden zodat zij vrijmoedig zijn in het spreken over God en het spreken tot God, in de kerk en in de wereld. De sprakeloosheid over geloof wordt hiermee doorbroken en zo kunnen wij, als predikanten én gemeenteleden, voluit ruimte geven aan het sacrale domein en daarmee schatbewaarder zijn van kwetsbare waarden die niet door wet of recht geborgd zijn. Daarmee dient de kerk de rechtstaat, gevoed vanuit een verbondenheid met God en met de Schrift, zoals in 1 Timoteüs 2:1,2 staat geschreven: ‘Allereerst vraag ik dat er voor alle mensen gebeden wordt, dat er smeekbeden, voorbeden en dankgebeden voor hen worden uitgesproken. Bid voor alle koningen en gezagsdragers, opdat we rustig en ongestoord kunnen leven, in alle vroomheid en waardigheid.’

Noten

[1] Bert Labuschagne ‘Het sacrale domein. Aanzetten tot een nieuwe verhouding tussen het private, het publieke en het sacrale’, Nederlands Theologisch Tijdschrift 64 (2010), 122-134.

[2] Francis Spufford, Dit is geen verdediging! Waarom het christendom, ondanks alles, verrassend veel emotionele diepgang heeft, Utrecht: Ten Have 2013.

[3] Uit: ‘Le vase brisé’. Oorspronkelijke Franse tekst in: René-François Sully Prudhomme, Stances et poèmes, 1865.

[4] Stefan Paas, Vreemdelingen en priesters. Christelijke missie in een postchristelijke omgeving, Zoetermeer: Boekencentrum, 2015.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken