Menu

Premium

Het laatste oordeel – een onderwerp in recente preken?

De vragen

‘…en zal wederkomen in heerlijkheid om te oordelen de levenden en de doden’ – In de meeste kerken spreekt de voorganger deze woorden van de geloofsbelijdenis elke zondag – vaak samen met de gemeente – uit. Maar het lijkt alsof dezelfde voorganger deze woorden bijna nooit over zijn lippen krijgt wanneer hij op de preekstoel staat.

Dat roept een aantal vragen op. Allereerst: is het laatste oordeel in de meeste recente preken daadwerkelijk geen item meer? In hoeveel preken is dat wél of niet het geval? Dat is een kwestie van tellen. Vervolgens: als een voorganger het wél over het laatste oordeel heeft, wat zegt hij er dan precies over? Probeert hij bijvoorbeeld te dreigen, te troosten of te ontmythologiseren? En waarom heeft hij het erover? Omdat de perikoop die op het rooster staat, daarover gaat? Of omdat het zijn eigen lievelingsthema is dat hij erbij haalt hoewel de schriftlezing er niet over gaat? En zijn er aanwijzingen waarom vele voorgangers over het thema zwijgen, wanneer het niettemin in het Bijbelgedeelte dat aan hun preek ten grondslag ligt, een centraal onderwerp is? Dat is een kwestie van interpretatie.

Het materiaal

Om boven water te krijgen in hoeveel procent van de preken uit de afgelopen jaren expliciet wordt ingegaan op het onderwerp ‘het laatste oordeel’, heb ik de digitale ‘Predigtdatenbank’ (www.predigtdatenbank.de) geraadpleegd, een verzameling van rond 10.000 recente preken. (Deze link bestaat inmiddels niet meer.)Deze preken weerspiegelen qua theologische ligging enigszins representatief het (protestantse) kerkelijke landschap in Duitsland.
[1]
Omdat in Duitsland vrijwel elke voorganger het zesjarige leesrooster volgt, heb ik als uitgangsbasis gekozen voor alle in de databank opgeslagen preken afkomstig uit een periode van zes jaren, in dit geval de jaren 2005 t/m 2010. Dat waren 4.800 preken. Hieruit heb ik alle preken geselecteerd die de trefwoorden ‘Jüngstes Gericht’, ‘Gericht am Jüngsten Tag’, resp. ‘richten am Jüngsten Tag’ bevatten. Dat zijn er in totaal 48, hetgeen betekent dat het dus in Duitsland in (niet meer dan) exact 1% van het totale aantal preken expliciet (onder andere) over het laatste oordeel gaat.

Deze 48 preken zijn geschreven door 35 auteurs. Binnen de zeer kleine groep van voorgangers die het expliciet over het laatste oordeel hebben, bestaat derhalve een nog kleiner groepje van voorgangers die het er vaker over hebben. Van deze voorgangers heb ik telkens één preek geanalyseerd (de laatst gepubliceerde). Zo zijn 35 preken overgebleven die ik in een eerste onderzoeksfase onder de loep heb genomen. Onder deze 35 preken zijn er elf (31%) die het laatste oordeel thematiseren omdat het in de perikoop (waarover volgens het leesrooster gepreekt moet worden) voorkomt. In 24 (69%) van de preken ligt de reden om het laatste oordeel te thematiseren bij de voorganger zelf. Met name uit de preken van deze laatste groep heb ik relevante passages geanalyseerd, omdat daarin duidelijker naar voren komt welke motieven een voorganger heeft om het over het laatste oordeel te hebben.

Om ook zicht te krijgen op tenminste enkele vertegenwoordigers van de grote meerderheid (99%) van de voorgangers die op het onderwerp ‘het laatste oordeel’ niet expliciet ingaan, heb ik verder uit het totaal van 4800 alle preken geselecteerd waaraan als Bijbelgedeelte Matteüs 25:31-46 ten grondslag ligt. Dat zijn er 15. Zelfs van de preken over deze tekst gaat het in elf (73,3%) preken niet over het laatste oordeel. Deze selectie maakte het mogelijk om twee groepen preken over dezelfde tekst met elkaar te vergelijken. Maar voordat ik naar de preken ga kijken, zal ik eerst een blik werpen op de homiletische literatuur.

Homiletische literatuur

Niet alleen op de preekstoel, maar ook in de homiletische literatuur van de afgelopen 50 jaar wordt aan de preek over het laatste oordeel (vrijwel) geen aandacht besteed. De enige prominente uitzondering is de Predigtlehrevan Rudolf Bohren, waarin een apart hoofdstuk aan het thema ‘Predigt des kommenden Richters’ wordt’gewijd. De centrale stelling daarin luidt: ‘Die Predigt vom kommenden Richter gehort ins Evangelium’,anders zou de preek ‘das Entscheidende der Zukunft übersehen’.
[2]
De boodschap van de rechtvaardiging door geloof alleen mag in de preek over het laatste oordeel niet wettisch, gesetzlich,worden vervalst, evenmin mag het onderwerp vanuit een ‘natuurlijke theologie’ worden benaderd. Een verabsolutering en isolering van afzonderlijke bijbelteksten, zoals dat volgens Bohren onder Jehova’s getuigen in extreme mate voorkomt, wordt afgewezen, evenals de ‘Perversion der Gerichtspredigt zur Höllenpredigt’.
[3]
De Rechter moet volgens Bohren tegelijk als de Redder verkondigd worden. Op vragen zoals ‘kan de moderne mens nog in het laatste oordeel geloven?’ gaat Bohren niet in.

De meeste predikanten in Duitsland zijn geabonneerd op de Predigtstudien,een reeks die ooit door Ernst Lange in het leven is geroepen. Daarin vinden zij voor elke zondag telkens twee bijdragen (van twee verschillende auteurs) waarin op de tekst die op het rooster staat, en op de homiletische situatie van de hoorder wordt gereflecteerd. Ik heb uit de jaargangen 1990/91, 1996/97 en 2008/09 de (in totaal dus zes) bijdragen over de tekst Matteüs 25:31-46 doorgekeken. (De preekstudie uit het kerkelijk jaar 2002/03 gaat bij wijze van uitzondering niet over Matteüs 25.) De boodschap van het laatste oordeel komt in vijf van de zes preekstudies niet (of hooguit zeer marginaal als raamwerk) aan de orde: het gaat bijna uitsluitend over verschillende aspecten van ‘Christus als de minste broeder’. Alleen in de zesde preekstudie wordt expliciet ingegaan op het onderwerp: Die homiletische Situation: Ist ein Endgericht vorstellbar?’.Deze auteur formuleert een aantal vragen (waarvan hij vermoedt dat die bij de huidige preekhoorders leven) naar zin en betekenis van de notie van het laatste oordeel. Twee voorbeelden:

Wie ist das Gericht Gottes zu denken, wenn es nicht als Ereignis am Ende derZeit bzw. der Geschichte zu denken ist? …

Was bedeutet das Gericht über mein Leben, wenn ein endloses Weiterlebenentweder im Himmel oder in der Hölle nicht denkbar ist? (198)

Opmerkelijk hierbij is de vanzelfsprekendheid waarmee deze auteur ervan uitgaat dat het laatste oordeel niet meer als een gebeurtenis aan het einde der tijden opgevat kan worden en dat een eeuwig leven in de hemel of in de hel geen denkbare optie meer is. Kennelijk veronderstelt hij dat de predikanten voor wie hij schrijft (en straks hun hoorders?) het hiermee eens zijn.

Früher hatten die Menschen Angst vor Gott… die Angst vor Gott dem Richter, er einen Menschen vielleicht in ewiges Feuer bringt… Nie ist Schrecklicheres in den Köpfen von Menschen gewesen… Wir glauben so nicht mehr.

Uit het ‘wij’ in de laatste zin blijkt nog eens dat hij geen rekening houdt met het feit dat er nog steeds (met name in de kerkbanken!) een aantal mensen is voor wie geloof in hel en verdoemenis een niet geringe rol speelt.

Zijn eigen interpretatie van wat het oordeel wel is, luidt: het is ‘Selbsterkenntnis vor dem Richter’, en daarmee iets wat reeds in het hier en nu plaatsvindt.

Voorgangers die voor het onderwerp kiezen

In de 24 preken uit de databank waarin het laatste oordeel gethematiseerd wordt op grond van een persoonlijke keuze van de voorganger, zijn vier verschillende motieven te herkennen.

‘Beelden uit een verleden tijd waar wij niets meer mee kunnen ’

Dit motief doet denken aan Bultmanns ‘Erledigt ist…’.
[4]
Met het oog op het denken van de ‘moderne mens’ (Bultmann) zegt een voorganger:

Intellektuelle Gründe haben einen großen Anteil an den Glaubenszweifeln. So finden viele gebildete und geschulte Menschen den Glauben anstößig.

Als voorbeelden noemt hij o.a.

Jungfrauengeburt, Auferstehung von den Toten, Himmelfahrt und Jüngstes Gericht.

De voorganger benoemt welde moeite die het moderne denken hiermee heeft, maar hij doet geen poging om het probleem op te lossen.
[5]
Hij probeert dus niet om bijvoorbeeld in het kielzog van Bultmann de genoemde begrippen als een mythologisch gewaad te Ontmaskeren en de boodschap zelf daarvan te ontdoen. Ook het tegenovergestelde probeert hij niet: hij pleit er niet voor om ondanks de problemen die de moderne mens hiermee heeft, toch maar in bijvoorbeeld het laatste oordeel te blijven geloven, al gaat hij onderhuids wel die kant op door het ‘moderne denken’ op een wat negatieve toon neer te zetten:

die dem natürlichen und materialistisch geprägten modernen Denken zu widersprechen scheinen.

Het moderne denken is dus volgens hem ‘natuurlijk’ (een voor de hand liggende associatie: ‘De natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn’, 1 Kor. 3:14)
[6]
en ‘materialistisch’, en bovendien zou het hierbij alleen maar om een schijnbare tegenspraak gaan.

In dezelfde lijn redenerend zegt een andere voorganger: ‘Heute sind uns diese Gerichtsbilder aus früheren Zeiten fremd. ’ Dat is in eerste instantie een constatering. En toch neemt ook deze voorganger het niet zonder voorbehoud op voor de moderne mens die (zonder eigen schuld) van deze beelden uit een verleden tijd vervreemd is geraakt. Uit zijn volgende woorden klinkt ook een zeker verwijt:

der moderne Mensch verdrängt schon die Tatsache seines persönlichen Endes! Er verdrängt gern die Realität des eigenen Todes!

Met andere woorden: als de ‘moderne mens’ zijn eigen dood niet (of in mindere mate) zou verdringen, dan zou hij ook niet zoveel moeite met het laatste oordeel hebben.

Op het verschil tussen de tijd van Luther waarin de ‘Angst vor Gericht und Verdammnis’nog een grote rol speelde en onze tijd waarin dat niet meer het geval is, wijst het volgende citaat:

Aber heute haben wir ein ganz anderes Lebensgefuhl.

Deze voorganger ziet het verschil met vroegere tijden dus niet zo zeer in het denken (de intellectuele twijfels), maar vooral in het voelen (het veranderde levensgevoel).

Wer von uns hat noch Angst vor Gott? Das haben wir doch alles abgelegt! Als wäre das jüngste Gericht nur eine mittelalterliche Kulisse – die man eben auf die Seite schiebt und in die religiöse Rumpelkammer packt.

En toch is er volgens hem niets beters voor in de plaats gekomen:

Doch sehen wir deswegen wie Befreite aus? Nein, wir laufen eher wie Bedrückte herum. Die Angst vor Gott mag gewichen sein, dafür quälen uns tausend andere Ängste…

Hoewel deze voorganger in eerste instantie constaterend en niet verwijtend over het veranderde levensgevoel spreekt, is in deze zinnen ook bij hem een zekere apologetische tendens aan te voelen: misschien had het laatste oordeel toch maar niet zo snel in de rommelkamer moeten verdwijnen…

In een preek op tweede Paasdag die gaat over lachen worden er alleen maar moppen verteld. Talloos zijn volgens de voorganger de moppen

die sich auf das jüngste Gericht und das Jenseits beziehen. Die Neugier der Menschen, wie es dort wohl zugehen mag, hat schon immer die Phantasie beflügelt.

Even los van de vraag of een opsomming van moppen een preek genoemd mag worden, valt op dat de moppen die hij vertelt wel over het hiernamaals gaan, maar geenszins over het laatste oordeel. En opmerkelijk is dat hij er kennelijk van uitgaat dat het hiernamaals in het algemeen en het laatste oordeel in het bijzonder eigenlijk alleen maar nog als onderwerp van de nieuwsgierige menselijke fantasie een (niet al te serieus te nemen) plek heeft. Dat in zijn kerk mensen zouden kunnen zitten die met angst en beven op hel en verdoemenis zijn gericht, blijft buiten het gezichtsveld van deze voorganger.
[7]
Om te illustreren dat de gemeente die in de synagoge van Nazareth naar de preek van Jezus luisterde, gewoon ‘routinemäßig glaubte und hoffte’,voegt een voorganger de volgende vergelijking toe:

so wie wir auf das jüngste Gericht. Wir hören es, stellen es uns auch wohl vor, aber erwarten es keinesfalls in der nächsten Stunde…

Hier bedoelt hij waarschijnlijk meer dan hij letterlijk zegt: het punt is niet alleen dat wij de wederkomst en het laatste oordeel niet in het volgende uur zouden verwachten, maar misschien volgend jaar toch wel. Veeleer wijst het woordje ‘routinemäßig’erop dat er volgens hem nog nauwelijks sprake van kan zijn dat het laatste oordeel überhaupt enige saillantie voor ons leven heeft.

‘…te sterven en daarna het oordeel’

Voor vijf voorgangers is de boodschap dat de dood niet het einde is maar dat er een hiernamaals komt, onlosmakelijk verbonden (zo niet identiek) met de boodschap dat we dan voor de eeuwige rechter moeten verschijnen. Daarbij gaat het vooral om het oordeel over de enkeling, het collectieve aspect dat ‘alle volken voor de Mensenzoon verzameld zullen worden’, speelt nauwelijks een rol. In een paaspreek over een tekst uit 1 Korintiërs 15 wordt verwezen naar de gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus (Luc 16:19-31) waarin de rijke man Abraham vraagt om iemand van de doden naar zijn broeders toe te zendën,

damit sie hören, dass mit dem Tode nicht alles zu Ende ist, dass es das jüngste Gericht gibt.

Ook over de jongeling te Naïn wordt gezegd dat hij weer moest sterven en nu wacht op het laatste oordeel.

Wir werden sterben, daran kommt keiner vorbei, auch Christen nicht. Sterben, das ist der Übergang vom Leben in den Tod und viele haben davor auch Angst. Aber nach biblischem Verständnis ist das eigentlich Erschreckende nicht das Sterben, sondern das Sterben in ,eurer Sünde’ und der daraus folgende Tod – und der trifft jeden, der nicht an Jesus glaubt…

In een dienst waarin na twee jaar catechisatie de Konfirmanden op 14-jarige leeftijd worden ingezegend, wat in de volkskerkelijke situatie meestal in feite het eindpunt van ieder contact met de kerk betekent, vermaant de predikant de jongeren om bij de bron Jezus Christus te blijven en waarschuwt:

Nach unserem Tod und unserer Auferstehung werden wir einmal für unser Leben hier vor Gott im Jüngsten Gericht Rechenschaft geben müssen… Für was wir uns hier entscheiden, ob wir bei den trüben Pfützen des Teufels bleiben oder zur Quelle Jesus Christus gehen, hat Auswirkungen auf die Ewigkeit. Hier entscheidet es sich: Himmel und Hölle…

Warum reden wir heute an der Konfirmation von Auferstehung und Gericht, von Himmel und Hölle?’ Die Antwort ist ganz einfach: Weil die Bibel davon spricht…

Deze laatste zin (‘omdat de Bijbel het erover heeft’) zou natuurlijk net zo goed op welk Bijbels onderwerp dan ook kunnen slaan als uitgerekend op het laatste oordeel. Hier is dus – in psychoanalytische termen – sprake van een rationalisatie: de zin versluiert dat het de eigen keuze van de voorganger is om het hierover te hebben en dat hij daar redenen voor zal hebben. Wat hij jonge mensen die op het biografische knooppunt van de confirmatie (de kerk uit en) het leven in gaan, vooral mee wil geven is kennelijk de waarschuwing voor het gevaar dat zij het leven missen en in de hel belanden. Daarom heeft hij het over het laatste oordeel.

‘Het evangelie spreekt het laatste oordeel tegen ’

Om duidelijk te maken wat het evangelie (volgens hen) juist niet is, brengen drie voorgangers de notie van het laatste oordeel ter sprake. In een preek over 1Johannes 4 (‘God is liefde’) heeft de voorganger het over een aantal vertekende beelden van God, onder andere over God als rechter of als politieagent. Ofschoon hij zelf er aan vast houdt dat God ons leven zal oordelen, (‘uns und die ganze Menschheit am Ende unseres Lebens am Jüngsten Tag richten (wird)’),zegt hij er direct bij dat we God volledig zouden miskennen als we dit als de kern zouden opvatten van wat we over God kunnen zeggen:

Wir hätten Gott völlig verkannt, wenn dies das Erste, Wichtigste und Zentrale dessen ist, was wir über Gott sagen können. Gottes vornehmste Tätigkeit ist, Leben zu schenken, Leben zu fördern und zur Erfüllung unseres Lebens maßgeblich beizutragen. All das erwarten wir nicht von einem Richter.

In eerste instantie zegt hij dus (formeel) dat het oordeel niet de ‘kerntaak’ of ‘voornaamste’ bezigheid van God is, een uitspraak die aan de dogmatische onderscheiding van opus proprium en opus alienum doet denken.
[8]
Maar in feite laat de laatste zin van het citaat hierboven voor een oordelende God helemaal geen ruimte meer – evenmin als de strekking van zijn preek als geheel.

In een preek over 1 Timotheüs 2 (‘God wil dat alle mensen behouden worden’) gaat de voorganger expliciet in op de vraag

ob es denn Gott gefallen wird, dass ein Teil der Menschen errettet wird und ein anderer verdammt beim Jüngsten Gericht.

En hij noemt het ‘mooie’ antwoord dat hierop in de belijdenisgeschriften gegeven zou worden:

wir wissen es nicht, aber wir hoffen mit dem Wort aus dem Timotheusbrief, dass die Liebe Gottes allen Menschen gilt und er allen helfen wird.

De enige plaats waarop in de Lutherse belijdenisgeschriften aan dit Bijbelvers wordt gerefereerd, is Formula Concordiae 11. Maar daar gaat het over de predestinatie en juist niet over het vraagstuk ‘verdoemenis of alverzoening’. De voorganger heeft kennelijk uit het hoofd iets geciteerd dat hij zich meende te herinneren en wat in feite een eigen (onbewuste) constructie is: voor hem houdt het evangelie de hoop in dat niemand eeuwig verloren gaat.

Een dubbele kritiek op de beelden van het laatste oordeel is te vinden in een andere preek. In de eerste plaats redeneert de voorganger godsdienst- wetenschappelijk:

Ich vermute, dass hinter diesen Bildern vom Jüngsten Gericht unser tiefer Wunsch nach Gerechtigkeit zum Ausdruck kommt. Wir wünschen uns die gerechte Strafe für die Gräueltaten herbei…Wir Christen bemühen das letzte Gericht. Andere Religionen glauben an die Wiedergeburt. Dahinter könnte ebenso der Wunsch nach ausgleichender Gerechtigkeit stecken…

De bedoeling hiervan is kennelijk om de notie van het laatste oordeel te relativeren: het gaat om verbeeldingen, om uitdrukkingen van een verlangen dat in principe net zo goed door middel van de idee van de reïncarnatie uitgedrukt kan worden. Vervolgens redeneert hij theologisch:

Gott selbst hat in seinem Herzen eine Wende vollzogen. Er haut nicht mehr drauf. Er legt die Rolle des Richters und SittenWächters ab… Er zieht seine Türsteher im Himmel ab, die nur Gute reinlassen und die Bösen in den Abgrund stoßen

Duidelijker kan een alverzoeningsleer nauwelijks verwoord worden. Opvallend is hierbij wel dat hij de boodschap van de alverzoening hier enkel noemt en het niet nodig acht om daar expliciete theologische argumenten voor te noemen.

Voor twee voorgangers heeft de alverzoeningsleer niet (expliciet) de functie om de notie van het laatste oordeel tegen te spreken. Veeleer vallen voor hen beide noties samen: het laatste oordeel betekent niets anders dan alverzoening. Een voorbeeld:

Wir warten ja auf eine Vollendung der menschlichen Geschichte, wo alles Böse endgültig beseitigt sein wird.

Hierbij doet de voorganger formeel een beroep op een soort ‘fïdes implicita’: ‘wij verwachten immers…’. Gesteld dat iemand een enquête zou houden onder de hoorders van deze preek, dan is het zeer de vraag of er daadwerkelijk een meerderheid is (laat staan: allen) die expliciet zegt in de alverzoening te geloven. Door het annexerende ‘wij’ voorkomt de voorganger dat hijzelf en zijn hoorders zich hiervan bewust moeten worden. Vervolgens zegt hij (met woorden die aan een lezing van Eberhard Jüngel doen denken, al is hier geen sprake van een letterlijk citaat):
[9]

Das Jüngste Gericht wird nur den Triumph der Liebe bedeuten.

Het woordje ‘nur’geeft aan dat er geen ruimte is voor een andere betekenis van het laatste oordeel naast de ‘triomf van de liefde’. Wat dit betekent, zegt hij nog eens met een ander beeld:

Wie bei der Ernte sich alle nach der langen und ermüdenden Arbeit auf die Früchte freuen, so wird es bei der Ernte Gottes sein: nach den schweren Lasten des Lebens werden wir einmal an der Freude de Ernte des Himmelreiches teilnehmen, wenn Er alles Kraut, auch das aus unserem Herzen, ausreißen sowie ‘alle Tränen von unseren Augen abwischen’ wird.

In dezelfde lijn redenerend beschrijft een preek over1 Korintiërs 15 de toekomstige opstanding uit de doden met de volgende woorden:

der Vater schafft uns neu, als diejenigen, als die wir ursprünglich mal geplant waren, bevor das Leben uns immer mehr verbogen hat…Wenn man vom jüngsten Gericht spricht: ‘richten’ heißt ja auch ‘gerade biegen’. Und das wird Gott mit uns tun.

Het ‘laatste oordeel ’ als illustratie

In drie preken wordt de imperatief ‘oordeel niet’ onderbouwd door de gedachte: Het recht om te oordelen heeft alleen God – en wij dus niet. Het laatste oordeel wordt genoemd om dit uit te drukken:

Wir spielen nicht das jüngste Gericht, sondern legen unsere Sache in Gottes Hand Die Rache soll niemals unser sein. Wir sollen keine Richter sein – Jesus in der Bergpredigt sagt: allein Gott (und erst am jüngsten Tage) ist ein endgültiges Urteil Vorbehalten.

Twee voorgangers refereren aan de rede over het oordeel van de Zoon des mensen uit Matteüs 25 omdat het in deze perikoop gaat om voorbeelden van naastenliefde gaat. Bijvoorbeeld, in een dienst voor vertegenwoordigers van verschillende religies waarin Leviticus 19:34 (‘Want ook gij zijt vreemdeling geweest’) is gelezen, wordt gezegd:

Im Gleichnis (!) vom Weltgericht… erzählt Jesus vom Jüngsten Gericht, zählt Sünden auf, die menschliches Zusammenleben zerstören und von Gott entfernen und bestraft werden.

Eén voorganger noemt het laatste oordeel om een misverstand ten aanzien van de rechtvaardiging te verwoorden. Wie meent dat hij door de wet zo goed mogelijk te vervullen en als aanvulling daarop door het offer van Christus standhouden in het laatste oordeel, vergist zich. Het valt op en is misschien zelfs kenmerkend dat deze voorganger wel aan het laatste oordeel refereert wanneer hij wil zeggen wat rechtvaardiging niet is. vervolgens uit te leggen wat rechtvaardiging wel is, heeft hij een verwijzing naar het laatste oordeel niet nodig.

Samenvatting

In de 24 preken waarin de voorganger op grond .van een eigen keuze en niet op grond van de Bijbeltekst die op het rooster staat, over het laatste oordeel spreekt, zijn er vier motieven te identificeren:

  • Er wordt geconstateerd dat de moderne mens met de ideeën en beelden van het laatste oordeel niets meer kan; tegelijk resoneert in deze constatering een onderhuids verwijt mee.

  • Ongeacht de situatie van de moderne mens wordt het komende oordeel verkondigd. Het gaat letterlijk om hemel en hel.

  • Er wordt kritiek op de notie van het laatste oordeel uitgeoefend op grond van het evangelie dat als boodschap van de alverzoening wordt opgevat.

  • Er wordt aan het laatste oordeel gerefereerd om daarmee een andere gedachte (bijv.: ‘oordeel niet’) te illustreren.

Preken over Matteüs 25:31-46

Onder de 15 preken over Matteüs 25:31-46 zijn er vier waarin expliciet op het laatste oordeel wordt ingegaan. Dat gebeurt hier op een veel uitgebreidere manier dan in de preken waarin dit onderwerp op grond van een keuze van de voorganger (en niet op grond van de Bijbeltekst) aan de orde komt. Van de vier motieven die ik hierboven beschreven heb, is in deze vier preken alleen het tweede aan te treffen: hét is de mensen beschikt eenmaal te sterven en daarna geoordeeld te worden. Twee van de voorgangers denken dat het oordeel op grond van de werken (zoals beschreven in Mat. 25) alleen over de heidenen gaat, terwijl de christenen het oordeel op grond van hun geloof ontvangen. Maar dit heeft geen invloed op de strekking van de preek (waarschuwing met het oog op het laatste oordeel). Op de moeilijkheden van de moderne mens met dit onderwerp gaan deze vier voorgangers helemaal niet in (hetzij door begrip te tonen, hetzij door kritiek te uiten). Ook het motief om vanuit het evangelie kritisch naar de notie van het laatste oordeel te kijken of zelfs een alverzoeningsleer te verkondigen, is in deze vier preken niet aan te treffen.

Ook onder de resterende elf preken waarin niet expliciet de termen ‘Jüngstes Gericht’ of ‘Gericht am Jüngsten Tag’voorkomen, zijn er twee waarin het motief ‘…te sterven en daarna het oordeel’ duidelijk aan de orde komt. Daarbij gaat het om het sterven van (en het daarop volgende oordeel over) het individu.

Verder zijn er twee preken die voor een groot deel ook bij het laatste groepje gerekend hadden kunnen worden. Ik noem ze hier apart omdat deze voorgangers tenminste met enkele zinnen ingaan op wat deze perikoop resp. de notie van het laatste oordeel in hun hoorders (als moderne mensen) zou kunnen oproepen. Dat doet de ene voorganger met behulp van een citaat van Eugen Drewermann:

Die Hölle… ist eben nicht länger mehr ein phantastisches Jenseits der irdischen Welt, das ist vielmehr genau die Sphäre, in der all die ‘Hungernden’,‘Nackten’… von denen Jesus (hier) spricht, ihr Dasein fristen.

[10]
De andere voorganger doet dat o.a. door middel van de volgende zinnen:

Jesus appelliert mit diesem Bild vom Weltgericht eben nicht an unsere Angst vor dem Gericht – die ist Missbrauch des Texts, sondern an unsere Liebe zu ihm: Wo finden wir den Christus in unserem Alltag? Wo sind wir seine Schwestern und Brüder?

Afgezien van deze twee stukjes blijft te constateren dat zelfs in de preken over Matteüs 25:31-46 de helft van de voorgangers niet ingaat op het laatste oordeel. In de andere helft, die dit wel doet, is de strekking: ‘het is de mensen beschikt eenmaal te sterven en daarna geoordeeld te worden’.

Resumé

‘…en zal wederkomen in heerlijkheid om te oordelen de levenden en de doden’ – dit blijkt inderdaad een item te zijn waarop in 99% van de preken uit de Predigtdatenbankniet expliciet wordt ingegaan. Zelfs in preken over Matteüs 25:25-46 gaat de helft van de voorgangers er niet op in. Ook in de homiletische literatuur is het laatste oordeel (bijna) geen item. Dit doet vermoeden dat een zekere verlegenheid of zelfs weerstand de voorgangers ervan weerhoudt om hierop in te gaan.

Onder de voorgangers die het wel (niet alleen maar en passant) over het onderwerp hebben, gaan sommigen vooral (soms op een wat verwijtende toon) in op het punt dat de moderne mens hier niet meer veel mee . Daarentegen verkondigen sommigen vooral dat er na de dood een oordeel dreigt, terwijl anderen daar juist vanuit een alverzoeningsleer kritiek op uitoefenen.

Qua tendens valt er een splitsing te constateren; wie de boodschap meent te moeten verkondigen: ‘er komt een laatste oordeel’, houdt zich niet bezig met de problemen die de moderne mens met dit onderwerp heeft. Wie de problemen van de moderne mens serieus neemt, realiseert zich niet dat vragen rond het laatste oordeel voor een deel van de hoorders nog steeds weldegelijk een item zijn.

Op grond van dit resultaat wil ik het volgende desideratum formuleren: Het is wenselijk dat voorgangers zich meer bewust worden van de verlegenheid of zelfs weerstand die zijzelf voelen tegenover het onderwerp en ook van wat bij de hoorders leeft. Dat zal voor een deel dezelfde verlegenheid zijn, maar voor een deel zal ook nog steeds de angst voor het laatste oordeel een rol spelen. Een betere bewustwording hiervan de verlegenheid en de angst bespreekbaar maken – daaraan ook de preek een belangrijke bijdrage leveren.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken