Het ongemakkelijke kwaad
Need for closure – of de onmogelijkheid twee tegengestelde denkbeelden erop na te houden
Hoe lang kunt u het aan om twee tegengestelde denkbeelden tegelijkertijd in uw hoofd te houden? Of u ontslag moet nemen, of door moet gaan met deze baan? Wel of niet die verliefdheid serieus nemen? Bij veel mensen leidt deze twijfel, of beter gezegd, het gelijktijdig in de lucht houden van twee levensmogelijkheden, tot grote stress, gepieker, slapeloosheid of erger. Dat geldt des te meer in crisissituaties, waarbij informatie ook meteen een veiligheidsdoel dient. Moet ik vluchten, vechten, of stil blijven staan? Moet ik een mondkapje op, binnenblijven of valt het wel mee met dat virus?
Of ze nu lager of hoger opgeleid zijn, minder of meer bemiddeld, veel mensen lijden aan een ‘need for closure’. Dat is de zeer menselijke, psychologische behoefte om in tijden van stress, dreiging en crisis zo snel mogelijk een handzame diagnose te vinden, om vervolgens zelf beter met die situatie van dreiging en onzekerheid te kunnen omgaan. Mensen in stress zoeken dan ook allemaal naar ‘coping mechanisms’: manieren om houvast te vinden, grip te krijgen op een materie die een slagschaduw over het eigen welbevinden werpt. Of dat nu gaat om de slagschaduw van terrorisme, van baanonzekerheid en werkeloosheid of de confrontatie met de gevolgen van een pandemie op straat, op school of op de werkplek. Het helpt wanneer we snel ergens een oorzaak voor kunnen aangeven, of iemand als oorzaak kunnen aanwijzen voor al die ellende. Het liefst zo eenduidig mogelijk: het virus is de schuld van China, van buitenlanders – de regering probeert ons monddood te maken.
Wat hierbij opvalt is dat mensen vooral in tijden van gevaar en dreiging grote moeite hebben met het bevatten van complexe situaties, meerduidige motivaties, verschillende oplossingsrichtingen. Neem terrorisme: de overheid moet meteen boter bij de vis geven. De viroloog of de terrorismedeskundige moet het verlossende woord spreken: is het een verward iemand, of is het een jihadist? Een virus of een hoax? We zien slechts één plaatje, en kunnen niet gelijktijdig die andere voorstelling voor ogen houden. Ambivalentie moet gereduceerd worden.
Het kwaad op straat
Toch gaan we het hier over zo’n ambivalentie hebben: over het goede én het kwade. Is dat nodig, vraagt u zich af, moeten we het in tijden van AI, van algoritmes en big data nog over zulke klassieke vragen hebben? Ja, niet omdat ik dat vind, of Rutger Bregman in zijn indrukwekkende boek. Maar omdat bij alle beleden voorkeur van intellectuelen, schrijvers, historici voor ‘het grijze’, het schaduwgebied, iedereen een beetje schuldig, maar niemand echt, van goede bedoelingen, er de laatste jaren weer een spraakmakende tegenbeweging op gang is gekomen. Mensen praten weer over het kwaad. Dat viel mij persoonlijk op in mijn cursussen voor eerstejaars studenten geschiedenis. Zij willen het weer hebben over helden en monsters in de geschiedenis. Ook in de gewone kranten en tv-programma’s, op sociale media en internetfora worden volop apocalyptische ondergangsfantasieën gedeeld. En dat is sinds de Covid-19-crisis niet minder geworden. Termen als ‘duivels’ en ‘demonen’ (en sinds kort ‘pest’) buitelen op Twitter over elkaar heen. Spreken over het kwaad is volop gangbaar.
Toch zijn er twee verschillen met vroeger. Ten eerste: anders dan vroeger kunnen we het kwaad veel moeilijker afschermen voor onszelf en onze kinderen. Jongeren horen alles, via sociale media en elkaar. Ten tweede: dit hedendaagse spreken over het kwaad verschilt in een heel belangrijk opzicht van de pieken die we zien rond de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Het kwaad is losgezongen van het uitzicht en de hoop op het goede, op God, zoals dat toen nog heette. De ‘theodicee’ (de vraag naar het waarom van het kwaad vanuit God gezien) is in de mainstreamdiscussies volledig geseculariseerd. Het hedendaagse spreken over het kwaad gebeurt al te dikwijls in wraakzuchtige en meedogenloze taal, zonder uitzicht op verlossing.
Ook hier gaan jongeren dus zelf op zoek naar antwoorden. En ze vinden die op de sociale media, op platforms waar simpele, zwartwit-diagnoses en -oplossingen worden aangeboden. Sterker nog, extremistische groeperingen geven openlijk aan (zoals de neo-Nazi website de Daily Stormer) dat ze zich met hun propaganda al expliciet richten op kinderen vanaf 11 jaar. Complotwebsites grossieren in wantrouwen en waanideeën.
Unde Malum – waar komt het kwaad vandaan?
Hoe moeten we dan omgaan met dat kwaad, dat in waarneming en in discussies een realiteit is? Op dat kwaad zijn grofweg twee antwoorden mogelijk. Het ene antwoord is: het kwaad bestaat, daar zit het, roei het uit. En ‘dat’ zijn altijd de anderen. De asielzoekers, de Zwarte Pietaanhangers, de Marokkanen, de buitenlanders, de plucheplakkers van de elite, de stikstofboeren of juist de vleesafpakkers. Het virus komt uit een lab in China/de VS/Rusland. Het andere antwoord is complexer. Daarin wordt gesproken over misverstanden, over ‘met de kennis van nu iets anders moeten doen’, over uitsluitingsmechanismen, en structurele misstanden. Over achterstandswijken die prachtwijken moeten worden. Over zelfredzaamheid en participatie van mensen die beperkt toerekeningsvatbaar zijn. Over ‘intelligente lockdowns’.
In deze wereld van professionaliteit en beleid is evenwel geen plaats voor het spreken over kwaad. Waar leiders van weleer – Colijn of Den Uyl – de burgers van hun land nog een moreel kader boden, zullen (en willen) we dat van huidige bewindslieden niet snel horen. Dat is goed, het is begrijpelijk. Maar er gaat toch iets mis. Als we in de ‘keurige’ discussies op school of kantoor deze terminologie helemaal mijden, laten we ook iets liggen.
Rutger Bregman zit heel duidelijk op die genuanceerde, professionele en wetenschappelijke lijn. Hij vraagt zich af hoe Auschwitz ooit kon ontstaan. Maar haalt vervolgens alle experimenten die de kwaadaardige inborst van de mens blootleggen onderuit. Daar mag hij gelijk in hebben, maar de vraag ‘unde malum’ is daarmee nog niet opgelost. Met die verlegenheid staat Bregman niet alleen.
De Augustijnse paradox, als schijnbare tegenstelling
Waarom kiezen mensen soms toch voor het kwaad? Waarom overkomt het kwaad goede mensen? Die vraag is niet met menselijke wijsheid te beantwoorden. Je kunt hem alleen als raadsel laten staan. Dat deed kerkvader Augustinus (354-430). Hij erkende heel nadrukkelijk allereerst het bestaan van het kwaad. Maar daarna beleed hij dat het kwaad er niet hoort te zijn. Het is iets absurds, het zet de orde der dingen op zijn kop. Het is kwaadaardig om kinderen te misbruiken. Het is diep onrechtvaardig dat zoveel mensen in armoede leven, terwijl een handjevol in weelde leeft. En het is minstens net zo fout om daaraan gewend te raken, het kwaad niet meer te willen zien en met leugens te verbloemen. We moeten elkaar de radicaliteit van dat persoonlijke, maar ook systemische kwaad voor ogen blijven houden. Die ambivalentie moeten we Augustinus napraten, en hem niet platslaan. Het is niet goed, of kwaad. Nee, er komt een einde aan het kwaad – dat is iets anders. Augustinus pleitte ervoor (lees het Nederlands vertaalde boek De agone Christiano maar eens) om alert te blijven op drie zaken: 1) het bestaan van het kwaad, 2) de besmettelijkheid van dat kwaad in onze samenleving, maar ook in onze eigen gemeenschap en ziel, 3) maar bovenal de erkenning van het einde aan het kwaad.
Maar hoe maken we dan een einde aan het kwaad? Want het goede en het kwade kunnen niet met elkaar in harmonie worden gebracht, daarvoor is het goede te goed, en het kwade te radicaal de afwezigheid van het goede. Hoe kunnen we dan dat einde van het kwaad voor ogen houden, er hoop uit putten?
Toch deugen?
Het einde van het kwaad als mogelijkheid echt te denken, dat is onze opdracht. Maar dat kan niet op een goedkope manier. Dat kan niet door simpelweg het mantra te herhalen dat alle mensen deugen. Was het maar waar.
Vanuit onze traditie weten we dat het wat kost, om dat kwaad te overwinnen. Dat het niet vanzelf gaat. Je zou zeggen, dat is de kernwaarheid van het Christendom. Toch is het een waarheid die is weggezakt, niet alleen theologisch, maar ook cultureel. Eén van de euvels van deze tijd is dat er wel weer onheilsprofeten zijn die de realiteit van het kwaad aanzeggen. Maar zij vinden vooral dat de ander moet betalen. Wij moeten er geen veer voor hoeven te laten. En degenen voor wie het kwaad een misverstand is? Ook voor hen kan het relatief bloedeloos worden opgelost. Niemand hoeft echt iets in te leveren, met wat meer voorlichting zijn we er ook. Nog wat Postbus-51-spotjes. Nog wat anti-obesitaslesbrieven, wat extra mondkapjes en deradicaliserings-workshops en het komt goed. Even met z’n allen klappen voor de zorgmedewerkers, en het leed is geleden.
Waarom gaan wij daar als christenen soms zover in mee? Denken dat het zonder bloed, zweet en tranen kan – van onszelf wel te verstaan ook. Het is echt zaak dat we met Augustinus de noodzaak van ‘verlossing’ nadrukkelijker bepleiten. Verlossing is een kernbegrip uit het christendom. Maar niet alleen daar. Ook de Islam, het Boeddhisme en het Jodendom kennen het begrip verlossing. Of het nu bevrijding, ontworsteling, zuivering, voldoening is: er zit in alle grote wereldreligies, niet alleen de monotheïstische, zo’n soort motief verborgen. Alle religies weten dat er iets ‘kwaads’ is, iets onzuivers en onreins. En dat er offers moeten worden gebracht om dat kwaad ‘op te lossen’. Zelfs seculiere religies, levensbeschouwingen of life styles gaan er stiekem soms nog vanuit dat er moet worden afgezien; moet worden afgetraind, bepaalde diëten moeten worden aangehouden, bepaalde politieke acties moeten worden uitgevoerd.
Maar alleen in het Christendom gaan we ervan uit dat het kwaad zo erg is, dat het betalen van de prijs om daar een eind aan te maken (bloed, zweet en tranen) voor ons mensen niet toereikend is. Daarom is de Verlosser, de Messias, het kantelpunt van de menselijke geschiedenis. Hij heeft het kwaad overwonnen, met Zijn komst begon de nieuwe bedeling, na zijn dood en opstanding kon het Evangelie worden verkondigd. Alleen vanuit dat besef, dat geloof, kunnen wij hem navolgen en het einde van het kwaad belijden. Hoe kunnen we die kernwaarheid nu naar een geseculariseerde 21e samenleving halen voor wie het offer van Christus een dwaasheid is? Ik denk dat dat kan door te doen wat Christus zelf zijn discipelen beval, nadat hij was opgestaan. Wees een teken van hem. Is het u wel eens opgevallen dat de discipelen, dat Paulus nooit naar ziektes, aardbevingen, oorlog of ellende wijzen en zeggen: ‘Zie, dat kwaad, dat is de hand van God, bekeer u’? Nee, zo alarmistisch zijn zij niet – zij gaan de wereld in en deden wat Jezus deed, mensen troosten, genezen, hen het evangelie van de verlossing preken en vooral voorleven. De Franse filosoof Paul Ricoeur heeft daarop voortgeborduurd en er prachtige dingen over gezegd: over de noodzaak tekenen en symbolen op te richten om het einde van het kwaad te markeren: er komt een einde aan oorlog en geweld. Onderdrukking, onderwerping en ziekte hebben niet het laatste woord. Als je geluk hebt in het leven, zijn er mensen die voor jou alles over hebben. Die zoveel van je houden, dat ze hun leven zouden willen geven. En hopelijk heb jij ook mensen om je heen, voor wie je alles over hebt. Die je zou willen verlossen van financiële schulden, uit armoede. Die met gevaar voor besmetting mensen in verzorgingstehuizen blijven verplegen, mensen ‘die deugen’ kortom.
Alleen zo kunnen we iets met het boek van Rutger Bregman. De meeste mensen deugen – ja, dat kan, omdat Christus hen dat bevolen heeft, en dat mogelijk heeft gemaakt. Dat wij soms kunnen deugen is een echo van het einde van het kwaad. En die echo mogen wij laten weerklinken.