Het schrijven van een Paaspreek
In 2006 kwam een luisterboek met 2 CD’s uit, getiteld ‘De morgen is vol nieuw geluid‘. De samensteller, Koos van Noppen, vroeg 20 Nederlandse theologen naar hun mooiste fragmenten uit de christelijke traditie omtrent Passie en Pasen. Op dat ‘luisterboek’ spreken die 20 theologen zelf een prachtige tekst uit. Anton Vos leest bijvoorbeeld een gedicht van Ida Gerhardt, Henk Vreekamp een meditatie van Van Ruler, Bram van de Beek een Paasbrief van Athanasius.
Elke keer rondom Pasen luister ik die CD. Rondom de hoogtijdagen heb ik bij uitstek het besef in een traditie te staan en die traditie ook nodig te hebben. Ik heb de vervoering, de originaliteit, de diepgang en de ernst van mijn voorgangers nodig, om de allure van de homiletisch Paastraditie me te binnen te brengen. En: om mezelf in zekere zin de maatstaf van die traditie op te leggen.
Op je tenen
Ik ben benieuwd of collega’s dat herkennen: Dat je op de hoogtijdagen als prediker op je tenen probeert te gaan staan. Dat je het beste van de taal die jou ter beschikking staat, probeert aan te wenden om de Opgestane te vereren. Lewis schreef eens dat de zee harder gaat ruisen en dat de wind hoorbaar wordt op het moment dat het eerste zonlicht boven de kim verschijnt. Het is dan, schreef Lewis, alsof de schepping applaudiseert. Is dat niet de Paaspreek, dat bij de dageraad van Pasen en bij het bericht van Zijn Opstanding, dat het dan in de kerk van vreugde begint te druisen en dat de gemeente, als eersteling van de schepping, applaudiseert voor haar God? Is de preek op deze Paasmorgen niet met name een gestalte van de aanbidding, en is het niet ook een feest en een voorrecht om het mooiste van de taal op te zoeken als eerbetoon aan Hem?
Ten dans gevraagd
Vorig jaar rond Pasen las ik een van de latere boeken van Elie Wiesel. Ik was gelijk geraakt door de titel en door de voorkant. Het boek heet: A mad desire to dance. Op de voorkant stond een prachtige sferische foto die je direct meeneemt. Een zwart-wit foto van ergens op een plein in Frankrijk. Het is een zomeravond, het is al laat. Je ziet twee jonge mensen verliefd en gelukkig zijn, en ze dansen, op een verder verlaten plein voor een restaurantje. Het is zomaar een foto van de zomer, van de zorgeloosheid, van het lichtvoetige. Toelevend naar Pasen zou je bijna zeggen: Is dat niet de hoop van het geloof, dat ik uit mijn zwaarmoedigheid en uit mijn ongeloof, dat ik uit mijn graf opgetild wordt, ten dans gevraagd, in een spel van navolging en adoratie tot Hem. Dat het bij vlagen even is: U en ik, en dat is genoeg. Roept Pasen niet dat wakker, dat diepe verlangen tot de evangelische zorgeloosheid en lichtvoetigheid, a mad desire to dance? Zou de Paaspreek niet vooral de toon van het Hooglied moeten hebben? Van de GELIEFDE die ons opzoekt en vindt. Die door de dood heen getrokken is en die dus ook mij door mijn dood heen zal trekken.
Elie Wiesel citeert een rabbijn: ‘De diepste en de krachtigste schreeuw van een mens, is de schreeuw die wij binnen houden. Dat is de roep die vastzit in je binnenste.’ Is dat niet wat gebeurt op Paasmorgen, in de gemeente, dat de diepste roep in ons, de roep die vast zit, los komt, en dat wij het durven uitroepen: ‘Nu jaagt de dood geen angst meer aan.’ Een zin die te hoog is om ooit tot je bezit te kunnen rekenen. Soms denk je: Waar haal ik het lef vandaan die zin uit te zingen? Maar die anderzijds je hou-vast is wanneer het niets dan dood is om je heen. En in jezelf.
Vervoering
Ik zou weleens door willen theologiseren over de vervoering als homiletische categorie. Ik denk dat onze gereformeerde traditie veel bronnen herbergt die zeggen dat het zonder de vervoering niet gaat. Tegelijkertijd is de homiletische vraag niet zo eenvoudig hoe in de gemeente de vervoering eigenlijk gestalte kan krijgen. Enerzijds heeft dat immers iets van een wonder. Geconstrueerde, gemaakte vervoering is kitsch. Vervoering gebeurt, het wordt gegeven. En: het gebeurt wellicht met name in de diepte, in de onzichtbare aanraking die gebeurt in de eredienst, zonder dat we het soms na kunnen vertellen. Anderzijds is er het risico dat de vervoering zo te verborgen raakt, te zeer verstopt. Wellicht zouden we onze bronnen met een nieuwe blik moeten raadplegen aangaande de vervoering.
Ik bedoel maar: Als wij in de traditie van de Heilige Schrift staan, staan we dan niet ook in een traditie van vervoering? De profeten zijn niet geremd in het aanwenden van alles wat hen ter beschikking staat om hun gehoor te raken. In de Psalmen zien we een dichter als een dansende derwisj de armen uitstrekken tot God. In brieven van Paulus zijn zo vaak liedfragmenten verweven waarin het mooiste van de taal samengeschreven is ter ere van Christus. We moeten in de kerk ons niet altijd laten beinvloeden door de retorische armoede van onze tijd; misschien moeten we wat dat betreft helemaal niet ‘actueel’ en ‘bij de tijd’ willen zijn, maar juist veel meer ondergedompeld in de heerlijke taal van de Schriften.
Of is het dit allemaal niet? Juist niet.
Hindernis
Is dit te hijgerig, te elitair, te hooggegrepen? Is er op Paasmorgen niet juist het risico dat we onze pijn en onze verstomming overschreeuwen, net doen alsof ze er niet is? Kun je, met Goede Vrijdag anderhalve dag geleden, kun je zomaar in de modus van de aanbidding gezet worden, alsof dat allemaal niet gebeurd is, alsof niet iemand vanwege mij gedood is? Kun je op de kansel, kijkend in de ogen van zovelen die overweldigd zijn door de dood, kun je zomaar tot de vervoering komen, alsof je die gebroken ogen niet ziet? Is de Paastraditie niet juist iets heel anders dan een escape of een extase? Is er op deze manier niet het grote risico dat de Paaspreek een esthetisch gave vertoning wordt, waarin de stigmata van de Gekruisigde weggeretoucheerd worden?
Adolf Schlatter merkte ooit op: ‘Der ästhetische Genuss macht wie jeder Genuss weich, während die Verwundung des ästhetischen Empfindens das Wort kräftig in die Seele pressen kann’. Ik vertaal dat zo: Esthetiek maakt week. Wij wennen snel aan mooie taal, aan gestileerde muziek, aan leuke en mooie mensen in de gemeente, aan interessante activiteiten en kekke folders, en de prediker en de preek moet dan ook al snel voldoen aan die criteria. Schlatter zegt: Dat maakt je ook week, dat verzwakt de gemeente ook. Voor je het weet willen we een Paaspreek die ons esthetisch bevredigt. Maar is dat nu niet juist wat de Gekruisigde verhindert?
Pasen begint op een dodenakker, en de mensen die het betreft rennen weg, zijn verblind door verdriet, of geloven het domweg niet. Midden in het onstuimige leven van de gemeente, met al haar vragen, met al haar wonden, wordt dit bericht tot haar gesproken. Zij die nog steeds op dodenakkers staat en geliefden daar te ruste moet leggen, haar wordt het gezegd. Als haar enige hou-vast. Willem-Jan Otten schreef ooit ietwat smalend over dominees die de opstanding loochenen dat dat mensen zijn ‘die wel zonder kunnen’. Misschien helpt ons dat in de preekvoorbereiding. Niet alleen het christelijke geloof maar ook ons eigen bestaan staat of valt met Pasen. Wij kunnen niet zonder. Als wij gaan beseffen dat we ook niet zonder hoeven, omdat Hij leeft, misschien dat dan juist ook midden in de gemeente, en vanaf de kansel, iets mag doorklinken van de vervoering, van de gemeente die opstaat en haar God vereert.
Goede voorbereiding toegewenst tot de Paaspreek.
Bohren, R., ‘Die Gestalt der Predigt’, in: Hummel, G. (her), Aufgabe der Predigt. Wissenschaftliche Buchgesellschaft, Darmstad 1971
Noppen, K. van (red.), De morgen is vol nieuw geluid. De mooiste passages over Pasen, gekozen en voorgelezen door twintig theologen. EO/Kok Kampen 2006
Otten, W-J., Waarom komt U ons hinderen? G.A. van Oorschot, Amsterdam 2006