Het vijfde hoofdstuk van de leer Over de volharding der heiligen
Ook onderdeel van een uitgave van de Nederlandse Belijdenisgeschriften
(KokBoekencentrum, 2020).
Artikel 1
Hen die God naar zijn voornemen tot de gemeenschap van zijn Zoon, onze Here Jezus Christus roept en door de Heilige Geest doet wedergeboren worden, verlost Hij wel van de heerschappij en slavernij van de zonde, maar Hij verlost ze in dit leven niet volkomen van het vlees en het lichaam van de zonde.
Artikel 2
Hieruit komen de dagelijkse zonden van zwakheid voort en ook aan de allerbeste werken van de heiligen kleven gebreken. Dit geeft hun voortdurend reden om zich voor God te verootmoedigen, hun toevlucht tot de gekruisigde Christus te nemen, het vlees hoe langer hoe meer door de Geest van het gebed en heilige oefeningen in godsvrucht te doden en naar het einddoel, de volmaaktheid te hunkeren, totdat zij van dit lichaam van de dood verlost zijn en met het Lam Gods in de hemelen zullen regeren.
Artikel 3
Vanwege deze overblijfselen van de zonde die in hen woont en ook vanwege de aanvechtingen van de wereld en de satan, zouden de bekeerden niet kunnen volharden in de genade, als zij aan hun eigen krachten werden overgelaten. Maar God is getrouw, die hen in de genade die hun eenmaal gegeven is, door zijn barmhartigheid bevestigt en tot het einde toe met kracht bewaart.
Artikel 4
En hoewel de macht van God, waardoor Hij de ware gelovigen in de genade bevestigt en bewaart, groter is dan dat zij door het vlees kan worden overwonnen, worden de bekeerden toch niet altijd zo door God geleid en bewogen, dat zij in bepaalde daden door eigen schuld niet van de leiding van de genade zouden kunnen afwijken en door de begeerten van het vlees verleid worden en daaraan gehoor geven. Daarom moeten zij voortdurend waken en bidden, dat ze niet in verzoekingen geleid worden. Indien zij dit niet doen, dan kunnen zij niet alleen door het vlees, de wereld en de satan in zware en ook gruwelijke zonden meegesleept worden, maar worden zij inderdaad onder Gods rechtvaardige toelating soms daarin meegesleept. Dit bewijst ons de droevige val van David, Petrus en andere heiligen, die ons in de Schrift beschreven is.
Artikel 5
Met zulke grove zonden vertoornen zij God zeer, vervallen in doodschuld, bedroeven de Heilige Geest, verbreken voor een tijd de beoefening van het geloof; zij verwonden ernstig hun geweten en verliezen soms voor een tijd het gevoelen van de genade, totdat Gods vaderlijk aangezicht opnieuw over hen gaat lichten, wanneer zij door ernstig berouw op de weg terugkeren.
Artikel 6
Want God, die rijk is in barmhartigheid, neemt naar het onveranderlijk voornemen van de verkiezing de Heilige Geest niet geheel van de zijnen weg, zelfs als zij op droevige wijze vallen. Ook laat Hij ze niet zo diep vallen, dat ze uit de genade van de aanneming en uit de staat van de rechtvaardiging vallen of dat ze zondigen tot de dood of tegen de Heilige Geest en, geheel door Hem verlaten, zichzelf in het eeuwig verderf storten.
Artikel 7
Want ten eerste bewaart Hij in hen bij zulk vallen nog zijn onverderfelijk zaad waaruit zij wedergeboren zijn, opdat het niet vergaat of weggeworpen wordt. Ten tweede vernieuwt Hij hen op zekere en krachtige wijze door zijn Woord en Geest tot bekering, opdat ze over de bedreven zonden van harte en naar Gods wil bedroefd zijn; door het geloof, met een verbroken hart smeken om de vergeving in het bloed van de Middelaar en die verkrijgen; de genade van God, die nu met hen verzoend is, weer gevoelen; zijn ontfermingen en trouw aanbidden en voortaan des te naarstiger met hun zaligheid in vrees en beven werkzaam zijn.
Artikel 8
Zo verkrijgen zij dan, niet door hun verdiensten of krachten, maar uit de genadige barmhartigheid van God, dat zij noch geheel van het geloof en de genade afvallen, noch tot het einde toe in hun val blijven of verloren gaan. Hetgeen, voor zover het van hen zou afhangen, niet alleen gemakkelijk kan, maar ook ongetwijfeld zal gebeuren. Maar wat God betreft kan dit in het geheel niet gebeuren, omdat noch zijn raad veranderd, noch zijn belofte gebroken, noch de roeping naar zijn voornemen herroepen, noch de verdienste, voorbede en bewaring van Christus krachteloos gemaakt, noch de verzegeling met de Heilige Geest verijdeld of vernietigd kan worden.
Artikel 9
Van deze bewaring van de uitverkorenen tot de zaligheid en van de volharding van de ware gelovigen in het geloof kunnen de gelovigen zelf verzekerd zijn en dat zijn zij ook naar mate zij vast geloven, dat zij ware en levende leden van de kerk zijn en altijd zullen blijven, dat zij vergeving van zonden en het eeuwige leven hebben.
Artikel 10
En daarom vloeit deze verzekerdheid niet voort uit een of andere bijzondere openbaring, die geschiedt zonder het Woord of buiten haar om, maar uit het geloof in de beloften van God, die Hij in zijn Woord zeer overvloedig tot onze troost heeft geopenbaard; en uit het getuigenis van de Heilige Geest, die met onze geest getuigt dat wij kinderen en erfgenamen van God zijn; en ten slotte uit het ernstige en heilige ijveren voor een goed geweten en voor goede werken. En indien Gods uitverkorenen in deze wereld verstoken waren van de vaste troost dat zij de overwinning zullen behalen en van het onbedrieglijke pand der eeuwige heerlijkheid, dan zouden zij de ellendigsten van alle mensen zijn.
Artikel 11
Intussen getuigt de Schrift dat de gelovigen in dit leven tegen allerlei twijfelingen van het vlees strijden en als zij in zware aanvechting verkeren dit volle geloofsvertrouwen en deze zekerheid van de volharding niet altijd gevoelen. Maar God, de Vader van alle vertroosting, laat hen niet boven hun vermogen verzocht worden, maar geeft met de verzoeking ook de uitkomst en wekt in hen opnieuw de zekerheid van de volharding door de Heilige Geest.
Artikel 12
Het is echter bepaald niet zo, dat deze verzekerdheid van de volharding de ware gelovigen hoogmoedig en zorgeloos zou maken; zij moet integendeel een ware wortel zijn van nederigheid, kinderlijke eerbied, ware godzaligheid, volharding in alle strijd, vurige gebeden, standvastigheid in het kruisdragen en in de belijdenis van de waarheid en van bestendige blijdschap in God. De overdenking van die weldaad is voor hen een prikkel tot het ernstig en voortdurend beoefenen van dankbaarheid en het doen van goede werken, zoals uit de getuigenissen van de Schrift en de voorbeelden van de heiligen blijkt.
Artikel 13
Wanneer ook het vertrouwen van de volharding herleeft in degenen die uit hun val weer opgericht worden, dan brengt dat in hen geen lichtzinnigheid of veronachtzaming van de godzaligheid voort, maar juist een veel grotere zorg om de wegen des Heren met ijver in acht te nemen; deze zijn van te voren gebaand, opdat zij door daarin te wandelen de zekerheid van hun volharding zouden mogen behouden en opdat het aangezicht van God, die met hen verzoend is (de aanschouwing hiervan is voor de godvruchtigen zoeter dan het leven en de verberging hiervan bitterder dan de dood) niet meer van hen wordt afgewend wegens het misbruik van zijn vaderlijke goedheid, waardoor zij in zwaardere gemoedskwellingen zouden vervallen.
Artikel 14
Zoals het nu God behaagd heeft zijn werk van de genade door de prediking van het Evangelie in ons te beginnen, zo bewaart, onderhoudt en volbrengt Hij het ook door het horen, lezen en overdenken ervan en ook door vermaningen, dreigingen, beloften en het gebruik van de heilige sacramenten.
Artikel 15
Deze leer van de volharding van de ware gelovigen en heiligen en van de zekerheid daarvan, die God tot eer van zijn naam en tot troost van de godvruchtige zielen in zijn Woord zeer overvloedig geopenbaard heeft en in de harten van de gelovigen inprent, wordt weliswaar door het vlees niet begrepen en door de satan gehaat, door de wereld bespot, door de onervarenen en huichelaars misbruikt en door dwaalgeesten bestreden, maar de bruid van Christus heeft haar altijd als een onwaardeerbare schat innig liefgehad en standvastig verdedigd. God, tegen wie geen plan standhoudt en geen enkel geweld iets vermag, zal er voor zorgen dat zij dat ook blijft doen. Deze enige God, Vader, Zoon en Heilige Geest zij eer en heerlijkheid in eeuwigheid. Amen.
Verwerping van de dwalingen [behorend bij het vijfde hoofdstuk van de leer]
Na de rechtzinnige leer verklaard te hebben, verwerpt de synode de dwalingen van hen,
1. Die leren: DAT DE VOLHARDING VAN DE WARE GELOVIGEN NIET EEN VRUCHT VAN DE VERKIEZING OF EEN GAVE VAN GOD IS, DOOR DE DOOD VAN CHRISTUS VERWORVEN, MAAR EEN VOORWAARDE VAN HET NIEUWE VERBOND, WAARAAN DE MENS VOOR ZIJN (zoals zij dat noemen) BESLISSENDE VERKIEZING EN RECHTVAARDIGING, DOOR ZIJN VRIJE WIL MOET VOLDOEN.
Want de Heilige Schrift getuigt dat ze een gevolg is van de verkiezing en door de kracht van de dood, de opstanding en de voorbede van Christus aan de uitverkorenen wordt gegeven: De uitverkorenen hebben het verkregen en de anderen zijn verhard geworden (Romeinen 11:7). Eveneens: Die zijn eigen Zoon niet heeft gespaard, maar Hem voor ons allen heeft overgegeven, hoe zou Hij ons niet met Hem alle dingen schenken? Wie zal de uitverkorenen Gods beschuldigen? God is het die rechtvaardig maakt. Wie is het die veroordeelt? Christus is voor ons gestorven; ja veel meer, die ook opgewekt is, die ook aan de rechterhand van God is, die ook voor ons bidt. Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus (Romeinen 8:32-35)?
2. Die leren: DAT GOD DE GELOVIGE MENS WEL VOORZIET VAN VOLDOENDE KRACHTEN OM TE VOLHARDEN EN BEREID IS DIE IN HEM TE BEWAREN ALS HIJ ZIJN PLICHT DOET; MAAR DAT, OOK AL IS ALLES WAT NODIG IS OM IN HET GELOOF TE VOLHARDEN EN WAT GOD GEBRUIKEN WIL OM HET GELOOF TE BEWAREN, REEDS IN HET WERK GESTELD, HET DAN NOG ALTIJD VAN DE KEUZE VAN DE WIL AFHANGT OM AL OF NIET TE VOLHARDEN.
Want dit gevoelen bevat een openlijk pelagianisme; en terwijl het bedoelt de mensen vrij te maken, maakt het hen tot berovers van de eer van God. Dit is in strijd met de blijvende eenstemmigheid van de leer van het Evangelie, die de mens alle stof tot roemen ontneemt en de lof voor deze weldaad alleen aan de genade van God toeschrijft; en ook in strijd met wat de apostel getuigt: Dat God het is, die ons tot het einde zal versterken om onschuldig te zijn op de dag van onze Here Jezus Christus (1 Korintiërs 1:8).
3. Die leren: DAT DE WARE GELOVIGEN EN WEDERGEBORENEN NIET ALLEEN VAN HET RECHTVAARDIGEND GELOOF EN OOK VAN DE GENADE EN ZALIGHEID GEHEEL EN VOORGOED KUNNEN AFVALLEN, MAAR OOK DIKWIJLS DAADWERKELIJK DAARVAN AFVALLEN EN VOOR EEUWIG VERLOREN GAAN.
Want deze opvatting maakt de genade, rechtvaardiging en wedergeboorte en de voortdurende bewaring van Christus krachteloos, in strijd met de uitdrukkelijke woorden van de apostel Paulus: Als Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren, dan zullen wij, nu wij door zijn bloed gerechtvaardigd zijn, veel meer door Hem van de toorn behouden worden (Romeinen 5:8-9). En in strijd met de apostel Johannes: Wie uit God geboren is, doet geen zonde, want zijn zaad blijft in hem en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren (1 Johannes 3:9). Ook is zij in strijd met de woorden van Jezus Christus: Ik geef mijn schapen het eeuwige leven en zij zullen niet verloren gaan in eeuwigheid en niemand zal ze uit mijn hand rukken. De Vader, die ze Mij heeft gegeven, gaat allen te boven en niemand kan ze rukken uit de handen van mijn Vader (Johannes 10:28-29).
4. Die leren: DAT DE WARE GELOVIGEN EN WEDERGEBORENEN DE ZONDE TOT DE DOOD OF TEGEN DE HEILIGE GEEST KUNNEN BEGAAN.
Want nadat dezelfde apostel Johannes in het vijfde hoofdstuk van zijn eerste brief, vers 16 en 17, over degenen die tot de dood zondigen, gesproken heeft en verboden heeft voor hen te bidden, voegt hij daar terstond in vers 18 aan toe: Wij weten dat wie uit God geboren is, niet zondigt (namelijk deze zonde), maar die uit God geboren is, bewaart zichzelf en de boze raakt hem niet.
5. Die leren: DAT MEN IN DIT LEVEN GEEN ZEKERHEID VAN DE TOEKOMSTIGE VOLHARDING KAN HEBBEN ZONDER EEN BIJZONDERE OPENBARING.
Want door deze leer wordt de vaste troost van de ware gelovigen in dit leven weggenomen en de twijfels van de pausgezinden weer in de kerk ingevoerd. De Heilige Schrift leidt immers voortdurend deze zekerheid niet af uit een bijzondere en buitengewone openbaring, maar uit de kenmerken van de kinderen van God, en uit de onwankelbare beloften van God. In het bijzonder de apostel Paulus: Geen schepsel kan ons scheiden van de liefde van God, welke is in Jezus Christus onze Here (Romeinen 8:39). En Johannes: Want wie zijn geboden houdt, blijft in Hem en hieraan onderkennen wij dat Hij in ons blijft, namelijk aan de Geest die Hij ons heeft gegeven (1 Johannes 4:24).
6. Die leren: DAT DE LEER VAN DE VERZEKERDHEID VAN DE VOLHARDING EN DE ZALIGHEID, KRACHTENS HAAR AARD EN NATUUR, EEN OORKUSSEN IS VOOR HET VLEES EN SCHADELIJK VOOR DE GODSVRUCHT, GOEDE ZEDEN, GEBEDEN EN ANDERE HEILIGE OEFENINGEN, MAAR DAT HET DAARENTEGEN TE PRIJZEN IS ERAAN TE TWIJFELEN.
Want dezen tonen dat zij de kracht van de goddelijke genade en de werking van de Heilige Geest die in ons woont, niet kennen. En zij spreken de apostel Johannes tegen, die uitdrukkelijk het tegenovergestelde leert in zijn eerste brief, hoofdstuk 3 vers 2: Zeer geliefden, nu zijn wij kinderen van God en het is nog niet geopenbaard wat wij zullen zijn; maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij aan Hem gelijk zullen zijn, want wij zullen Hem zien zoals Hij is. En een ieder die deze hoop op Hem heeft, reinigt zichzelf, zoals Hij rein is. Bovendien worden deze opvattingen weerlegd door de voorbeelden van de heiligen in het Oude en Nieuwe Testament, die, hoewel ze zeker waren van hun volharding en zaligheid, toch in de gebeden en andere oefeningen van de zaligheid standvastig zijn geweest.
7. Die leren: DAT HET GELOOF VAN HEN DIE MAAR VOOR EEN TIJD GELOVEN, NIET VERSCHILT VAN HET RECHTVAARDIGEND EN ZALIGMAKEND GELOOF DAN ALLEEN IN DUURZAAMHEID.
Want Christus zelf maakt – in Matteüs 13:20 en Lucas 8:13 en volgende – daarnaast duidelijk nog drieërlei onderscheid tussen hen die maar voor een tijd geloven en de ware gelovigen, als Hij zegt dat eerstgenoemden het zaad ontvangen in steenachtige aarde, maar laatstgenoemden in een goede aarde of een goed hart; dat die eersten zonder wortel zijn, maar deze laatsten een vaste wortel hebben; dat de eersten zonder vrucht zijn, maar de laatsten hun vruchten, in verschillende mate, met standvastigheid of volharding voortbrengen.
8. Die leren: DAT HET NIET ONGERIJMD IS DAT DE MENS, ALS HIJ ZIJN EERSTE WEDERGEBOORTE VERLOREN HEEFT, WEER OPNIEUW, JA HERHAALDELIJK WEDERGEBOREN WORDT.
Want zij loochenen met deze leer de onvergankelijkheid van het zaad van God, waardoor wij wedergeboren worden. Dit is in strijd met het getuigenis van de apostel Petrus: U die wedergeboren bent, niet uit vergankelijk maar uit onvergankelijk zaad (1 Petrus 1:23).
9. Die leren: DAT CHRISTUS NERGENS GEBEDEN HEEFT DAT DE GELOVIGEN ONFEILBAAR IN HET GELOOF ZOUDEN VOLHARDEN.
Want zij spreken Christus zelf tegen, die zegt: Petrus, Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoudt (Lucas 22:32). En de evangelist Johannes, die getuigt dat Christus niet alleen voor de apostelen, maar ook voor allen die door hun Woord geloven zouden, gebeden heeft: Heilige Vader, bewaar ze in uw naam. Eveneens: Ik bid niet dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart van de boze (Johannes 17:11,15,20).
Terug naar de inhoudsopgave van de Dordtse Leerregels