Menu

Premium

Ieder voor zich of wij voor elkaar

Voorbeeldpreek bij 1 Koningen 19

Preekstoel

‘Maar ik zal in Israël zevenduizend mensen overlaten die niet voor Baäl hebben geknield en hem niet hebben gekust.’ (1 Koningen 19:18)

Liturgische aanwijzingen

Schriftlezing: 1 Koningen 19:1-18

Liedsuggesties:

  • Lied 836
  • Het liefste lied van overzee 1-56 (Word stil, nu de ENE tot ons komt; Nederlandse vertaling Sytze de Vries.)

Context

Menig preekhoorder voelt de tijdgeest knagen aan het eigen geloof in God. De secularisatie is te voelen in de kring van gezin, familie en vrienden. En af en toe kruipen de geloofsvragen ook onder onze eigen huid. Daar komen de zorgen bij over de gevoelde polarisatie in het maatschappelijk verkeer. Deze preek doet een poging om in onze tijd met zijn vele vragen een bemoedigend woord te spreken zonder de ingewikkeldheden te ontkennen of te marginaliseren.

De lezing is onderdeel van de cyclus verhalen over de profeten Elia en Elisa. Die cyclus is weer onderdeel van de ‘Eerdere profeten’ – boeken die een profetisch licht laten schijnen op de periode van intocht tot ballingschap. Koning Achab krijgt in deze verhalen een zware onvoldoende van de vertellers. Hun evaluatie is niet mals: ‘Achab deed wat kwaad was in de ogen van de HEER, meer dan al zijn voorgangers.’ Daarbij is het opvallend dat internationale correspondentie uit die tijd vertelt dat Achab en zijn vader Omri een beleid hebben gevoerd dat vanuit economisch en politiek opzicht geslaagd kan heten. Vanuit profetisch oogpunt zijn voorspoed en wandelen in de wegen van de HEER dus niet vanzelfsprekend synoniem!

Voorafgaand aan de schriftlezing heeft een grote botsing plaatsgevonden tussen Elia en de priesters van Baäl, en daarmee een botsing tussen de HEER en Baäl. Wie van beiden is heilzaam voor mens en samenleving? Welke van deze twee wil Israël dienen met hoofd en hart; in woord en daad? Vanuit de context van de hoorders en de bijbels-theologische context, vertaalt en actualiseert deze preek deze botsing als een botsing tussen twee levensstijlen: een levensstijl die hoort bij de HEER (we zullen er zijn voor elkaar), tegenover die van Baäl (ik zal er zijn voor mezelf). Welke G/god willen wij dienen als christelijke geloofsgemeenschap?

Preek

1.

‘Elia, wat doe je hier?’, zo vraagt God tot twee keer toe. Gemeente van Christus, Gods vragen zijn urgente vragen, appellerende vragen. Vragen die je dwingen je kaarten op tafel te leggen. In het Duits noem je dergelijke vragen een Angriff, vragen die je aangrijpen, die je bij de lurven grijpen.

‘Adam, waarom heb je je verstopt?’
‘Kaïn, waar is je broer/zus?’
‘Saul, waarom vervolg je mij?’
‘Elia, wat doe je hier?’

Laten we eens kijken hoe Elia daar terecht is gekomen. Na de grote botsing op de Karmel tussen de HEER en Baäl (1 Koningen 18:20-46), belijdt het volk collectief: ‘Wij zetten ons vertrouwen op de HEER. En wij kiezen voor de levensstijl die bij deze God van het verbond hoort’.

Maar koningin Izebel geeft geen krimp. Zij weet van geen wijken met haar priesters en paladijnen van Baäl. In woede ontstoken roept ze uit dat ze niet zal rusten voordat de afgang van Baäl is gewroken en Elia is gedood. In het kielzog daarvan raakt het volk weer in de greep van de angst en levert zich weer uit aan de levensstijl van Baäl. De profetische boeken vertellen ons wat dat voor een levensstijl is: Ik-zal-er-zijn-voor-mezelf.

Elia ziet het met lede ogen aan. Hij doorziet dat je met die levensstijl een maatschappij en cultuur krijgt van ‘ieder voor zich’. Met als gevolg een gepolariseerd klimaat waarin oorlog dreigt van ‘allen tegen allen’, zoals Thomas Hobbes dat in de 17e eeuw noemde. De actuele voorbeelden liggen helaas voor het oprapen. Het is even waar als absurd.

2.

En weet u wat óók waar en absurd is? Dat u en jij en ik soms meedoen aan het dienen van de god Ik-zal-er-zijn-voor-mezelf – de ene keer doen we dat onbewust en/maar op andere momenten doen we dat bewust.

Gemeente, wat is er toch met ons mensen aan de hand dat we ons telkens laten inpalmen of laten verleiden door de god en de levensstijl Ik-zal-er-zijn-voor-mezelf?

Waarom wordt het na een opgetogen Palmzondag, toch altijd weer een ontnuchterende Goede Vrijdag? Waarom roepen we het ene moment Hosanna, kunnen we die collega, die vriend, de naaste de hemel in prijzen en gelukkig maken terwijl we vier dagen later over diezelfde collega, vriend of naaste zeggen: kruisig hem / kruisig haar. Waarom kiezen we als het menens wordt toch telkens weer voor Barabbas, voor Baäl, het gouden kalf of Mammon – allemaal aanduidingen voor de levensstijl bezongen in een lied van G-Eazy: Oh, it’s just me, myself and I.

Want als alles van waarde kwetsbaar en weerloos is, en als de Achabs en Izebels alles telkens waardeloos kunnen maken, wat is dan nog de zin van onze inzet voor het goede en rechtvaardige, de zin van empathie en eerlijkheid?

3.

Op een kantoor aan de Blaak in Rotterdam is (sinds 1978) een uitspraak van de dichter Lucebert in neonletters te zien: ‘Alles van waarde is weerloos’. In een andere wijk van Rotterdam, aan de Lange Hilleweg, staat, eveneens met neonletters, een wat ironische woordspeling: ‘Van alles is weer waardeloos’.

Aan het begin van de schriftlezing dringt het besef van beide uitspraken zich met grote kracht aan Elia op: alles van waarde – het goede, het schone en het rechtvaardige, empathie, vergevingsgezindheid, barmhartigheid – dat alles was en is nog steeds kwetsbaar en weerloos.

De Achabs en Izebels kúnnen alles van waarde stuk maken en als ze de kans krijgen, máken ze het ook stuk. Hedendaagse grote en kleine Achabs en Izebels maken telkens weer waardeloos wat weerloos is, van goede omgangsvormen tot democratische instituties.

Die realiteit ontmoedigt Elia. Want als alles van waarde dan kwetsbaar en weerloos is, en als de Achabs en Izebels alles telkens waardeloos kunnen maken, wat is dan nog de zin van jouw inzet voor het goede en rechtvaardige, de zin van je empathie en eerlijkheid?

En die twijfel is niet alleen van toen. Menig tijdgenoot en geloofsgenoot zal die vragen en twijfels van Elia ook wel herkennen. Onzekere vragen. Is de HEER wel opgewassen is tegen de Achabs en de Izebels. Heeft God wel greep op jouw persoonlijke geschiedenis en de geschiedenis van mensen die je lief zijn?

Die onzekerheid brengt Elia onder woorden: ‘Het is genoeg, God! Neem mijn ziel maar weg’. En hij ploft vervolgens uitgeblust ergens neer in de woestijn.

4.

Plotseling komt er iemand langs en die ziet Elia onder die bremstruik liggen. De gestalte schudt de profeet wakker. Later zou Elia zeggen dat het een engel was. ‘Opstaan’, is wat die bode Gods heeft te melden.

Ook dat hoort Godzijdank bij het Evangelie! Na en naast ervaringen van Palmpasen en van Goede Vrijdag zijn er ook ervaringen van Pasen, ervaringen van opstanding, opstaan en opstandigheid. God-zij-geloofd-en-geprezen dat opstaan en opstanding geen eenmalig gebeuren is maar zich nog dagelijks kan voltrekken in het concrete leven van concrete mensen.

Opstanding voltrekt zich ook in Elia. Hij gaat op weg naar het gebergte Gods, de berg Horeb, daar waar ooit woorden hebben geklonken die de weg wijzen voor een levensstijl van de God van het verbond.

Als Elia daar aankomt, gaat hij in een spelonk staan en wacht. Wie weet laat God opnieuw iets van zich horen of merken.

Het begint eerst te stormen, vervolgens begint de aarde te beven, dan trilt de lucht van de hitte. Maar dat alles heeft niks met God te maken.

Ten slotte wordt het stil. En in de stilte is God – zo gelooft Elia.

Als we dat vele eeuwen later lezen, vragen we ons af: wat hoort of ziet Elia in de stilte zodat hij weet dat God níét in de storm of het vuur is maar wél in de stilte?

Want dat is toch opmerkelijk omdat de Psalmen bezingen dat Gods stem te horen is in de wilde wateren. Eén van de dichters hoort de majesteit van God juist in het onweer.

Of zou het zo zijn dat je in de situatie waar Elia zich in bevindt, dat je God daar pas hoort in de stilte? Zou het kunnen dat als alles stil valt en jij zelf verstilt – dat je dan de weg naar innerlijke stilte moet gaan om het fluisteren van de hemel te vernemen.

5.

En wat zegt die zachte Stem dan in de stilte? Ach, ik denk dat de hemel dan iets zegt, wat verwarde mensen die aan het einde van hun Latijn zijn dan meestal van de hemel opvangen. ‘Vreest niet’, zo begint de hemel dan meestal.

Dat zijn de eerste woorden in de Kerstnacht voor doodsbange herders en veel later op de Paasmorgen hebben de boden Gods nog steeds diezelfde woorden bij zich voor verwarde en bange en verwarde leerlingen: ‘Vreest niet’.

Wie weet begint God zo ook tegen de profeet. En wie weet begin God zo ook tegen jou en mij. Waarna de hemel mogelijk in deze geest verder gaat: ‘Beste Elia, ik weet ook wel dat je ‘vrees niet’ makkelijker kunt zeggen dan doen. Want de Achabs en Izebels waren nog steeds rond.

En het dienen van de god ik-zal-er-zijn-voor-mezelf is nog steeds aantrekkelijk. Die god verslaat z’n duizenden. En jouw krachten zijn beperkt, Elia. En je moed en je geloof en je doorzettingsvermogen zijn ook niet elke dag in topconditie.

Dat je af en toe bang bent, dat is niet gek. Maar, onthoud dit, Elia: je bent niet alleen en je staat er ook niet alleen voor. Er zijn meer dan zevenduizend mensen – dat is een schare die bijna niet te tellen is – en die zevenduizend gewone mannen en vrouwen buigen hun knie níét voor Baäl’.

Berg Sinai
Elia gaat op weg naar het gebergte Gods, de berg Horeb, daar waar ooit woorden klonken die de weg wijzen voor een levensstijl van de God van het verbond.

6.

Ik zoom in op één gewoon mens van die zevenduizend. Ik ontleen het aan een roman van de Franse auteur en filosoof Albert Camus. Het verhaal speelt zich af in de Noord-Afrikaanse provinciestad Oran. Daar breekt een besmettelijke ziekte uit die honderden en al snel duizenden slachtoffers vraagt. De roman draagt de naam van die ziekte: De Pest. De hoofdpersoon van de roman is de huisarts Bernard Rieux. Vanwege haar slechte gezondheid verblijf de vrouw van de arts in een kuuroord, ver weg van de bedreigde stad. Rieux had zich met een goede reden bij haar kunnen voegen, ergens in de bergen op veilige afstand van het gevaar van besmetting.

Dat doet hij niet. Hij besluit in de stad te blijven en zijn praktijk als arts uit te blijven oefenen. Terwijl dat door de vele contacten met zijn patiënten die met de pest zijn besmet,

met vele risico’s voor zijn eigen gezondheid is omgeven. Camus tekent z’n hoofdpersoon als een gewone huisarts, die is waar hij moet zijn, die niet wegloopt als moeilijk wordt. Iemand die doet wat hij moet doen, iemand die trouw is en blijft aan de mensen en aan wereld waar hij bij hoort. ‘Zijn hart hielp hem om elke dag opnieuw te doen, wat er gedaan moet worden’ (De Pest, pagina 217).

7.

De roman van Camus is te lezen als een verhaal over een epidemie met alle angst en paniek die daarmee samenhangt. In dat verband niet gek dat deze roman een paar jaar geleden tijdens de Corona-pandemie veel werd verkocht en (naar ik hoop ook) gelezen.

Maar voor Camus zit er een diepere – zo u wil, existentiële – laag in deze roman. Het boek verschijnt voor het eerst in 1947, net na de Tweede Wereldoorlog, een periode waarin het de vraag is of er nog menselijkheid mogelijk is na alles verschrikkingen, van Auschwitz tot Hiroshima .

Voor Camus is de pest metafoor voor het nazisme, we kunnen ook breder zeggen: de pest is metafoor voor elke onmenselijke, inhumane ideologie, ideologieën die als een besmettelijke ziekte om zich heen kunnen grijpen. De arts en de mensen om hem heen, staan voor mensen die zich in het verzet die de ideologie bevochten.

Camus is zich bewust van het permanente risico van infectie door ziekelijke ideologieën. Want als de ene ideologie is verslagen, staat er zomaar een andere op die de geesten van mensen als een epidemie besmet. Dat blijkt uit de laatste alinea van het boek waarin Bernard Rieux getuige is van vreugde en feest wanneer blijkt dat de pest is onder controle is en verdwenen. Daarom heeft het slot van het boek nog steeds iets actueels en urgents. Ik citeer (en parafraseer) de laatste alinea van het boek.

‘Luisterend naar de vrolijke geluiden, die uit de stad kwamen, realiseerde Rieux zich, dat deze vrolijkheid altijd in gevaar verkeert. Want als arts weet hij uit de medische boeken,

dat de bacil van de pest nooit sterft of definitief verdwijnt. De bacil kan tientallen jaren blijven sluimeren in meubels en linnengoed, in koffers en zakdoeken om op een ongelukkig moment een gelukkige stad weer te bedreigen’.

8.

De gemeente van de Heer weet dat de bacillen van de levensstijl van Baäl ook niet verdwijnen. Dat weten we uit de boeken van Mozes en de profeten, de boeken van evangelisten en apostelen.

Die boeken vertellen ons dat de bacillen van ik-zal-er-zijn-voor-mezelf blijven sluimeren ook op de zolders en in kelders van ons eigen denken en voelen, bacillen die in uw en mijn denken en doen zo maar weer wakker gemaakt kunnen worden door reclamemakers en influencers, door behendige populisten, door leeg gepraat aan talkshowtafels.

Maar Mozes en de profeten vertellen ons ook nog wat anders. Die vertellen dat zevenduizend mannen en vrouwen als Bernard Rieux de knie voor Baäl niet buigen – mensen die niet in hun eigen belangen opgesloten blijven, die in de praktijk van het leven niet onverschillig zijn, maar die van mensen in hun omgeving houden, die houden van de wereld waar ze wonen.

Mensen wier hart hen helpt om elke dag opnieuw te doen wat er gedaan moet worden. Het zijn mensen leven ten bate van elkaar, ook als die inzet wat kost van hun tijd, bezit, reputatie, positie. Het is kostbare navolging (Dietrich Bonhoeffer).

9.

Hoe komt het dat er zulke mensen zijn? Dat komt doordat God belooft: ‘Ik bewaar een rest van dat slag volk’. Voor de geloofsgemeenschap in onze cultuur zijn die woorden van God woorden om te koesteren: ‘Ik bewaar een rest’.

Elia dacht dat hij het zelf moest doen. Hij dacht dat hij er alleen voor stond. En misschien denkt u dat ook wel eens. Hier klinkt een woord tegen de moedeloosheid en de angst in: ‘Ik bewaar een rest’. Dat woord is als een schat gekoesterd door mensen die het vertrouwen dreigden te verliezen, vertrouwen in zichzelf, in God, in elkaar. Mensen die zich bang afvroegen en afvragen: ‘Waar gaan we naar toe? Hoe loopt dit af?’.

En dan dat woord van God als contragewicht daar tegenin: ‘Ik bewaar een rest’.

Vervolg je weg onder het beslag van deze woorden Gods. Deze woorden zijn sterker dan aardse machten. Deze woorden trekken door de tijd en maken geschiedenis, deze woorden houden u en mij op de been. Laat deze woorden je hart helpen om elke dag opnieuw te doen wat er gedaan moet worden.

Amen.

Rein Bos is emeritus-predikant en docent homiletiek aan de opleiding Homiletische en Liturgische Vorming van de PKN.

Geraadpleegd

Amlinger, C. & Nachtwey, O. (2025) Zerstörungslust: Elemente des demokratischen Faschismus. Suhrkamp Verlag.

Brueggemann, W. (2000). 1&2 Kings: Smyth & Helwys Bible Commentary. Smyth & Helwys Pub.

Brueggemann, W. (2002). Reverberations of Faith: A Theological Handbook of Old Testament Themes. (Hoofdstukken Elijah, p. 15-17 en Baal, p. 64-66) Westminster John Knox Press.

Camus, A. (2019). De Pest. De Bezige Bij.

Hartvelt, G.P. (1995). Van woorden leven. (Hoofdstuk Elia p. 22-29) Kok.

Naastepad, Th.J.M. (1982) Elia: Verklaring van een bijbelgedeelte. Kok.

Smend, R. (2000) Altes Testament christlich gepredigt. (Hoofdstuk Das Ende einer Flucht p. 61-67) Vandenhoeck & Ruprecht.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken