‘Jij bent mijn geliefde Zoon’
1e zondag na Epifanie (Jesaja 55:1-11, Daniël 3:52-56, Handelingen 19:1-7 en Marcus 1:1-11(13))
Jesaja 55:1-11 roept de teruggekeerde ballingen in het ontredderde Jeruzalem op: Laaf en voed je met de gaven van Gods gratie, zoek de Heer terwijl Hij zich laat vinden! In Daniël 3:52-56 (deuterocanoniek) zingen de jongelingen in de vurige oven uitbundig de lof van de Eeuwige op zijn hemelse troon. Met dit lied stemmen ook wij in met ‘al Zijn werken’ (LB 154, Benedicite).
In Handelingen 19:1-7 vertelt Paulus leerlingen in Efeze over de doop door Johannes (met water) en hij doopt ze in de naam van de Heer Jezus. Wanneer hij hun de handen oplegt, daalt de heilige Geest op hen neer. Het begin van het Marcusevangelie is de titel van het boek: ‘Het begin van het evangelie van Jezus Christus, Zoon van God.’ Een toespeling op het ‘begin’ van de schepping (Genesis 1:1), van de Wijsheid (Spreuken 1:7) en het ‘begin’ van JHWH’s spreken tot Hosea (Hosea 1:2)? Meteen worden inhoud en doel van dit geschrift duidelijk voor de lezer van vroeger of nu. In de gemeente heeft die al geleerd: ‘evangelie’ is ‘blijde boodschap’. Jezus is Gods Zoon en Gods gevolmachtigde. Hij heeft de overwinning van het Rijk van God in de aardse werkelijkheid behaald. Toch blijft ook iedere lezer vragen: ‘Wie is dit toch?’
Iemand als een profeet
Een stem roept in de woestijn woorden van oude profeten (Exodus 23:20; Jesaja 40:3-4; Maleachi 3:1). Het blijkt iemand als een profeet; zijn kleding en levenswijze wijzen daarop (1 Koningen 19:19; 2 Koningen 1:8; Zacharia 13:4). Hij treedt op als Elia (Maleachi 3:23-24) vlak voor de Dag des Heren. Vrij naar de oude woorden roept hij op tot verzoening van ouders en kinderen, opdat ‘het land’ gered wordt. De engel in Lucas 1:15-17 zegt dat Johannes de Doper is geboren voor deze taak (vgl. Sirach 48:10). In Johannes 1:23 noemt hij zich ‘de stem van een die roept in de woestijn’. Door de profeet Maleachi heeft de Eeuwige niet voor het eerst het volk op het hart gebonden zich te houden aan het onderricht van Mozes, de regels en wetten die gelden voor heel Israël (Maleachi 3:22), en terug te keren tot Hem.
Johannes zet deze profetische traditie voort en roept. Als de Dag des Heren spoedig verwacht wordt, roept hij de mensen op zich te laten dopen, zich tot Gods weg te keren (‘bekering’), om zo vergeving van zonden te krijgen (Marcus 1,4). De nog jonge gemeente leefde ook in die apocalyptische verwachting: kortgeleden heeft zij gruwelijke gebeurtenissen als de kruisdood van Jezus en de verwoesting van de tempel en van Jeruzalem ervaren. Daarna verwachtte zij de terugkeer van de Mensenzoon om ‘zijn uitverkorenen’ in en buiten Israël te redden (Marcus 13:2.3-23.26-27). Als de keizer met zijn rijk machtig en destructief is, kan Jezus Christus dan tegen hem op?
Jezus laat zich dopen
Te midden van het toegestroomde volk uit Judea en Jeruzalem komt ook Jezus naar Johannes, uit Galilea. Johannes roept de mensen naar het water om zich weer tot God te keren. Ook Jezus geeft gehoor aan Johannes’ oproep. Samen met alle anderen gaat Hij onder in het water van de Jordaan. Johannes protesteert niet tegen het verlangen van Jezus naar de doop (vgl. Matteüs 3:14) en ook niet tegen het ‘addergebroed’ (zie Matteüs 3:7-8; Lucas 3:7-8). In Marcus is iedereen welkom bij de doop: de zondaren, het geleerde en vrome ‘addergebroed’ én Jezus. Hij voegt zich bij de mensen die terugkeren naar God en zoekt met hen de Heer van de hemel als Hij zich laat vinden. Zo maakt Hij zich bekend als een trouwe zoon van het volk Israël, als ‘Zoon van God’, een rechtvaardige Israëliet. In Israël heeft ook Hij geleerd: Gods liefde en trouw bepalen ons leven.
Jezus komt op uit het water. Nu scheurt God zelf de hemel open, als een apocalyptische onthulling aan Jezus alleen. Profeten hadden erom gebeden (Jesaja 63:19-64:2). Nu daalt God zelf, de Geest van God, neer op Jezus, als een duif uit de hemel. Jezus, Hij alleen, hoort: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon, in Jou vind Ik vreugde.’ Jezus krijgt deze omarming van liefde als een geschenk van God voor Hem alleen. Niemand anders die erbij was heeft het gehoord of gezien. God bevestigt uit de hemel de eeuwenoude verwachtingen in Israël dat Gods wil op aarde zal worden gedaan: heil, bevrijding en redding voor de mensen. Jezus zal dat doen. Aan niemand, behalve nog aan Jezus, is duidelijk dat Híj het Rijk van God komt uitroepen op aarde. Jezus staat aan het begin, maar eens zal het Rijk van God de hele aarde vullen, als een nieuwe schepping. Jezus is vooraan gegaan, mensen mogen mee op die weg, met vallen en opstaan, steeds vrij van de zonden uit het verleden.
‘Wie is dit toch?’
Wij weten al wie Jezus is en wat Hij komt doen ‒ in het Evangelie vragen mensen steeds: ‘Wie is dit toch?’ (Marcus 4:41). Het wordt in fasen onthuld. Petrus belijdt: ‘U bent de Messias’, de leerlingen mogen er met niemand over spreken. Op de berg zegt een stem uit de hemel: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, luister naar Hem!’ (9:7); Petrus, Johannes en Jakobus zijn erbij. De centurion bij het kruis zegt: ‘Werkelijk, deze mens was Gods Zoon!’ Nu kan iedereen het weten. Jezus begint zijn weg samen met de mensen, maar wordt eerst in de woestijn geconfronteerd met Satan, de tegenstander van de mensen en van God. De wilde dieren (Gr.: thèrioi) zijn Satans bondgenoten in de apocalyptische eindstrijd (Daniël 7:3-7; Openbaring 11:7; 13:1). Gods bondgenoten, de engelen zorgen nu al voor Jezus. Daarna gaat Hij zijn weg (Marcus 1:14).
Deze exegese is opgesteld door Hans Fortuin.