Jozua
INLEIDING
1.Titel en karakter
In de hebreeuwse canon behoort het boek Jozua tot de zgn. ‘Vroege Profeten’. De bedoeling van deze boeken is een zeer bepaalde profetische geschiedenis te bieden die ons laat zien de handelwijze van God met Zijn Verbondsvolk vanaf de tijd van Mozes tot op de ballingschap. Deze boeken laten het licht vallen van goddelijke openbaring op de weergegeven gebeurtenissen.
De naam Jozua betekent ‘JHWH is hulp’. Dat een Bijbelboek naar de daarin voorkomende hoofdpersoon genoemd wordt komt meer voor, denk aan Ruth en Job. Da Costa noemde dit boek ‘het boek van de getrouwig-heden Gods’.
2.Achtergrond
Het eerste deel van het boek Jozua (1-12) verhaalt ons de intocht van Israel in Kanaän en de verovering ervan. Volgens 1 Kon. 6:1 vond de fundering van de tempel plaats 480 jaar na de uittocht. Nog is er discussie over dit getal: is het letterlijk of symbolisch bedoeld (12×40!)? De Sept. vermeldt 440 jaar! Ex. 12:40 meldt dat de Israëlieten 430 jaar in Egypte woonden, vgl. Gen. 15:13.
Vast staat wel, dat er te veel gebeurd is dan dat dat alles geperst kan worden in een tijdvak van 2 eeuwen tussen intocht en tempelbouw. Bijbelgetrouwe exegese stelt de verovering van Kanaän tussen ongeveer 1400 v.Chr. (vroege datering) en 1250 v.Chr. (late datering). Sommige gebeurtenissen worden breeduit verhaald, andere kort afgedaan.
Het tweede deel spreekt van de verdeling van het land onder de stammen (13-22), waarna met een paar redevoeringen van Jozua wordt afgesloten (22-24) en tenslotte zijn dood wordt verhaald.
3.Auteurschap
Al is er een tractaat in de Talmoed dat Jozua als schrijver van het naar hem genoemde boek noemt (Baba bathra 14b: ‘Jozua schreef zijn boek en acht verzen in de Thora’), op grond van het O.T. kan geen antwoord gegeven worden op de vraag wie dit boek schreef. Bepaalde gebeurtenissen vonden eerst nä diens heengaan plaats (24: 31 en Ri. 2:7, 18:1, 19:47). Stellig is het boek eerst na diens dood afgesloten en bewerkt.
Dat het boek onderdeel geweest zou zijn van een Hexa-teuch (zesdelig werk, nl. Gen.-Jozua) is niet bewijsbaar, evenmin dat dit werk ooit heeft bestaan. Wel mag men spreken van invloed van de Tora er op en is er duidelijk sprake van verwantschap tussen Deuteronomium en Jozua.
4.Leidende gedachten
Ook het boek Jozua biedt niét slechts geschiedenis, nl. het verhaal van de verovering en de verdeling van het land, maar ook een verkondiging, waartoe deze gebeurtenissen aanleiding geven. Welke gedachten springen er nu duidelijk uit? Ik meen er enkele te kunnen geven:
a. het landbezit als blijk van Gods trouw
Opmerkelijk is al in hoofdstuk 1, dat zo grote nadruk gelegd wordt op het binnentrekken ‘in een land, dat de HERE uw God hun geven zal…’. Het was beloofd aan de vaderen, het was toegezegd door Mozes. Het geloof in de belofte van God is geworteld in het geloof op grond van Zijn Woord, dat dit land Zijn eigendom is. Het gaat daarbij duidelijk om het gehele land dat door alle stammen samen wordt bezet, en dat in tegenstelling tot wat Richteren boodschapt.
b. het voortdurend ingrijpen van God
Telkens weer valt het licht op Gods ingrijpend en strijdend handelen. Alle activiteit gaat steeds van de HERE uit, 3:5, 10:12-14, 10:41 ‘want de HERE, de God van Israel streed voor Israël’. Deze strijd was geheel in overeenstemming met het beoogde doel, nl. de verovering van geheel Kanaän. Daarom blijft de strijd niet beperkt tot lokale gevechten. Die strijd was nodig, want God verstokte de daar wonende volken en stammen tot nutteloze weerstand.
c. Gods trouw vraagt loyaliteit
Sterk valt de nadruk op de noodzaak van gehoorzaamheid en trouw aan Gods verbond. Dat belooft zegen (23: 5) het tegendeel brengt ontwrichting (23:12, 16). Is God allereerst de God van Israel (9:18). Hij is ook ‘de God der ganse aarde’ (3:11). Zo wordt Hij erkend door een vrouw, die niet tot Zijn verbondsvolk behoorde (2:11). Hoezeer Hij ook de Heilige en de na-ijverige is (24:19), toch zal het volk Hem dienen.
d. aandacht voor de cultus
Het boek Jozua toont bepaald grote interesse voor de eredienst. De rite van de besnijdenis (5:2-9) wordt uitvoerig weergegeven, ook de plechtigheden van het Pascha (5:10-12). Uitvoerig worden we onderricht over de controverse tussen de westelijke en oostelijke Jordaan-stammen over het altaar (22:10-34), en over de cultische samenkomst op de Ebal (8:30-35)..
e. Israel en de volken
Israels religie draagt een exclusief karakter: elke relatie met de religie van de andere volken is streng verboden. In alle verscheidenheid blijkt toch een duidelijke eenheid, waarbij de verhouding van de HERE tot Jozua bijzonder blijkt en in hem is het gelovige Israel belichaamd.
ƒ.visie op de zonde
Zonde wordt bezien van zijn objectieve kant. Achanszonde sluit de gehele volksgemeenschap in zich, vgl. Gen. 26:10; Deut. 21:1-9. De macht van de zonde is zo groot. Maar de persoonlijke verantwoordelijkheid blijft bestaan.
g. Jozua en Jezus
Het is niet verwonderlijk, dat de naamsgelijkheid tussen beiden – de Sept. spelt de naam Jozua als Tèsous!’ -vaak is aangewend om een parallel te trekken tussen hen inzake het verlossingswerk. De eerste wijst ook zeker heen naar de Tweede. De Brief aan de Hebreeën, hoofdstuk 4, legt het verband duidelijk, rondom het begrip ‘rust’.
Inhoudsopgave
De verovering van het beloofde land olv. Jozua (1: 1-12:24)
Inleiding en hoofdthemata (1:1-18)
Opdracht aan Jozua (1:1-9)
Voorbereidingen tot de veroveringen (1:10-18)
De verspieders in Jericho (2:1-24)
De overtocht in het beloofde land (3:1-4:24)
De overtocht (3:1-17)
De oprichting van twee gedenktekens (4:1-24)
Verbondsteken en verbondsmaal (5:1-12)
De Vorst van het heer van JHWH (5:13-16)
Jericho ingenomen, Rachab gespaard (6:1-27)
Achans ongehoorzaamheid en straf (7:1-26)
De verovering van Ai (8:1-29)
Proclamatie van zegen en vloek op de Ebal (8:30-35)
Onderwerping van geheel Zuid-Kanaän (9:1-10:43)
Israels onderhandelingen met Gibeon (9:1-27)
De slag bij Gibeon (10:1-27)
De veldtocht in het zuiden (10:28-39)
Samenvatting en conclusie (10:40-43)
Verovering van Noord-Kanaän en overzicht (11:1-13)
Gods zegevierend koningschap over Kanaän’s koningen(12:1-24)
ten Oosten van de Jordaan (12:1-6) ten Westen van de Jordaan (12:7-24)
De verdeling van het beloofde land (13:1-22:34)
Gods opdracht tot de verdeling (13:1-7)
De verdeling van het Over-jordaanse in herinnering (13:8-33)
De verdeling van het West-jordaanse (14:1-15) De uitvoering van JHWH’s opdrachten (14:1-5) De geloofsclaim van Kaleb (14:6-15)
Het aan Juda toegewezen gebied (15:1-63)
Het gebied van Juda (15:1-12)
De krijgsverrichtingen en het erfdeel van Kaleb (15:1320)
De stedenlijst van Juda (15:21-63)
Het stamgebied van Jozef (16:1-17:18)
Algemene beschrijving (16:1-4)
Het erfdeel van Efraïm (16:5-10)
Het Manasse toegewezen deel (17:1-13)
De klacht van de Jozefszonen (17:14-18)
De landverdeling onder de andere stammen (18:1-10)
Het gebied van Benjamin (18:11-28)
Simeons stamgebied (19:1-9)
Zebulons stamgebied (19:10-16)
Stamgebied van Issaschar (19:17-23)
Het erfdeel van Aser (19:24-31)
Het stamgebied van Naftali (19:32-39)
Het gebied van Dan (19:40-48)
De erfenis voor Jozua (19:49-51)
Gods recht in Gods land; de vrijsteden (20:1-9)
De voor de Levieten aangewezen steden (21:1-42)
Inleidend overzicht (21:1-8)
Het deel van de Kehatieten (21:9-26)
De steden van de Gersonieten (21:27-33)
De steden van de zonen van Merari (21:34-40)
Afsluiting en conclusie (21:41-45)
De terugkeer van de Overjordaanse stammen (22:1-9)
De oprichting van het omstreden altaar (22:10-34)
Het beloofde land moet trouw blijven aan Gods verbond (23:1-24:33)
Het afscheid van Jozua (23:1-16)
De verbondsvernieuwing te Sichern (24:1-28)
Drie graven in het beloofde land (24:29-33)
VERKLARING
De verovering van het beloofde land olv. Jozua 1:1-12:24
Inleiding en hoofdthemata 1:1-18
1.Opdracht aan Jozua 1:1-9
Na de dood van Mozes, vs 1, deze woorden leggen de link tot Deut. 34. Het leiderschap wordt gecontinueerd. Wat van Jozua gezegd wordt dient voor het vervolg om van Gods handelen met Israel te kunnen vertellen. Daarom ook de herinnering aan de aan Mozes gegeven belofte. Van de woestijn… vs 4 tekent de omvang van het land, gezien vanuit een centrum; zo groot was het gebied zelfs nauwelijks tijdens de regering onder David en Salomo! Het gehele land der Hethieten kan op Aram slaan. Het woord tora, vs 8 herinnert duidelijk aan de zin ervan in Deuteronomium. Het mag niet wijken uit uw mond: het moet steeds hardop/murmelend worden gelezen. In dit gedeelte staat tot zeven keer het woordje kol, afwisselend met ‘elk’, ‘heel’ of ‘al’ te vertalen. Het gaat om totale gehoorzaamheid voor iedereen.
Voorbereidingen tot de verovering 1:10-18
De ‘ambtlieden’ (NBG opzieners) vs 10, zijn een soort schrijvers in de zin van administrateurs, zie Ex. 5:14, 15, Deut. 20:5, 8 en 9. Bij de herinnering van de overjordaanse stammen aan hun belofte tijdens Mozes’ leven gegeven gaat het om rust, vs 13 en 15 te verkrijgen. ‘Rust’ is hier het einde van de grote trek naar het beloofde land, later meer de rust, die vrede inhoudt, zonder bedreiging van de vijanden. De strijdbare of dappere helden, vs 14 slot, waren in de tijd van de koningen de volwassen, vrije mannen, die in oorlogstijd konden wordenopgeroepen. Men moet gewapend, toegerust ten strijde optrekken, letterlijk: ‘in groepen van vijf’. Mogelijk is de afleiding van een egyptisch woord voor lans. Het woord voor weerstreven, weerspannig, wordt vaak gebezigd voor ongehoorzaamheid jegens Gods bevelen (Deut. 1:26,43).
De verspieders in Jericho 2:1-24
Sittin (Num. 25:1) ligt op afstand van de Jordaan tegenover Jericho. Rachab wordt terstond genoemd met de bijstelling van hoer, afgeleid van stem, die betekent: ‘zich met vreemde inlaten in huwelijksleven’. We behoeven nog niet aan tempelprostitutie te denken! Jericho was blijkbaar een stadskoninkrijk, vs 2. Het woord komen, vs 3 kan betekenen sexueel verkeer (Gen. 16:2, Ps. 51:1), hier is dat zeker niet bedoeld. Vlgs. vs 6 kan men er op wijzen, dat Rachab een eigen vlasakker had, de vlascultuur was oudtijds bekend. De belijdenis van Rachab vs 11 lijkt op die in Deut. 4:39; ze zegt nog niet ‘er is geen ander’. Rachab bewees de verspieders chèsèd (vs 12) on-verplichte hulp, solidariteit en verlangt nu hulp terug. Het scharlaken koord wordt aan het venster gebonden, zichtbaar. Dan was Rachab wel in gevaar. Ze vroeg een teken, nu geeft ze het zelf.
De overtocht in het beloofde land 3:1-4:24
1.De overtocht 3:1-17
De ark van het verbond, vs 3 is in deze aanduiding geen latere rationalisering van de meer primitieve ark van JHWH; de tafels van het verbond waren er in. Deze wordt gedragen door de levitische priesters (zie ook 8:33) onderscheiden van anderen, Ex. 19:22. Speciaal de zonen van Kehath, Num. 4:4 waren ermee belast. De uitdrukking komt in het O.T. dertien maal voor. De roep tot heiliging vs 5 duidt op een sacraal gebeuren, Ex. 19: 10 vv. Opmerkelijk is in de toespraak van Jozua de uitdrukking levende God – ‘el chaj’ komt ook voor in Psalm 42 en 84. ‘Levend’ ziet op het onderscheid met andere goden, die machteloos zijn, en slechts idolen zijn Lev. 19:4. De namen van de zeven volken, vs 10, corresponderen met de rij in Deut. 7, hoewel soms in andere volgorde. Blijkbaar trok Israel in de oogsttijd over, in de maand Nisan dus, waarin de gerstenoogst valt. Dat was de maand april. Van Adam tot de Zoutzee (Dode Zee) is een afstand van ongeveer . De priesters vs 17 bleven stevig staan als op droge grond.
2.De oprichting van twee gedenktekens 4:1-24
Het bevel dat elk der 12 een steen uit de Jordaan moet oprapen en meenemen, vs 3, moet gegeven zijn vóór de overtocht. De verplichting tot onderricht, vss 6 en 7, wijst op het verstrekken van kennis van de leiding van JHWH in de geschiedenis van Israel. In vs 9 is sprake van een gedenkteken in de Jordaan, van andere stenen dus! De haastige overtocht, vs 10 slot, doet terugdenken aan de haastige uittocht, Ex. 12:33 en 39. De legering bij Gilgal, vs 19 wordt vermeld mogelijk, omdat de naam ook te verklaren is als een afleiding van het woord gal = ‘steenhoop’. De plaats is niet te verwarren met die welke vlak bij Sichern lag. De steenhoop is in vs 22 een gedenkteken voor Israel, volgens vs 6 maar hier is Israel zelf een gedenkteken voor de volken. Het Jordaanwon-der wordt gelijkgesteld met het Schelfzee wonder. Vs 24 bevat een sterk universalistische trek.
Verbondsteken en verbondsmaal 5:1-12
De termen Amorieten enKanaänieten zijn hier brede aanduidingen voor de totale bevolking van Kanaän, westelijk van de Jordaan. Het gebruik van stenen messen (van kiezelsteen?) toont voorliefde voor oude gebruiken in de religie. Herstelperiode, vs 8, was nodig, niet zelden trad wondkoorts op, vgl. Gen. 34:25. Dat in vs 9 vermeld wordt dat de smaad van Egypte nu is afgewenteld kan doen denken aan de doorleefde slavernij destijds. Een volk met het verbondsteken zal het beloofde land ingaan. Nu aan de voorwaarde is voldaan, vgl. Ex. 12:44 en 48, kan het Pascha worden gevierd, vs 10. Geroosterd koren behoort tot het normale voedsel, Ruth 2:14; 1 Sam. 17:17.
De Vorst van het heer des HEREN 5:13-16
Sommigen denken aan een visioen, door Jozua bij Jericho doorleefd, zoals Ezechiel later in Jeruzalem. Het woord vorst, sar, wordt gebezigd van prominenten aan het hof, ook wel voor een boodschapper van JHWH, Dan. 8:25, 10:13. Jozua buigt zich als voor een engel. Derde persoonsvorm (mijnheer) is uit beleefdheid. De ontschoeiing van de voeten is soms inleiding tot gesprek, maar de angelofanie breekt abrupt af. Het nu ben Ik gekomen klinkt vaak in de Psalmen (40:8, 50:3, 96:13) en Jesaja (3:13, 37:26, 42:14) als openbaring van heil.
Jericho ingenomen, Rachab gespaard 6:1-27
Waar het op aankomt is steeds het getal zeven, vs 4. Op de toon van de bazuin klinke het krijgsgeschreeuw. De term duidt een religieus gebeuren aan, ritueel gejuich (Ps. 27:6, 33:3, 47:6 enz.). De ark, die een weidse naam draagt, vs 8, garandeert goede afloop. In vs 17 komt er plotseling een verrassend woord voor de dag, de ban. Deze is een oud gegeven in het oorlogsbedrijf; algehele verdelging en niets minder. In vs 25 staat nog iets meer over het lot van Rachab en de haren vermeld dan in vss 22 en 23. Ze zijn in Israel, na reinigingsriten opgenomen. De herbouw van Jericho wordt beschouwd als een goddeloos trotseren van de goddelijke straf, zie 1 Kon. 16: 34.
Achans ongehoorzaamheid en straf 7:1-26
Het vergrijp waarvoor Israel moet boeten is ontrouw (Lev. 5:15, Num. 5:6 enz.). Het eerse vers is een prolep-se, dwz. loopt op het verdere verhaal vooruit. De ligging van Ai, vs 2, is omstreden, mogelijk in bergland. Het hart smolt, vs 5, is beeldspraak voor: ‘de moed verliezen’, de geestkracht is gebroken. Reactie van Jozua wijst op rouwbetoon, vs 6. Vs 13 beschrijft de aanwijzingen voor de opheffing van de ban. Aan de loting, vs 14, gaat heiliging vooraf. De door het lot aangewezene wordt verbrand vanwege begane dwaasheid, vs 15; een word waarmee verschillende zonden kunnen worden aangeduid, zoals ontucht, Deut. 22:21, verkrachting, Gen. 38: 7, vgl. ook Am. 2:1. In vs 19 is een woordspeling stilzwijgend aanwezig: geeft God de eer, Mböd, zwaarte, dat tegenover het lichte staat met de zin van: vervloeking. Wat door Achan ontvreemd werd, vs 20-21, was om. zilver en nog geen halve kilo goudl De executie, vss 24-25, gebeurt buiten het legerkamp, in het dal Achor; deze naam heeft dezelfde medeklinker als de stam akar, tot 2 x toe in vs 25 gebruikt, = ‘een doem brengen over’ in het ongeluk storten; steniging en verbranding volgen elkaar op. In Hosea 2:17 is een verwijzing naar deze plaats. Door het gericht komt er heil, in Christus, Die op Golgotha Zijn Achorsdal vond.
De verovering van Ai 8:1-29
Het getal in vs 3 lijkt wel erg groot, tenzij we niet aan duizendtallen, maar aan bataljons moeten denken. De hinderlaag, gelegd door Jozua tussen Ai en Bethel, van Ai verwijderd, vs 9, terwijl Bethel ook nog in vs 17 wordt vermeld, kan er op duiden, dat tussen deze twee steden een ‘personele unie’ bestond in militair opzicht. Opmerkelijk is, dat dat in vs 12 sprake is van een (andere) hinderlaag groot 5.000 man. De krijgslist van Jozua, vss 15-17, slaagt volkomen. JHWH Zelf grijpt dan in vs 18, Jozua moet op zijn bevel een kidon uitstrekken, vaak vertaald met spies, maar mogelijk een kromzwaard. De koning van Ai wordt levend gegrepen, vs 23, voor Jozua een verzoeking, denk aan Saul, die Agag gevangen nam, om met een overwinningstrofee te pronken en God ongehoorzaam te zijn. De ban wordt radicaal over Ai voltrokken, vs 25, er zijn 12.000 slachtoffers.
Proclamatie van zegen en vloek op de Ebal 8:30-35
Het verhaal staat wat merkwaardig tussen de historie van Ai en Gibeon in en speelt zich af bij Sichern, zeker noordwaarts. Of is het hier al vast verteld, omdat het er om ging, dat in Kanaän Gods geboden werden nageleefd tot zegen van het volk? De Septuagint plaatst het ook op een andere plaats, in hst. 9. Ebal, vs 30, ligt noordelijk van Sichern. De bouw van een altaar met onbehouwen, onbewerkte stenen, komt ook buiten Israel voor. Altaar wijst op behoud, ijzer op vernietiging (wapens). Of wilde Israel zich van heidense produkten en invloeden onthouden? Op stenen komt het afschrift van de Tora van Mozes. En op het opschrijven volgt de uitroeping van de wet, vs 34. Israel wordt tenslotte een qahal geheten, de term voor de godsdienstige gemeenschap van het volk, vs 35.
Onderwerping van geheel Zuid-Kanaän 9:1-10-43
Israels onderhandelingen met Gibeon 9:1-27 Vs 1 en 2 dienen meer ter inleiding van het gehele gebeuren, in hstt. 10-12 verhaald. Van de zeven volken, zie 3: 10 ontbreekt dat van de Girgasieten en de volgorde is anders. Gibeon was blijkbaar geen stadstaatje? Jozua vs 6, was blijkbaar terug in Gilgal, zijn hoofdkwartier. De afgezanten blijken op de hoogte van de wonderen van JHWH; van Jericho en Ai reppen ze natuurlijk niet!
Dient het proeven van de meegebrachte proviand ter toetsing, vs 14, of tot het beoefenen van gemeenschap door samen te eten als rite bij verbondssluiting? De ‘mond van JHWH’ betekent Zijn Woord (SV in vs 14). Raadpleging van Hem kon via het werpen van het lot, Urim en Tummim. Termijn van drie dagen vs 16 komt meer voor. Het bedrog komt uit, maar de eed verplicht. De uitdrukking houthakkers en waterputters betekent volgens Deut. 29:12 de geringste knechten of ondergeschikten.
De slag bij Gibeon 10:1-27
In vs 1 treffen we voor het eerst de naam Jeruzalem aan, tenzij Salem, Gen. 14:18 een toespeling er op is. De vier steden, vs 3 zijn ons bekend, de laatste, Eglon, niet. Met Jeruzalem vormen deze een pentarchie, zie Num. 31:8; Joz. 13:21. Het gaat om strafexpeditie tegen Gibeonj. Boden vragen Jozua om hulp, nog in Gilgal, ver. Nadruk, vs 10, valt op ingrijpen van JHWH, de slag duurde blijkbaar kort, hagel treft de vluchtenden. Vs 12 is geen voortzetting, deze eerst in vs 16. Het is alsof de schrijver in vs 12 wil zeggen: dat is toen ook nog gebeurd. Het gebeurde voormiddag, toen Jozua al zag dat de dag te kort was, óf in de namiddag, om meer tijd te hebben. Het boek des Oprechten was mogelijk een bundel liederen, 2 Sam. 1:18. Vs 15 staat hier mogelijk niet op zijn plaats, zie vs 21 en 43. Vs 16 vervolgt de geschiedenis. Vs 24 verhaalt van daad van symboliek van gehele overwinning: de voet op de nek. Daarna de executie.
De veldtocht in het Zuiden 10:28-39
De scherpte van het zwaard en de ban zijn hier trefwoorden. In één dag vallen er vijf steden in handen. Alleen Lachis, vs 31 en 32 vergt twee dagen. Sommigen denken bij Horam (vs 33) aan Moham (10:3). Is Hebron vs 36, 37 niet geheel verwoest? Vgl. 15:14. Debir (vs 38) heette ook wel anders (Ri. 1:10-13 en Jozua 15:48). Ondanks herhalingen zijn er ook markante verschillen: Gezer niet verwoest, koningen van Lachis en Eglon zijn niet genoemd, Jarmuth komt verder niet voor.
Samenvatting en conclusie 10:40-43
Het zuiderland is nu in handen, dat in vier delen uiteenvalt, het gebergte, de vlakte, Zuiderland of Negeb, en de hellingen. En na de gebieden komen de uiterste punten. Gosen is natuurlijk niet het egyptisch district in de Nijl-delta, zie ook 15:51. Ook hier ligt alle nadruk op de hulp van God, vs 42.
Verovering Noord-Kanaän en overzicht 11:1-23
De hstt. 9, 10 en 11 beginnen met dezelfde woorden. Ja-bin komt ook voor in Ri. 4 als koning van Hazor. Het behoeft niet per se dezelfde persoon te zijn; Jabin kan titel zijn zoals farao. In vs 3 worden nog 6 genoemd die erbij betrokken zijn. Bevreemdend is dat de Jebusieten worden vermeld; hun positie is wel erg noordelijk, maar mogelijk waren ze in een grote coalitie betrokken. De legerplaats was bij bronnen, dichtbij (z.w. van) Hazor. De overmacht is groot voor Jozua, vandaar de bijzondere bemoediging van JHWH (vs 6). Bij het motief om de paarden te verlammen (vs 9) kan gedacht worden aanPsalm 33:17. Na de overwinning valt Hazor onderde ban. Hazor zelf is verbrand. De slag is tegen de achtergrond geplaatst van de opdrachten aan Mozes, Deut. 7. Bij vs 16 begint een overzicht over de veroverde gebieden. Te midden van alle blijde berichten staat de mededeling in vs 18, dat lange tijd gestreden moest worden. De strijd van de Kanaänieten was maar niet toevallig, vs 20 wijst er op dat God hun hart verhardde en dat zij onder ban geslagen en Israel in hun plaats kwam. In vss 2123 wordt afzonderlijk van de Enakieten melding gemaakt, zie Num. 13:28 en 31.
Gods zegevierend koningschap over de koningen van Kanaän 12:1-24
Ten oosten van de Jordaan 12:1-6
Vanwege de volledigheid zet vs met de veroveringen nog ten tijde van Mozes, gemaakt in het Overjordaanse. Met name worden de koningen Sthon en Og genoemd, zie Num. 21:21 w en Deut. 2 en 3. Dat in vs 6 Mozes tot twee keer toe de knecht van JHWH wordt genoemd wijst op de hulp die de God van Israel heeft geboden.
Ten westen van de Jordaan 12:7-24
Nu worden de veroveringen aan Jozua en Israel toegeschreven. Het veroverde land omvat het gebied vanaf Baäl-Gad, bij de Libanon tot het gebergte van Seïr, het gebied van Edom, in het zuiden. In vs 9 nemen de opsommingen de vorm van een lijst aan, tevens ter inleiding op het tweede deel van het boek Jozua, de verdeling van het land onder de stammen.
De verdeling van het beloofde land 13:1-22:34
Gods opdracht tot de verdeling 13:1-7
Vs 1 zet in met de mededeling over de hoge ouderdom van Jozua; eenzelfde werkwoord wordt gebruikt als ter aanduiding van ‘het ondergaan van de zon’. We moeten geen tegenstelling construeren tussen de eerste hoofdstukken van Rich teren en dit deel. De verovering had nog niet dat effect, volgens JHWH, dat bedoeld was. Jo-zua’s leven is ook daarvoor te kort. De Filistijnen worden in Arnos 9:7 afkomstig genoemd uit Kaftor (= Kreta?). In vs 6b wordt met nadruk het IK van JHWH genoemd: nu ontbreekt nog veel, maar de toekomst is glorierijk.
De verdeling van het Overjordaanse in herinnering 13:8-33 .
Voor de volledigheid worden nu ook de veroveringen olv. Mozes in het Overjordaanse genoemd, vgl. Deut. 3.7-12 en Num. 32:33-42. Voor de aanduiding van het hele gebied, zie 12:1-6. Over deLevieten wordt afzonderlijk nog in 21 gesproken. Het gebied van Ruben, vss 15 vv omvat het zuidelijk deel van Oostjordaanland. Bileam vs 22, is toen gedood, zie Num. 31:8; is blijkbaar destijds niet naar huis gegaan, maar bij de Midianieten blijven hangen, hij heet een qosem, een woord zonder cultische betekenis met de zin van waarzegger. Het gebied van de stad Gad, vs 24 reikte noordelijk tot aan meer van Galilea, zuidelijk aan het stamgebied van Ruben. In de vss 29-31 wordt het gebied van de halve stam van Manasse omschreven, oostelijk en zuidoostelijk van het meer van Galilea. Er ontbreekt een stedenlijst, zoals bij de andere stammen gegeven wordt.
De verdeling van het West-jordaanse 14:1-15
Uitvoering van JHWH’s opdrachten 14:1-5
In 11:23 wordt de verdeling aan Jozua toegekend, nu blijkt dat hij helpers had. Voor het eerst wordt Eleazar genoemd, zie Num. 34:17. Ook de familiehoofden verdeelden mee. De verdeling geschiedt volgens het lot, dat niet gebruikt werd bij de verdeling van het overjordaanse. Vs 4 wijst er op, dat blijkbaar het getal twaalf uitdrukkelijk speelt op de achtergrond. Heel het land komt aan heel het volk.
De geloofsclatm van Kaleb 14:6-15
Kaleb was een van de twee Godvrezende verspieders geweest, de belofte hem gedaan, Num. 14:24 w was nog niet vervuld. Hij was een Kenizziet, van Edom, Gen. 35, maar zijn geslacht is blijkbaar al in vroege tijd opgenomen in de stam van Juda. 45 jaar geleden werd de belofte gedaan, 38 jaar zwierf men in de woestijn. Deut. 22:14, dus op dit moment is het zeven jaar na de intocht.
Het aan Juda toegewezen gebied 15:1-63
Het gebied van Juda 15:1-12
Mogelijk is vs 1 vervolg op 14:6a, waarin gemeld wordt, dat de Judeeërs zelf – als enigen van al de stammen! – bij Jozua te Gilgal komen. Dat deze stam de eerste erfenis kreeg is vanuit Ri. 1 ook wel te begrijpen. De grensbe-schrijving geschiedt naar vier kanten in vss 2, 5a, 5b en 12a. De ‘opgang’ of bergpas van Adummim, vs 7 – wel eens weergegeven met ‘rode pas’ – ligt tussen Jericho en Jeruzalem. De beschrijving van het grensgebied in vs 8 doet Jeruzalem buiten het stamgebied vallen.
De krijgsverrichtingen en het erfdeel van Kaleb 15:13-20
Reeds in 14:6b-15 is over Kaleb gesproken; Jozua gaf eerst na raadpleging van JHWH deze stam het gebied bij Hebron. Was Debir, gelet op de oudere naam Kirjat-Se-fer (= boekstad) een centrum van geleerdheid en administratie? Het huwelijk van Othniël met Achsa brengt verwantschap tussen twee families die hetzelfde beleid gaan voeren, vs 16 en 17. De vertaling van het werkwoord tsanah, dat door NBG in vs 18 is weergegeven met ‘sprong (van de ezel) af is moeilijk: ‘afglijden’ of figuurlijk: ‘de aandacht trekken’ (bv. door handgeklap).
De stedenlijst van Juda 15:21-63
In vss 2-32 komt het zuidelijk deel ons onder het oog. Sommige steden, vs 32 blijken ook bij Simeon te zijn geteld. Dan volgen de steden in de Sjefela of laagvlakte, vss 33- vs 33 worden steden genoemd die tot Dan behoorden, 19:41. Opvallend is de weglating van Beth-Semes. Sommige plaatsen zijn ons bekend uit andere bijbelgedeelten, sommige niet. Libna, vs 42, was een strategische vesting. Vss 45-47 is andersluidend, gebied en grenzen worden ook genoemd. Dan in vs 48-60 het gedeelte over het heuvelland. Kirjath-Sefer, vs 49, heette mogelijk ook Kirjath-Sanna (zie vs 15). In vss 61 en 62 worden steden in de woestijn genoemd. Deze landstreek speelde een rol tijdens de omzwervingen van David, 1 Sam. 24. Vs 63, de vermelding van Jeruzalem doet vreemd aan, de stad lag buiten Juda,-18:28 wijst deze toe aan Benjamin.
Het stamgebied van Jozef 16:1-17:18
Algemene beschrijving 16:1-4
Het stamgebied van Jozefs zonen sluit direct aan bij dat van Juda, Efraïm was de centrale stam ook later. Zijn Bethel en Luz (vs 3) te onderscheiden in de stad èn het daarinliggend heiligdom? De grensbeschrijving strekt zich eigenlijk alleen maar uit tot het zuidelijk gebied.
Het erfdeel van Efraïm 16:5-10
Niet zozeer wordt een stedenlijst van Efraïm gegeven, vs 9, als wel een opsomming van steden van Efraïm in het gebied van Manasse, 9 en 10. Kwam dat vanwege de eerstgeboortezegen?
Het aan Manasse toegewezen deel 17:1-13
Manasse was de oudste zoon en deze kreeg normaliter een dubbel deel. Manasse erfde zowel in het oost- als in het west-jordaanse. Eerst wordt de genealogie vermeld. Van stamgebied is eerst bij vs 7, dat bij vs la aanknoopt, sprake. In vs 7 is het de vraag of Aser de stam dan wel een stad representeert. Ook van Manasse wordt geen stedenlijst gegeven, vs 11 wel buitengewestelijke steden, zoals bij Efraïm.
De klacht van de Jozefszonen 17:14-18
De stammen treden als eenheid op (aan mij-ik). Jozua geeft een wat terughoudend antwoord aan zijn stamgenoten, vs 15. De overmacht lijkt hen echter te groot, vs 16. Jozua stelt gebiedsuitbreiding door ontginning en overwinning in het vooruitzicht, vss 17 en 18.
De landverdeling onder de andere stammen 18:1-10
Israel wordt samengeroepen te Silo om dreigende verdeeldheid af te wenden. Silo, bij Sichern lag gunstig. Blijkbaar is dan inmiddels het legerkamp van Gilgal verplaatst naar Silo. Jozua verwijt het volk traagheid, opgetreden waarschijnlijk door oorlogsmoeheid, vs 3. Voor het eerst in dit boek is sprake van de God van uw vaderen. De zeven stammen moeten elk drie mannen aanwijzen voor verdere verkenning van het gebied dat hun ten deel zal vallen. De Levieten ontvangen, gemotiveerd, geen deel, vs 7.
Het gebied van Benjamin 18:11-28
De stam van Benjamin is nu eerst aan de beurt, nä de Jozefszonen. Tot vs 20 worden de grenzen vervolgens aangewezen. Vanaf vs 21 komen de steden van Benjamin aän de orde. Opmerkelijk is dat in vs 28 uitdrukkelijk Jeruzalem genoemd wordt als te behoren tot Benjamin. Mogelijk is dat later veranderd toen David Jeruzalem tot residentie en heilige stad maakte (Ps. 78:68).
Simeons stamgebied 19:1-9
In Gen. 49:5 w komen Simeon en Levi er niet te best vanaf, vanwege gepleegde wandaden. Nu.blijkt dat Simeon toch bezit krijgt. In vs 2 worden geen grenzen genoemd, Simeon erft onder Juda. Assimilatie doet Si^ meon later in Juda opgaan, wel worden er steden genoemd. Volgens Ri. 1 trekt Simeon met Juda samen op ten strijde.
Zebulons stamgebied 19:10-16
Zebulon was Lea’s jongste zoon. In vs 11 wordt Joknean vermeld een naam, die niet vaak voorkomt in OT; de koning daarvan werd gedood door Jozua (12:22). Is deze plaats dezelfde als Jokneam in 1 Kon. 4:12? Gat-Hefer, vs 13, is de vaderstad van de profeet Jona. Een westgrens wordt niet vermeld, het grensde niet aan de zee. In vs 15 komt een stedenlijstje met vijf namen.Bethlehem mag niet verward worden met de gelijknamige stad in Juda.
Stamgebied van Issaschar 19:17-23
In vs 18 schijnt bij eerste oogopslag een stedengebied geboden te zijn en geen grenzen. Maar blijkens het begin van vs 22 zijn er sporen van grensscheiding. Jizreel is een bekende vestingstad. Thabor ligt bij de berg Thabor en Beth Semes is wel te onderscheiden van de stad in ‘t zuiden, in Juda. Deze naam komt meer voor (vs 38).
Het erfdeel van Aser 19:24-31
De beschrijving van dit gebied bestaat deels uit lijstjes met steden, deels uit grensbepalingen.
Het stamgebied van Naftali 19:32-39
De grenzen vinden we in vss 32-34, de steden in de volgende verzen. De naam Juda in vs 34 levert veel moeilijkheden op, nergens grensde deze stam aan Juda, of het moet zijn dat een oude stad bij de Jordaan is bedoeld. De steden heten in vs 35 vestingen. Opmerkelijk dat deze zo geheten worden. In de lijst zelf komen niet de negentien voor genoemd in vs 38. Is de opsomming onvolledig?
Het gebied van Dan 19:40-48
Opvallend dat de omschrijving van het gebied louter een lijst met stedennamen is. Het gebied wordt begrensd door Efraïm in het noorden, Benjamin in het oosten, Juda in het zuiden, vandaar waarschijnlijk ook alleen maar namen. Vs 47 laat zien, dat de verdeling toch niet zo gemakkelijk verliep. Dan was een grote stam, kreeg het laatste lot en het kleinste gebied! ‘t Gebied was ook omstreden, de Filistijnen! Op de verovering van Lesem wordt vooruitgelopen, zie Ri. 18.
De erfenis voor Jozua 19:49-51
Jozua krijgt op verzoek en volgens bevel van JHWH ook een erfdeel. De stad, vs 50, bouwde hij blijkbaar behoorlijk uit. In de slotopmerking vs 51 blijkt dat de verdelingmet behulp van anderen is geschied. Israel heeft nu zijn kadaster.
Gods recht in Gods land; de vrijsteden 20:1-9
De formule in vs 1 (de HERE sprak tot Jozua) is in de Pentateuch zeer gebruikelijk, en wijst inhoudelijk terug op Num. 35 en Deut. 19:1-13. De dubbele term in vs 3 (zonder opzet, onvoorbedacht) onderstreept het onopzettelijke. De bloedwreker vs 3 is degene die – verwant van de gedode – de schuld van de doodslager als het ware int door deze te doden. In vs 4 staat met vijf bijzondere werkwoordsvormen wat er gebeuren moet. In vs 6 is melding gemaakt van een rechtszaak, die gehouden moet worden en de dood van de hogepriester. De dood van hem als ambtsdrager mag gezien worden als een symbool van de dood van Christus tot verzoening. De aangewezen steden worden door heilig gebruik afgezonderd, vs 7. Opmerkelijk is dat in vs 9 de vreemdeling dezelfde positie heeft als de Israëliet.
De voor de Levieten aangewezen steden 21:1-8
Inleidend overzicht 1:1-8
Kwamen de Judeeërs tot Jozua met hun verzoek te Gilgal, de Levieten te Silo, zie ook Numeri 35:2-8. De steden worden over het gebied van de verschillende stammen verdeeld. De priesters kregen steden dichtbij Jeruzalem, waar later de tempel zou staan.
Het deel van de Kehatieten 21:9-26
De Aaronieten krijgen de eerste beurt. Zij erven in het gebied van Juda en Simeon, gunstig gelegen. Ook in He-bron, vrijstad geworden, zullen ze wonen, vs 13, waarmee de stedenlijst begint. In die lijsten staan de vrijsteden altijd ‘t eerst genoemd. Ook de stam Benjamin geeft steden, vs 14. Totaal zijn het er dertien. Vanaf vs 20 worden de Kehatieten genoemd, vgl. Ex. 6:15-19; Num. 3: 27. Ook nu is weer een vrijstad,Sichern, het eerst genoemd, vs 21.
De steden van de Gersonieten 21:27-33
Werd in vs 25 West Manasse bedoeld met de helft van de stam Manasse, in vs 27 is Oost Manasse bedoeld. Weer staat de vrijstad Golan voorop. Dertien steden krijgen ze, vs 33.
De steden voor de zonen van Merari 21:34-40
De verzen 36 en 37 staan in de hebr. bijbel met kleine letters, daar verschillende handschriften deze niet hebben, wel de Septuagint! In verband met vs vergelijking met 1 Kron. 6 en het totaal getal van 48 steden – de twaalf in vs 40 genoemd – horen deze verzen stellig tot de tekst. Weer staat de vrijstad Bezer voorop.
Afsluiting en conclusie 21:41-45
De Levieten kregen in totaal 48 steden. In vs 43 klinkt de dank dat JHWH de verovering van Kanaän volkomen deed slagen. De vervulling ervan is in volle gang. Vs 45 is mogelijk toegevoegd als een evangelie-woord voor Israel dat hier als een gemeenschap wordt aangeduidt met de term huis Israels. Geen wonder dat Da Costa het boek Jozua noemde ‘het boek van Gods getrouwigheden’.
De terugkeer van de Overjordaanse stammen 22:1-9
De Overjordaanse stammen hebben zich van hun taak gekweten, de anderen bijstand gegeven en volhard in de trouw aan JHWH. Het werkwoord onderhouden (hebr. sjamar) heeft duidelijk een deuteronomische klank met de betekenis: ‘trouw in acht nemen’, vs vs 5 en 6 groet Jozua hen als een vader, meer dan een veldheer, met vermaningen. De verzen 7 en 8 stellen ons voor grote problemen. Waarom wordt de halve stam van Manasse afzonderlijk toegesproken?
De oprichting van een omstreden altaar 22:10-34
Sommigen beginnen met vs 9, anderen met vs 10 de nieuwe pericoop. Bij de Jordaan bouwen de stammen een groot altaar. Doel en zin ervan worden niet aangegeven, vss 10 en 11. De zinnen in vs 11 geven de loop van de geruchten aan. Daar deze zaak op religieus terrein ligt, gaat eerst een deputatie olv. Ptnehas (Num. 25:7) op pad, van 10 man; Manasse telt helemaal mee. De altaarbouw komt hen voor als ‘misdraging’ jegens en opstand tegen JHWH, vs 16, met in vs 17 terugverwijzing naar Peor. Of moest het Overjordaanse door deze bouw ritueel gereinigd worden, vs 19? Het antwoord, vanaf vs 21 klinkt oosters eenvoudig, maar ook diep overtuigd. In vs 22 worden drie namen voor God gebruikt in een soort belijdenis, vgl. Ps. 50:1. De hoofdzaak van het verweer is in vs 27 en 28, rond het woord getuige. Het betoog was overtuigd, maar is ook overtuigend, vss 30-33. Met de ingebruikneming van het altaar en de belijdenis, vs 34, wordt afgesloten.
Het beloofde land moet trouw aan gods verbond blijven 23:1-24:33
Het afscheid van Jozua 23:1-16
Vs 1 verplaatst ons naar later tijdstip, er was (voorlopig) rust gekomen, vgl. vss 4, 7 en 12, maar er blijft nog genoeg te doen. Niet af te wijken van de Tora betekent geen contact met de heidense omgeving. Het woord gedenken (SV; NBG heeft belijdt) vs 7 is hier meer dan innerlijke overpeinzing, maar ook zich houden aan gegeven opdrachten. De beeldspraak in vs 10 doet denken aan Lev. 26:8; Deut. 28:7, de vervulling is Ri. 15:15 en 16. Het viertal beelden in vs 13 wijzend op gevaar van vermenging en de straf er op spreekt voor zich. De uitdrukking de weg der ganse aarde gaan (vs 14) zie 1 Kon. 2:2 is de oudtestamentische uitdrukking voor: ‘heengaan’, sterven. Bij de strafaankondiging behoeft niet alleen aan de ballingschap te zijn gedacht.
De verbondsvernieuwing te Sichern 24:1-28
23 zou een passend slot zijn geweest, maar de schrijver wist ook van de volksvergadering in Sichern. De Septuagint leest in vss 1 en 25 Silo, uit weerzin tegen het latereSamaritaanse Sichern? In vs 2 leidt Jozua zijn toespraak in met de bekende profetiche formule zo zegt de HERE. Tot vs 13 loopt het historisch overzicht. Vanaf vs 14 maakt Jozua een actualiserende toepassing. In vs 15 de roep tot de besliste keus. Gaat het om overgang van afgoderij naar JHWH’s dienst? Of is het een retorische vraag? Niet zozeer is het de keuze tussen JHWH en de afgoden, maar bij verwerping van JHWH is er keus genoeg! Zijn keuze is bepaald. De reactie in vs 19 en 20 benadrukt het vreeswekkende van JHWH, Die heilig en naijverig is. De herhaalde instemming van het volk leidt tot hernieuwing van het verbond op de Sinai. Het woord berit in vs 25 betekent ‘afspraak, verdrag’, wordt meestal met verbond vertaald. Bij het wetboek (vs 26), zie 8:31 en 23:6; het bestond dus al, maar was blijkbaar nog niet af.
Drie graven in ‘t beloofde land 24:29-33
Jozua heet in vs 29 voor het eerst knecht van JHWH. Jozua werd zo oud als Jozef, mogelijk wordt zijn herbegrafenis hierop aangesloten. Afzonderlijk is ook de dood van Eleazar gemeld, die Jozua zo trouw terzijde had gestaan.