Judit
Structuur en plot
Aanval en tegenaanval, zo kunnen de twee hoofdsequenties benoemd worden. Nebu-kadnessar wil ‘alle volkeren op aarde’ overwinnen opdat men enkel hemzelf als godheid zou aanbidden (3:8). Deze veroveringstocht gaat van oost naar west, in de richting van (Judit 1-7). In Judit 8-16 staat Judit centraal. Locatie is in hoofdzaak Betulia en het legerkamp eromheen, en de tegenaanval gebeurt in Gods naam (9:14). Aanval en tegenaanval bevatten overwegend dezelfde elementen, zij het in andere volgorde. In het schema staan vergelijkbare onderdelen naast elkaar, terwijl de nummering de volgorde van de gebeurtenissen volgt.
Nebukadnessars strijd verloopt in drie fasen. Na de strijd tegen Arpaksad (fase één), begint de veroveringstocht van Holofernes (I.1.2, fase twee). Tussen de tweede en derde fase worden de reacties van het kustgebied (I.2.1) en van Judea (I.2.2) op Holofernes’ overwinning verhaald. Holofernes roept een krijgsraad bijeen (I.3), die uitloopt op de belegering van Betulia (fase drie). Tussen de diverse onderdelen van de eerste sequentie bestaan structurele banden, die elementen van de plot belichten en de voortgang van het handelingsverloop beklemtonen.
Centraal in de eerste fase van de strijd staat, omringd door beschrijvingen van de strijd, de weigering van ‘alle volkeren’ om mee te vechten en Nebukadnessars eed tot wraak. Beide aspecten zijn cruciaal voor de plot. Reden tot de weigering is, afhankelijk van het gevolgde manuscript, dat Nebukadnessar ‘één man’ dan wel ‘een man gelijk’ is. Ofwel gaan de volkeren ervan uit dat Nebukadnessar alleen staat (ondanks de opsomming van bondgenoten, 1:6), ofwel onderkennen de volkeren dadelijk Nebukadnessars goddelijke aspiraties (vgl. 3:8). Hoe dan ook lokt de tegenstand woede uit, en een eed die in 2:1-3 (I.1.2) de tweede fase van de strijd inleidt. Op de veroveringsstrijd volgt angst: angst en beven in het kustgebied (2:28), zeer grote angst en ontzetting in (4:2), ontzetting in Betulia (7:4). Deze hevige emotie zet tot actie aan. Het kustgebied geeft zich over, niet. Hun angst geldt immers niet alleen Nebukadnessar, maar vooral de gevolgen voor Jeruzalem en de tempel. De voorbereiding op de oorlog uit zich militair, maar ook in gebed, boete en vasten. Omringd door de beschrijving van de religieuze handelingen van en Jeruzalem staat centraal de uitspraak dat God het gebed hoort en de nood ziet (4:13a). Bij de belegering van Betulia ontbreekt de bekommernis om de tempel: de ontzetting betreft hier de grootte van het leger.
DEEL 1: NEBUKADNESSAR/HOLOFERNES TEN AANVAL
1. |
|
||
1.1 |
Nebukadnessar tegen Arpaksad |
||
a. |
strijd tussen Arpaksad en Nebukadnessar 1:1-6 |
||
b. |
weigering van ‘alle volkeren’- ‘alleen één man’/’een man gelijk’ – eed tot wraak 1:7-12 |
||
c. |
strijd beslecht 1:13-16 |
||
1.2 |
Nebukadnessar: strijd tegen ‘heel de aarde’ 2:1-27 |
||
a. |
besluit eed na te komen – instemming 2:1-3 |
||
b. |
opdracht Holofernes 2:4-13 uitvoering opdracht 2:14-27 |
2. |
|
||
2.1 |
reactie van kustgebied 2:28-3:10 |
||
angst =► overgave – vernietiging heiligdommen ‘alleen Nebukadnessar als god’ |
|||
2.2 |
reactie vanJudea 4:1-15 |
||
a. |
algemene angst en ontzetting: voor Nebukadnessar en om Jeruzalem 4:1-3 |
||
b. |
voorbereiding op oorlog: algemeen 4:4-5 en bij de bergpassen 4:6-8 |
||
c. |
algemene religieuze inspanning (alle Israëlieten 9-10; inwoners Jeruzalem 11-12; God luistert 13a; heel volk in en Jeruzalem 13b; eredienst beoefenaars 14-15) |
3. |
|
|
3. |
3.1 |
Holofernes verneemt wat ze doen 5:1 |
3.2 |
krijgsraad samengeroepen5:2-4 |
|
3.3 |
theologisch geladen rede van Achior: afkeuring oorlogsplan 5:5-21 |
|
3.4 |
protest van de krijgsraad 5:22-24 |
|
3.5 |
theologisch geladen rede van Holofernes 6:1-9 |
|
3.6 |
Achior aanJudeeërs uitgeleverd – gebed en aanroeping 6:10-21 |
4. |
|
||
4.1 |
verplaatsing strijdtoneel (7:1-3) |
||
4.2 |
ontzetting om de menigte en voorbereiding op oorlog (7:4-5) |
||
4.3 |
bezetting van waterbronnen en belegering (7:6-18) |
||
4.4 |
watergebrek vereist actie (7:19-32) |
||
a. |
aanroepen van God wegens noodtoestand (19-22) |
||
b. |
theologisch geladen rede: overgave de juiste strategie: God straft (23-28) |
||
c. |
aanroeping van God (29) |
||
d. |
Uzzia’s belofte (30-32) |
7. |
|
[bij de definitieve afrekening vecht heel Israël mee, 15:4-5] |
|
[de dood van Holofernes is de uitvoering van de verklaring ‘de Heer zal Israël door mijn hand redden’ 8:33, een verklaring die op de instemming van de oudsten rekenen] |
8. |
|
|
8.1 |
het hoofd getoond aan volk en oversten, lof voor God enJudit 13:11-20 |
|
8.2 |
KrijgsplanvanJudit 14:1-4 |
|
8.3 |
Het hoofd getoond aan Achior, lofvoorJudit en geloofin God 14:5-10 |
9. |
|
|
9.1 |
het hoofd getoond aan de vijand 14:11 |
|
9.2 |
de strijd: angst bij vijand, heelJudea vecht mee 14:12-15:7 |
|
9.3 |
hogepriester en oudsten uitJeruzalem naar Betulia: lofvoorJudit 15:8-10 |
|
9.4 |
Judit deelt in buit 15:11, voert rondedans en loflied aan 15:12-16:17 |
|
9.5 |
eest in Jeruzalem, buit geofferd 16:18-20 |
5. |
|
|
5.1 |
Judit hoort het gebeurde (1) portrettering vanJudit (2-8) Judit hoort (9) |
|
5.2 |
oudsten bij Judit geroepen 8:10-11a |
|
5.3 |
theologisch geladen rede: afwijzing oorlogsplan 8:11-27 |
|
5.4 |
voorstel Uzzia: bid om regen 8:28-31 |
|
5.5 |
tegenvoorstel Judit: de Heer zal Israël door mijn hand redden 8:32-34 |
|
5.6 |
zegenwens Uzzia en magistraten35 |
|
5.7 |
vertrek magistraten 36 |
6. |
|
|
6.1 |
voorbereiding |
|
gebed van Judit 9:1-14 |
||
fysieke voorbereiding 10:1-5 |
||
6.2 |
verplaatsing van het strijdtoneel |
|
aan de stadspoort 10:6-10 |
||
aangehouden door de voorhoede 10:1-19 |
||
6.3 |
gesprek met Holofernes over juiste strategie 10:20-11:23 |
|
6.4 |
Judit blijft zich aan de gebruiken houden: eten en gebed 12:1-9 |
10. |
|
Het verzet van noopt Holofernes tot overleg (I.3). Achior verklaart dat Israëls voor-en tegenspoed door de geschiedenis heen afhangt van hun gehoorzaamheid aan God, die hen zal redden als zij onschuldig zijn (I.3.3). Holofernes reageert met een theologisch geladen rede (I.3.5): wie is er god dan Nebukadnessar alleen (6:2)? In hun toespraak (I.4.4b) noemen de bewoners van Betulia het oorlogsgebeuren een straf van God (7:28). Hoewel deze toespraak voorafgegaan en gevolgd wordt door het aanroepen van God, is de bekommernis om Jeruzalem en de tempel verdwenen. Uzzia’s belofte (I.4.4d) betekent uitstel, geen kritiek op hun interpretatie van de feiten.
Judits tegenaanval vertoont op structureel niveau grote gelijkenissen met de aanval. Dit ondersteunt de plot: zoals Holofernes ten strijde trekt en Nebukadnessar als god wil doen erkennen, zo trekt Judit ten strijde voor de God van Israël. Judit hoort wat er gebeurd is (II.5.1, vgl. Holofernes, I.3.1). Zij houdt een bespreking in haar tent (II.5.2, vgl. Holofernes in zijn tent, I.3.2). Inhoudelijk sluit Judits rede aan bij die van Achior. Judit wijst de oorlogsplannen af. Als zij zich overgeven, zullen zij gestraft worden, omdat zij heel en het heiligdom aan Nebukadnessar overleveren (8:21-24, vgl. I.2.2a). De idee ‘beproeving’ opent en sluit Judits redenering. God op de proef stellen is hoogmoed (8:11-17). God straft niet maar beproeft (8:25-27, tegen de interpretatie van het volk in, I.4.4c). Uzzia komt niet terug op zijn belofte aan het volk (II.5.4, vgl. I.3.4) en vraagt om haar gebed. Judit kondigt een ander plan aan, dat God de mogelijkheid biedt Israël te redden (vgl. I.5.6). De leiders stemmen hiermee in (vgl. I.1.2a). Judit bereidt zich voor, eerst door gebed, daarna door opsmuk (vgl. de dubbele voorbereiding in I.2.2b-c). Qua plot suggereert het gebed dat God haar hand kracht zal geven, en door verbale misleiding de vijand zal treffen (9:9-10). In het vijandelijke kamp bespreekt Judit de juiste strategie met Holofernes. Opnieuw wordt de band ‘zondebestraffing’ gelegd (II.6.3, vgl. II. 5.3, I.3.3). Judit blijft zich aan de voedselwetten houden, zich reinigen en bidden (II.6.4, vgl. II.6.1), wat de overwinning voorbereidt: een blijkbaar nuchtere Judit de stomdronken Holofernes doden, en haar gewoonte om buiten het kamp te komen, laat haar toe ongemerkt te vertrekken (II.7). Nu de eerste overwinning behaald is, volgt een lovende reactie van Betulia en Achior (vgl. I.2.1, I.2.2), telkens ingeleid door het tonen van Holofernes’ hoofd (II.8.1, II.9.2). Daar tussenin ontvouwt Judit haar strijdplan (II.8.2). Al wordt Holofernes’ hoofd aan de stadsmuur gehangen, de vijand beseft niet dadelijk dat hij dood is. Zoals door Judit voorzegd (II.8.2), vlucht de vijand in ‘angst en beven’ (15:2, vgl. I.2.1). Heel Israël vecht mee (contrasterend met maar overeenkomstig I.2.2b). Hogepriester Jojakim komt nu zelf poolshoogte nemen (II.9.2, vgl. I.2.2b). Judit deelt in de buit, leidt de dans en heft een loflied aan. Het feest verplaatst zich naar de tempel te Jeruzalem (II.9.5). Het boek sluit af met de laatste lotgevallen van Judit (II.10).
De hoofdpersonages en hun handelen: ironie en ‘gender-bending’
Uitspraken met een knipoog eerder dan letterlijk te nemen, of die precies letterlijk genomen veel juister zijn dan de personages kunnen weten, gebeurtenissen die haaks staan op wat gezegd wordt: het boek Judit wemelt van ironie. Ook het ‘gender-bending’, het voortdurend overschrijden van de normatieve grenzen die met genderverhoudingen samenhangen, draagt bij tot de ironie, en bouwt de typering van de personages mee op. Deironische schrijfstijl sluit aan bij de plot: ‘misleiding van de lippen’ is het wapen dat Judit zal gebruiken (9:10).
Nebukadnessar (en Holofernes)
De voorstelling van de bekende Babylonische koning Nebukadnessar (f562 v. Chr.) als koning van Assur (1:1.7.11; 2:1.4), de situering van de strijd tegelijkertijd ten tijde van de vernietiging van de hoofdstad van Medië (1:14, historisch door Cyrus in 550 v. Chr.), na het einde van de ballingschap (4:3; 538 v. Chr.), maar toch op het hoogtepunt van Ninive’s macht (verwoesting Ninive: 612 v. Chr.) maken van deze koning een schertsfiguur. Desondanks is zijn rol in het verhaal groot. Zijn ambitie om ‘heel de aarde’ te straffen (2:2) en als godheid vereerd te worden (3:8) wordt echter de grond in geboord, niet door een overweldigende militaire meerderheid, maar door één enkele vrouw uit een onbekend volkje (vgl. 5:3). Holofernes is een bekwaam legeraanvoerder die stipt zijn orders uitvoert en overwint, waardoor hij voor de volkeren een vreeswekkend figuur wordt (2:28; 4:2).
Achior (en Holofernes)
De vijandelijke bevelhebber Achior geeft een naar bijbelse normen waarheidsgetrouw historisch overzicht en wil de aanval laten afhangen van Israëls (on)trouw aan God. Dat een vijand Israëls concept van Gods macht verdedigt tegenover Holofernes, die alle godsdiensten moet uitroeien, is erg onwaarschijnlijk (ironie!). De verteller legt zijn visie in de mond van Achior. Qua plot is de lezer/es hiermee voorbereid op een theologische visie, weersproken door het volk (7:24-28) maar bijgetreden door Judit (8:18-24). Achiors informatie effent het pad voor Judit (11:5-19) en bereidt tevens zijn uiteindelijke bekering voor.
Holofernes slaat Achiors raad in de wind: hun numeriek overwicht en hun geloof in de ‘goddelijke’ Nebukadnessar zal de doorslag geven (6:2-9). De uitlevering van Achior aan Betulia beklemtoont nog zijn bovenmatig vertrouwen.
Uzzia
De magistraat Uzzia is geen sterke leider. Hij heeft de situatie in Betulia steeds minder in de hand. Aanvankelijk roept hij de oudsten en het volk voor bespreking bijeen (6:15-21). Daarna komt het volk hem ter verantwoording roepen (7:23) en later ontbiedt Judit (8:9-35) hem om dezelfde reden. Hij geeft eerst toe aan het volk, bedingt een uitstel van vijf dagen en hoewel hij aan die belofte vasthoudt, stemt hij dadelijk in met Judits plan (8:30.35). Pas als Judit de vijand overwint, komt hij in actie om de strijd definitief te beëindigen (15:4).
Judit
Judit (‘een vrouw uit ‘) wordt de lezer/es voorgesteld met haar eigen stamboom. Ze is weduwe, vast behalve op de feestdagen, is bijzonder mooi, rijk, en godvrezend (8:1-8). Als rijke, mooie, kinderloze weduwe is Judit atypisch: niet uit op kinderen of een tweede huwelijk (16:22), niet hulpbehoevend. Ze beheert haar erfenis en heeft voldoende gezag om de leiders bij haar op het matje te roepen. Haar kennis van de theologische traditie is groot (8:11-25; 9:9-14). De uitspraken over haar wijsheid zijn echter ironisch. Uzzia is wel lovend maar legt al wat ze zei naast zich neer (8:28-31). Bij Holofernes en zijn gevolg vallen Judits woorden in goede aarde (11:20-21), in tegenstelling tot die van Achior. Blijkbaar ligt Judits’wijsheid’ er echter in dat zij hen de overwinning voorspiegelt …
Judit doorbreekt de gangbare rolpatronen, maar tegelijkertijd beantwoordt ze er ook aan. Zij neemt de leiding, zal de overwinning behalen waar haar leiders falen. Haar wapens zijn ‘vrouwelijk’: uiterlijke schoonheid en listigheid. Ze maakt krijgsplannen (14:1-4) en deelt in de buit (15:11). De lof(zang) na haar overwinning komt gewoonlijk de krijgsheer toe (13:18-20; 15:9-10 en vooral 15:12). Tegelijkertijd neemt ze zelf de traditionele vrouwenrol van reidanseres en voorzangster op (15:13-14). De inhoud van haar zang beklemtoont dan weer hoe mannen tekort schoten waar zij slaagde (16:5-6). Haar faam overtreft die van alle vrouwen (13:18), maar zal ook bekend worden bij de volkeren (14:7) en het gevolg van haar optreden is te vergelijken met dat van de rechters (vgl. Re. 3:30; 5:31; 8:28).
Judit lenigt aanvankelijk niet de nood van het volk. Terwijl mensen in de straten neervallen van de dorst (7:19-22), blijkt zij nog over voldoende water te beschikken om te baden (10:3). Pas door haar tocht in het vijandelijke kamp gedraagt zij zich naar haar geloofsbelijdenis dat God de God is van de zwakken en wanhopigen (9:11). Ook op andere punten is er een spanning tussen zeggen en doen. Judit verklaart dat niemand Gods gedachten doorgronden of Gods besluiten mag proberen af te dwingen (8:13-17). Tegelijkertijd verklaart ze zelfverzekerd dat God binnen de gestelde tijdslimiet Israël door haar hand zal redden (8:33). Haar smeekgebed ligt dan weer wel binnen de lijnen van haar eerdere woorden (8:17) en toont een heel wat minder zelfverzekerde Judit.
Judits gebed vervult verschillende functies. Voorgesteld als een vrome vrouw die haar religieuze traditie kent en daarbij ook de ruimere context niet uit het oog verliest (vgl. 9:1.8), biedt ze een alternatief godsbeeld voor dat van Holofernes (Nebukadnessar als god, met overwinning door militaire overmacht): God alle oorlogen omverwerpen (9:7), door de God te zijn van de zwakken (9:11). Als gevolg van deze voorstelling zal de lezer/es kunnen beamen dat de gebeurtenissen bewijzen dat God God is, en niet Nebukadnessar. Judits woorden geven bovendien hints over haar werkwijze: misleiding (9:10.13) en haar hand (9:9) zullen haar instrumenten zijn. Haar verwijzingen naar verkrachtingen in Israëls verleden (9:2-4) geven aan waarvoor zij bang is en bescherming nodig heeft (vgl. 13:16), èn suggereren dat zij haar schoonheid zal gebruiken. Door deze hints weet de lezer/es méér over Judits plannen dan de personages in het verhaal (vgl. 8:34). Dit beïnvloedt de manier waarop men Judits gedrag opvat, en opent het oog voor de ironie in Judits dialogen met haar vijanden, die in de vertaling soms verloren gaat. Zo verklaren de wachtposten: ‘u bent naar ons gekomen omwille van de redding’ (10:15). Volgens hen redt Judit haar leven door over te lopen, maar de redding van haar volk is inderdaad de reden van haar komst. Judits ‘misleiding van lippen’ komt duidelijk tot uiting als ze zegt: ‘Als u de aanwijzingen van uw dienstmaagd opvolgt, zal wat God met u onderneemt een volledig succes worden en mijn heer zal niet in zijn opzet falen’ (11:6). Holofernes ziet zijn succes voor ogen, Judit dat van haar Heer God. Judit slaagt om hem zo erg te misleiden dat hij verklaart ‘God heeft er goed aan gedaan u uit uw volk naar ons toe te zenden’ (11:22). Iets wat de lezer/es beamen.
God
Met één uitzondering (4:13, God hoort het gebed van het volk en ziet hun nood) wordt Gods handelen beschreven vanuit het perspectief van de personages, als hun interpretatie van de gebeurtenissen. Voor Holofernes is Nebukadnessar de enige god (6:2). Als het hem goeduitkomt, is hij toch zogenaamd bereid om Judits God te erkennen (11:22-23). Voor het volk in Judea (en voor Judit) is God de Heer, die de oorlog keren (4:12; vgl. 9:7; 16:2). Dat God het gebed hoort (4:13) suggereert dat God inderdaad zal interveniëren. Samen met de herhaalde wens dat God Judit zal bijstaan, kracht geven enzovoort (8:33.35; 9:9-10.13; 10:8; 11:6; 12:4.8; 13:7.11.13-18; 14:10 etc.), bouwt de verteller de idee op dat God via Judit de ommekeer bewerkt. Volgens diverse personages heeft God de hand in de geschiedenis van het volk (Achior: 5:6-21; het volk: 7:24-28; Judit: 8:18-24; 9:2-5; 16:1-17). Judit beklemtoont hierbij Gods ondoorgrondelijke beleid (8:13-14; 9:5-6).
Intertekstualiteit
Het boek Judit bevat tal van verwijzingen naar en allusies op bijbelse tradities. Ik werk twee verhalen uit, die parallellen op diverse niveau’s vertonen (gemeenschappelijke wendingen, motieven, verhaalelementen). Judits parallellen met deze verhalen zetten de personages in reliëf en ondersteunen de plot. Bovendien werken deze verhalen elk op hun manier het thema ‘vertrouwen op God die redding brengt’ uit.
Judit, Jaël en Debora
In de verhalen over Jaël en Judit roept het volk tot God (Re. 4:3; Judit 7:19.29) tijdens een vijandelijk conflict waarbij verklaard wordt dat zij door God ‘in hun handen’ overgeleverd zijn (Judit 7:22; Re. 4:2). De leiders schieten tekort. Gods overwinning zal daarom behaald worden ‘door de hand van een vrouw’ (Re. 4:9; vgl. Judit 9:10). De vrouw slaagt de vijand te misleiden en zijn vertrouwen te wekken, waarbij drank een rol speelt (Re. 4:19; Judit 12:17-20), en als hij weerloos in slaap/buiten westen ligt, doodt ze hem door hem een hoofdwond toe te brengen (met een tentpin bij Jaël, met het zwaard bij Judit). Deze vrouw is ‘gezegend boven alle vrouwen’ (Re. 5:24; Judit 13:7). Op de overwinning volgt een lied, waarin ondermeer de daden van de heldin beschreven worden. Judit vertoont niet alleen gelijkenissen met Jaël, maar ook met Debora: ze ontbiedt de leiders (8:10; Re. 4:6) en wijst hen terecht (8:11-27; Re. 4:9). Net als Debora zingt ze zelf het lied (16; vgl. Re. 5:1). De theologische visie op Gods rol in de geschiedenis is in beide verhalen dezelfde. Rechters 4-5 bevat het algemene schema (vgl. Re. 2:11-23): het volk dient vreemde goden; God levert hen over aan de vijand; als het volk zich tot God keert stuurt Hij een rechter, die Hij bijstaat. Deze geschiedenis herhaalt zich omdat het volk telkens opnieuw van het juiste pad afwijkt. Eenzelfde theologische interpretatie van de geschiedenis vinden we in Judit 5:5-21 en 7:2528. Judit keert de redenering om: aangezien het volk niet van het juiste pad is afgeweken, zal God hen niet vergeten, tenzij zij het nu wel doen (8:18-24). Judit wordt hier voorgesteld in de lijn van sterke vrouwen uit haar traditie, als instrument van God, als gezaghebbende vrouw, met een goed theologisch inzicht.
Judit en Mozes ( en Meriba)
De klacht van het volk in verband met het watergebrek in Betulia (5:19-32) is te vergelijken met het gemor bij en Meriba omwille van het watertekort (Ex. 17). In beide verhalen is er watergebrek (Ex. 17:1; Judit 7:21), wat tot een verwijt van het volk aan de leider leidt (Ex. 17:2; Judit 7:23-24); het volk is liever slaaf dan dood (Ex. 17:3; Judit 7:27); er is sprake vaneen test van God (Ex. 17:2; Judit 8:12); de leid(st)er wendt zich tot God (Ex. 17:4; Judit 9) en onderneemt actie om redding te brengen (Ex. 17:6; Judit 10-16). In beide verhalen worden de gebeurtenissen theologisch geduid. In Exodus functioneert de klacht als een uittesten van God: is
De allusies op en Meriba bereiden de lezer/es voor op de interpretatie van het gebeuren als een op de proef stellen van God versus het op de proef stellen van het volk. Hierdoor wint het personage Judit aan overtuigingskracht en betrouwbaarheid, terwijl Uzzia als leider in discrediet wordt gebracht waardoor Judit als leidster optreden.