Kinderpastoraat in de gemeente
Kinderpastoraat (voor vier tot twaalfjarigen) is meer dan probleempastoraat bij kinderen. In het vervolg van deze tekst wordt daar wel veel aandacht aan geschonken, maar blijf eraan vasthouden dat pastoraat breder is. Pastoraat is herder zijn voor elkaar, omdat God onze grote Herder is. Christus is de goede Herder en Hij zorgt – via de gemeente – voor zijn schapen en lammeren. Dat de lammeren belangrijk zijn, weten we uit het Evangelie! De pastorale zorg loopt door de hele opvoeding heen, thuis, op school en in de gemeente. In het kinderpastoraat willen wij God bij de kinderen brengen en de kinderen bij God in hun specifieke, persoonlijke situatie. Kinderpastoraat is kinderen begeleiden in een gezonde groei en ontwikkeling tot eer van God. Dat start bij hun geboorte en voor de kerk bij hun doop (zo u wilt: als een kind opgedragen wordt). Aandacht is altijd nodig, dus niet alleen als het slecht gaat met de kinderen, maar ook als het goed gaat. Gezonde planten en zieke planten hebben water nodig om te groeien, alleen de zieke plant krijgt er nog een beetje meer voedingsstoffen bij. Kinderpastoraat is zo gezien de brede begeleiding van de kinderen in de gemeente. Het bevat daarom elementen van geloofsopvoeding, morele opvoeding en begeleiding bij problemen. Soms is er thuis geen pastorale zorg voor de kinderen, soms ook niet op school. Dan is het des te belangrijker dat de gemeente haar taak tegenover kinderen serieus neemt. Uiteraard is er een vloeiende overgang tussen kinder- en tienerpastoraat.
Kinderpastoraat is ook ouderpastoraat. Juist als een kind het op de een of andere manier moeilijk heeft, hebben ouders ondersteuning nodig bij de begeleiding. Ook adoptie-, stief- en pleegouders trouwens. Als ouders het dagelijks leven aankunnen, schept dat een basis voor een kind om zich te ontwikkelen.
Er is in de gemeente pastoraat op meerdere niveaus
De niveaus gelden voor alle mensen in de gemeente. Houd ze dus ook in de gaten bij kinder- en jeugdpastoraat:
- Aandacht schenken aan elkaar in de gemeente in onderlinge pastorale zorg. Vaak wordt deze vorm van pastoraat zo vanzelfsprekend gevonden dat het vermelden ervan achterwege blijft.
- Basale pastorale zorg / basispastoraat. Kringleiders of ambtsdragers of andere mensen met een taak bieden uit hoofde van hun functie enige zorg aan de kringleden die aandacht vragen of aandacht nodig hebben. Voor basale pastorale zorg is toerusting nodig.
- Verdiepte pastorale zorg / specifieke zorg. Predikanten, pastoraal werksters, jeugdwerksters gaan in op pastorale vragen van gemeenteleden. Verdiepte pastorale zorg gebeurt alleen in overleg of op verzoek. Voor basale pastorale zorg zijn de zaken die aan de orde komen te diepgaand of te tijdrovend. De uitvoerders hebben veel toerusting gehad of ervaring opgebouwd.
- Specialistische zorg / professionele zorg. Bij langdurige of diepgaande pastorale, opvoedkundige, psychische of lichamelijke problemen is doorverwijzing van mensen naar specialisten nodig, al blijft het pastorale contact.
We gaan dat nu toepassen op kinderpastoraat.
Onderlinge pastorale zorg voor kinderen
Er is veel kinderwerk in bijna alle gemeenten. Er wordt aandacht geschonken aan kinderen, er worden op kinderen gerichte onderwijsactiviteiten en gezelligheid georganiseerd. Er worden niet alleen dingen ondernomen voor kinderen maar ook met en door kinderen. Dat is al pastoraal! Volwassenen laten zich inschakelen bij het kinderwerk en zijn ook belangstellend naar kinderen toe. Gemeenteleden vormen zo een sociaal netwerk om de kinderen heen dat ook in het privéleven van de kinderen doorwerkt. Als er in de gemeente een opvoedingskring draait, heeft dat ook met de pastorale zorg voor kinderen te maken, alleen dan indirect, via de ouders. In dat sociale netwerk om de kinderen heen ontstaan ook meer specifiek ondersteunende en pastorale relaties tussen mensen en gezinnen.
Er gebeurt dus veel met kinderen. Er is kindernevendienst, clubwerk, zondagsschool, kindercatechese, vakantiebijbelclub enzovoorts. Zwak punt in deze primaire pastorale zorg voor kinderen is de kerkdienst. Kinderen horen helemaal bij de gemeente. Veel voorgangers doen hun best, maar in de liturgie en in de preken bungelen de kinderen er toch dikwijls maar een beetje bij. Dat is dus niet pastoraal.
Tijdens het gewone kinderwerk is het goed om op bepaalde dingen te letten, zodat dat werk als vanzelf een extra pastorale betekenis krijgt. Probeer ieder kind, waarmee je werkt bij name te kennen en ook iets van het kind te weten. Dat maakt een ‘babbeltje’ mogelijk. Zorg voor een goede sfeer in de groepen waarin gewerkt wordt. Streef naar contact met alle aanwezige kinderen. Daarvoor moeten de groepen niet al te groot zijn. Als de kinderen in een kring zitten is oogcontact met allen mogelijk. Probeer de bijbelthema’s, verwerkingen, spelen en dergelijke toe te passen op hun eigen geloofs- en gevoelsleven en hun eigen relaties. Kijk in een groepsgesprek of de boodschap over komt. In zo’n gesprek kun je ‘herderen’ over de kinderen. Dat is zeker zo als kinderen spontaan vertellen van hun angsten, zorgen thuis, verdriet, ruzies of wat dan ook. Kinderen kunnen op een bijbelclub zomaar in tranen uitbarsten. Probeer erachter te komen waarom dat gebeurt. Als je denkt dat het kind dingen wil vertellen waarmee de anderen niets te maken hebben, moet je dat in de groep afremmen.
Leg de dingen die de kinderen vertellen aan God voor in het gebed. Doe dat, als het kan, met alle kinderen samen. Je mag het ook samen doen met het kind, maar dat blijft toch altijd een beetje moeilijk te regelen. Bid in het team waarmee je samenwerkt voor de kinderen en doe het ook thuis.
Over de niet georganiseerde onderlinge pastorale zorg valt in het algemeen weinig te zeggen. We kunnen elkaar ertoe stimuleren. We horen af en toe mooie of schrijnende dingen. Gemeenteleden vangen een kind in problemen zomaar op in hun huis. Dat is een mooi voorbeeld. Het omgekeerde komt ook voor. Een gezin met kinderen raakt in de problemen en eigenlijk niemand in de gemeente blijkt met deze mensen spontaan contact te hebben. Er zijn eenzame alleenstaanden, er zijn ook eenzame gezinnen. Dat kan weer schadelijk zijn voor kinderen. Dat zou in de christelijke gemeente niet zo mogen zijn!
Basale pastorale zorg voor kinderen
Een fase verder gaat de zorg voor kinderen die om de een of andere reden extra aandacht nodig hebben. Het verschil met het voorafgaande is dit: in deze fase richt je je aandacht expres op een kind / gezin van het kind. Er hoeft nog steeds niets te zijn van pastorale zorg of vragen, maar dat zou wel kunnen blijken. Dit is de fase waarin een clubleider of jeugdwerker denkt: ‘Hé, daar moet ik eens achteraan’. ‘Daar zal ik eens naar vragen.’ Soms is dit ook nog spontane pastorale zorg, maar degene die dit doet is het ook aan zijn functie verplicht.
Je kunt denken aan de clubleidster die een ziek meisje van haar club thuis gaat opzoeken. Je kunt denken aan mensen uit het jeugdwerk die alle kinderen van de gemeente persoonlijk uitnodigen voor de jeugdcatechese. Hieronder valt ook dat het echtpaar dat de opvoedingskring leidt, eens thuis verder praat met een ander echtpaar dat moeite heeft met de opvoeding van hun zoon.
Je zou het ook zo kunnen zeggen: in de basale pastorale zorg aan kinderen wordt aan hun individuele situatie aandacht geschonken door verantwoordelijke kringleiders of anderen, zonder dat daarbij een ‘officiële’ pastor of jeugdwerkster / jeugdpastor ingeschakeld hoeft te worden voor verdiept pastoraat. Daar kan het echter wel toe leiden.
Er wordt in sommige gemeenten geëxperimenteerd met een mentormodel voor kinder- en jeugdpastoraat. Soms wordt dat gekoppeld aan de catechese, soms aan het clubwerk. Een mentor heeft een klein groepje kinderen onder zijn of haar hoede aan wie hij / zij de basale pastorale zorg verleent. Een ander model dat uit Amerika komt overwaaien is het grote broers / grote zussen model.
Alle kinderen van vier tot twaalf jaar (of nog ouder) hebben een persoonlijke begeleid(st)er (een oudere jongere) die ze aandacht geeft, bij wie ze terecht kunnen met vragen of verhalen. Hij of zij gaat langs op de verjaardag en maakt een praatje na de kerkdienst.
Enige aandachtspunten voor het basispastoraat:
- Als je schrikt van wat een kind je vertelt, neem het kind dan even apart. Doe dat om te beginnen onopvallend, terwijl je buiten loopt of samen aan het knutselen bent. Is er aanleiding toe, dan mag je ook samen met het kind apart praten of bidden mits de ouders daar blij mee zijn. Veel ouders vinden het geen prettig idee dat je apart met hun kind praat / gesproken hebt zonder dat zij daarvan afweten.
- Juist tijdens de activiteiten náást het directe programma van de club of zondagsschool of jeugdcatechese zijn er momenten die je kunt benutten om beter contact met een kind te krijgen. Als je een fietstocht organiseert, kun je bijvoorbeeld bewust naast een bepaald kind gaan fietsen en zo een gesprekje aanknopen.
- Geef aandacht aan de kinderen die bij reguliere activiteiten afwezig zijn vanwege ziekte of verdriet (denk aan de dood van grootouders). Stuur ze een kaartje of ga even langs, soms samen met een ander kind (een vriendinnetje of zo)
- Vergeet de kinderen niet die op jouw club of zondagsschool- of catechesegroep hadden kunnen zijn, maar nooit komen opdagen. Er kan niets aan de hand zijn, maar zij kunnen ook de potentiële kerkverlaters zijn. Misschien zijn ze sociaal angstig om met kerkelijke activiteiten mee te doen. In de kerkelijke gemeente zijn we doorgaans zo tevreden over de kinderen die komen dat we het veelvoud dat niet komt vergeten.
- Let ook op de kinderen die niet gewend zijn om te bidden en uit de bijbel te lezen. Het is goed om voor hen in de groep of soms apart tijd vrij te maken en hen dat te leren. Geef ze een bijbeltje mee naar huis, als ze die nog niet hebben.
- Als het gedrag van kinderen je hindert, of de dingen die ze vertellen of hun taalgebruik, is het goed om daar in je groepje of onder vier ogen over te praten. Soms is het goed om daar ook over te spreken in het team. Het kan bijvoorbeeld gebeuren dat een meisje van negen jaar voortdurend praat over ‘neuken’ en zelfs tijdens de bijbelvertelling naar de vertelster roept of zij dat al gedaan heeft. Dat is storend in de groep. Het kan een signaal zijn dat er op seksueel gebied iets mis is met het meisje. Dan is pastorale actie nodig.
- Bij iets oudere kinderen kun je pastoraal contact leggen en onderhouden via de post, telefonisch of digitaal. Als je weet dat een kind verdriet heeft, omdat de moeder gestorven is, kun je een kaart of brief sturen met een bemoediging. Het is aan jou om te bepalen of je dat vaker doet en of je wilt dat het kind reageert. Je kunt ook langsgaan.
- Als er tijdens het kinderwerk pastoraal contact groeit met een kind, moet er ook een vorm van nazorg komen als het de club verlaat. Nodig zo’n jongen of meisje eens bij je thuis uit, bijvoorbeeld om te spelen met je eigen kinderen, als je die hebt . Weet overigens wel waaraan je begint. Loop niet te hard van stapel als je het toch niet kunt of wilt volhouden. Je eigen kinderen moeten er ook mee instemmen.
Het basale pastoraat kan helpen voorkomen dat verdiept pastoraat nodig wordt of kan juist door vlotte signalering ertoe bijdragen dat er intensieve begeleiding of zelfs specialistische hulp komt.
Verdiepte pastorale zorg voor kinderen
Verdiept pastoraat is het individueel begeleiden van kinderen, zo mogelijk binnen de context van het gezin, die in problemen zijn of grote pastorale vragen hebben. Met een los praatje of kaartje zijn zij niet voldoende geholpen. Dat (verdiept) kinderpastoraat nodig is, mag blijken uit de verhalen van volwassenen die over een moeilijke of zelfs traumatische jeugd vertellen. Ze hebben jong een ouder verloren, een (v)echtscheiding meegemaakt, werden mishandeld, seksueel misbruikt, waren kinderen van ouders met psychische problemen, hadden een verslaafde ouder, verhuisden van pleeggezin naar pleeggezin, werden op school gepest, groeiden op in een ingewikkeld samengesteld gezin. Je denkt dan: hadden zij als kind maar een betere begeleiding gehad. Helaas gaat dit ook op onder christenen. Dat kinderpastoraat nodig is mag ook blijken uit de cijfers die je zo op internet kunt vinden. Echt tienduizenden kinderen leven dagelijks in stressvolle omstandigheden.
De gemeente moet zo’n veilige situatie creëren voor kinderen dat zij daar in een persoonlijk contact hun hart durven openen. Nu zijn daar wel een paar problemen, zoals
- Veel kinderen zullen niet rechtstreeks melden dat ze in een nare situatie zitten
- Veel kinderen kun je ook niet rechtstreeks uitnodigen voor persoonlijke gesprekken; ze zouden ervan terugschrikken
- Jonge kinderen kun je eigenlijk nauwelijks begeleiden in gespreksvorm – de standaardvorm in het pastoraat. Er moet gezocht worden naar creatieve vormen van pastorale zorg die bij kinderen passen.
- Het is moeilijk om vanuit het basispastoraat kinderen door te verwijzen naar een pastor of jeugdwerker die verdiept pastoraat biedt. Dat kan een te hoge drempel voor kinderen zijn. Moeten ze nu ineens gaan praten met een andere of zelfs onbekende man of vrouw (die hen ook nog weer kan doorverwijzen naar een hulpverlener)?
- Ouders willen betrokken blijven bij hun kind. Dat is juist en goed. Dat is echter lastig als die ouders onderdeel zijn van het door het kind aangegeven probleem of als ouders het probleem van het kind niet erkennen. ‘Kind met problemen’ betekent maar al te vaak ‘gezin of ouders met problemen’.
- Het is niet eenvoudig om een goede gesprekstijd en -plaats te vinden voor kinderen. Als ouders ervoor open staan, kan het uiteraard bij het kind thuis. Soms is er digitaal contact mogelijk als live niet lukt.
Dit zijn uitdagingen voor jeugdpastores en anderen, die niet een-twee-drie op te lossen zijn. Elke gemeente moet maatwerk bieden. Het is niet moeilijk als ouders zelf zien dat hun kind een probleem heeft en zelf regelen dat hun kind mag praten met een jeugdwerker, jeugdpastor. Het loopt ook wel als een kind zelf hulp vraagt en de ouders daar min of meer achter staan. Het is al moeilijk te regelen als een kind stiekem zelf hulp zoekt. Dat zijn soms de ergste noodgevallen. Ouders kunnen boos worden op kind en pastor als ze achter het pastorale contact komen en daarna kan de narigheid nog toenemen. Nog lastiger is het als een kind zelf weinig aangeeft maar bronnen bevestigen dat het in een problematische situatie zit. Je kunt dan als pastor niet zomaar op de stoep staan, zoals je soms bij volwassenen wel doet.
De mensen voor het basispastoraat hebben al toerusting nodig. Er is nog meer toerusting nodig voor het uitvoeren van het verdiepte pastoraat in pedagogisch, psychologisch en pastoraal opzicht. Pastoraal communiceren met kinderen vereist specifieke vaardigheden. Het stellen van een goede pastorale diagnose vereist voldoende kennis van zaken. (Stichting Chris geeft bijvoorbeeld een cursus Kinderpastoraat. Er is ook schriftelijk toerustingsmateriaal, bijvoorbeeld van de HGJB. Kijk eens op de websites van deze en vergelijkbare organisaties.)
Hier volgt een voorbeeld van kinderpastoraat, zoals dat in elk geval enige jaren geleden functioneerde in een niet nader te noemen plaats. Het verhaal is uit het Nederlands Dagblad
Kinder- en jeugdpastoraat is ondergebracht bij de interkerkelijke werkgroep De Praatpaal. PKN en christelijk gereformeerde vrijwilligers werken samen. Ze hebben zich langdurig voorbereid, mede wegens de verborgen weerstand in de gemeenten. ‘Wat gaan ze met onze kinderen doen?’ Beleid moest geformuleerd worden en materiaal ontwikkeld. Het pastoraat mag geen therapie worden. De begeleiding gebeurt altijd door twee medewerkers. Eén ervan bewaakt het proces en let speciaal op het overschrijden van de grens naar professionele hulp. Alle scholen en kerkgebouwen die meewerken hebben een gele praatpaal neergezet. Daarin kunnen kinderen briefjes doen met verzoeken om hulp. Ook liggen er brochures van De Praatpaal over rouw, pesten en echtscheiding (de top drie in veel plaatsen). Op de brochures en de praatpalen staat ook een telefoonnummer. Een vrijwilliger is bij toerbeurt 24 uur per dag beschikbaar.. Elk jaar start er een werkgroep rond een thema, zoals echtscheiding. Het loopt goed. Er komen regelmatig hulpvragen binnen. Eerst bespreekt het bestuur wie het kind gaat begeleiden. Daarna volgt er een intake, waarbij een medewerker met de ouders praat en een andere medewerker met het kind. Vervolgens wordt er een pastoraal begeleidingsplan opgesteld. De Praatpaal heeft ook een eigen ruimte, Het Praathuis. Hierin staan allerlei materialen, bijvoorbeeld het tranendoosje. Kinderen kunnen daarin hun tranen doen, briefjes waarop hun verdriet of angst staat geschreven. Zo worden tranen bij God gebracht, zodat Hij ze kan drogen. Dat De Praatpaal zich beperkt tot pastoraat, betekent ook dat de medewerkers geen hoger doel hebben dan luisteren en gerichte aandacht geven. God kan helen. Situaties veranderen kan De Praatpaal meestal niet.
Interessant is hier dat de kerk(en) voor hun kinderpastoraat de christelijke basisscholen in het dorp ingeschakeld hebben. Nog een stapje verder gaat het pastoraal toerusten van juffen en meesters zodat die aan hun leerlingen, waar gewenst en nodig, pastorale zorg kunnen verlenen. Dan gebeurt dat in een voor een kind vertrouwde relatie. Een bijkomend voordeel is dat alle kinderen naar school moeten, dus een school is dé plek voor preventie, aandacht en doorverwijzen bij problemen van kinderen. Dat kan op een christelijke school ook een pastoraal accent krijgen.
Specialistische zorg
Met de specialistische zorg overschrijden we de grens van het pastorale werk. Het is uitbestede zorg. Soms moet een pastor een pastorant doorverwijzen naar een hulpverlener. Dat geldt ook voor degene die pastoraat aan kinderen verleent. Denk aan een doorverwijzing naar psychische, maatschappelijke of opvoedkundige hulpverlening. Er zijn kinderen met een beperking of met een zogenaamd rugzakje. Soms moet het gezin therapie krijgen, soms een ouder of de ouders, soms het kind. Soms is een kind of gezin al in de hulpverlening als het kind de pastorale zorg krijgt. Dat maakt het pastoraat niet overbodig. Pastoraat en hulpverlening sluiten elkaar niet uit, maar vullen elkaar aan. Het is niet ongebruikelijk dat een pastor gas terugneemt als een kind in de hulpverlening is of gaat. Dat is dan vooral om het kind niet te zwaar te belasten.
Wie kinderpastoraat bedrijft, moet een actuele lijst op zak hebben van doorverwijsmogelijkheden. Verwijs altijd samen met de ouders door, nooit achter hen om. (Iedereen mag wel achter de rug van ouders om een hulpverlener om advies vragen zonder de naam van een kind te noemen.) Verwijs bij voorkeur niet door naar iemand uit de eigen gemeente met een hulpverlenerspraktijk. Dan zou het kunnen lijken dat de gemeente voor zijn werkgelegenheid wil zorgen. Als ouders geheel uit eigen beweging naar die persoon toegaan, ligt het anders.
Het geven van een doorverwijzingsadvies moet zo mogelijk altijd een teamadvies zijn. Kinderpastores moeten niet op eigen houtje opereren.
Een kinderpastor komt soms in aanraking met een gezin dat de deur al platgelopen heeft bij hulpverleners, zonder merkbaar resultaat. Dan levert verschillende gevoelens op. ‘Het zou toch wat zijn als ik wel kan helpen!’ Of ‘Wie ben ik om hier nog wat te doen, als zoveel hulpverleners hun tanden al stukgebeten hebben op de problematiek?’ ‘Als iedereen gefaald heeft, kan ik in elk geval niet veel nieuwe brokken meer maken!’ Welk gevoel terecht is, doet er niet toe. Echte pastorale zorg heeft altijd een functie, ook als hulpverleners er niet uitkomen. Een pastor hoeft in zo’n situatie echter niet haastig tot een nieuwe doorverwijzing te besluiten.
Het zou mooi zijn als een kinderpastor en een hulpverlener zouden overleggen over een kind. Dat is niet erg gebruikelijk. School en hulpverleners overleggen sneller, hoewel veel hulpverleners ook daar niet op zitten te wachten. Kerk en hulpverleners werken niet vaak samen. Zou het tijd worden voor meer initiatieven op dit terrein?
Opvang en pleegzorg
Een gelukkig niet helemaal vergeten diaconale roeping van de gemeente is de pleegzorg. Soms moeten kinderen tijdelijk of blijvend uit huis geplaatst moeten worden. Of gewoon met enige regelmaat moet een kind een dagje opgevangen worden. Dat kan goed zijn voor het kind maar ook voor de ouders en de andere gezinsleden. Officiële hulpverleningsinstanties regelen dat. Individuele christenen staan er voor open en nemen een kind in huis, of zelfs meer dan één kind. Dat kan voor korte of lange tijd. De kerkelijke gemeente lijkt er niet overal aandacht voor te hebben. Vanuit het kinderpastoraat zou pleegzorg gestimuleerd kunnen worden en zou er ook ondersteuning kunnen komen voor ouders met een pleegkind. Bovendien kan vanuit het kinder- en jeugdpastoraat geregeld worden dat binnen de gemeente gezinnen bereid worden om tijdelijk een kind of jongere uit de eigen gemeente in huis op te vangen, als het in het eigen gezin niet meer lukt.
Ten slotte
Een herder is ook een voorbeeld voor de schapen. Laten de kinderen in de mensen die met jeugdpastoraat bezig zijn de vrucht van de Heilige Geest mogen waarnemen (Gal. 5:22). Kinderen hebben liefde, veiligheid, trouw nodig. Het zou verdrietig zijn als ze daarin beschaamd worden in hun eigen christelijke gemeente.
Nico van der Voet is docent op de Christelijke Hogeschool Ede (afdeling HBO-theologie en de lerarenopleiding voor Godsdienst/Levensbeschouwing). Zie voor meer informatie en artikelen van zijn hand nicovandervoet.nl