Komen als geroepen

Alternatief bij 3e na Epifanie (1 Samuel 3:1-10 en Johannes 1:35-52)
Twee verhalen over mensen die geroepen worden. Maar wat ís roeping en hoe gaat dat in z’n werk? Geschiedt het – om met Karl Barth te spreken – Senkrecht von Oben. Meldt God zich loodrecht van boven en kan Hij uitsluitend in en door die openbaring ontmoet worden? In beide roepingsverhalen is sprake van ‘bemiddeling’: bij Samuel door Eli en bij Jezus’ eerste leerlingen door Johannes de Doper. Dat is blijkbaar nodig om de geroepenen op het juiste spoor te zetten. Loodrecht van boven in combinatie met horizontaal van beneden?
Bij de roeping van Samuel gaat het in eerste instantie over ‘zien’. Of beter gezegd: over niet zien, en het gebrek aan zicht of perspectief. In Israël in de laatste periode van de rechters is er sprake van crisis, want: ‘er braken geen visioenen door’ (3:1). De ogen van Eli zijn dof geworden en hij kan bijna niet meer zien. Zijn zonen vertonen wangedrag (3:13) en zelf is hij niet bij machte om er iets tegen te ondernemen. In het heiligdom van de Heer is de godslamp bijna uitgedoofd (3:3) en dreigt het licht uit te gaan. De situatie is bepaald niet rooskleurig; een helder zicht op de toekomst lijkt ver weg.
Van zien naar horen, en… zien
Maar dan is er ineens een ‘moduswisseling’: van visueel naar auditief. In de donkere en duistere omstandigheden klinkt er nagenoeg ex nihilo een stem. Voor de lezer van het verhaal is het meteen duidelijk dat het om de stem van de Heer gaat, want de verteller laat er bij herhaling geen onduidelijkheid over bestaan wíe het is die Samuel roept. De jonge Samuel meent aanvankelijk dat het Eli is die hem tot driemaal toe uit zijn bed roept. Elke keer weer staat hij meteen op en antwoordt hij steevast: ‘Hier ben ik’ (Hebr.: hinneni).
‘You want it darker,’ zong Leonard Cohen, ‘Hineni. I’m ready, my Lord.’ Pas wanneer priester Eli op basis van zijn intuïtie de onervaren Samuel de juiste woorden in de mond legt, waarmee deze zich beschikbaar stelt voor de dienst aan de Heer, beseft Samuel Wie het is die hem roept. Het geloof is werkelijk uit het gehoor (Romeinen 10:17). Begon het verhaal met de zinsnede dat Samuel de Heer diende ‘voor het aangezicht van Eli’ (3:1), nú stelt Samuel zich rechtstreeks onder gezag van God. Samuel spreekt de woorden: ‘Spreek Heer, uw dienaar luistert’ (3:9.10).
Je zou kunnen zeggen dat er dan andermaal een moduswisseling plaatsvindt, want nu klinkt niet enkel die stem, maar komt de Heer ook naar Samuel toe. Hij blijft bij hem staan wanneer Hij Samuel roept (3:10). En nu staat er ook dat de Heer als de andere keren roept, maar nu door tweemaal achter elkaar diens naam te noemen. Dit komt ook op andere bijbelplaatsen voor en kan uitgelegd worden als een bijzondere roeping op een cruciaal moment. Toen Abraham zijn hand uitstrekte om zijn zoon Isaac te offeren, greep God in door tweemaal zijn naam te noemen (Genesis 22:11). Andere voorbeelden zijn Mozes (Exodus 3:6), Marta (Lucas 10:41), Simon (Lucas 22:31) en Saul (Handelingen 22:7).
Voor Samuel is zijn roeping doorslaggevend, want daarna zal hij een beslissende rol spelen in het plan van de Heer met de aanzegging van het gericht over het huis van Eli (3:12-14). Zijn roeping heeft hem bewust gemaakt van zijn taak.
Getuigenis over het Lam Gods
In Johannes 1:35-52 worden vijf leerlingen van Jezus geroepen volgens het stramien van het refreinwoord ‘de volgende dag’ (Gr.: tèi epaurion – 1.35.44; vgl. 1:29). Wat op deze achtereenvolgende dagen verteld wordt, is feitelijk een uitloop van de passage waar Johannes door priesters en Levieten uit Jeruzalem ondervraagd werd over zijn identiteit (1:19-28). Johannes’ reactie op deze ondervraging loopt over de via negativa. Het draagt het karakter van een getuigenis: het marturia (1:19) herneemt de woorden uit 1:7-15.
Hoewel het woord ‘getuigenis’ in 1:36a niet voorkomt (wel het werkwoord martureoo in 1:32.34), is het niettemin duidelijk dat de woorden van de Doper als zodanig bedoeld zijn. Johannes herneemt in 1:36 de woorden ‘Zie, het lam van God’ die hij eerder uitgeroepen had toen hij Jezus in het vizier kreeg (1:29b). Het lijkt alsof de woorden die tweede keer duidelijker dan de eerste keer geadresseerd zijn, want de twee leerlingen die de uitroep van de Doper vernemen, gaan direct achter Jezus aan. Ook hier is geloof uit het gehoor!
Verwijzing naar Jezus’ kruisdood
De titel ‘Lam Gods’ verwijst naar de heilshistorische betekenis van het offer dat Jezus gebracht heeft door te sterven aan het kruis. Jezus werd gekruisigd op de voorbereidingsdag van Pesach, de dag waarop de paaslammeren geslacht worden (vgl. 19:14). Daarbij is de onschuld en weerloosheid van het lam het springende punt binnen de metafoor (vgl. LB 651:2.7). De diepere betekenis van Johannes’ getuigenis heeft uiteraard te maken met de offercultus in de tempel. Meer in het bijzonder met de viering van Pesach als gedachtenis aan de uittocht uit Egypte (Exodus 12:3b.6-7). Na het sterven van Jezus werden zijn beenderen niet gebroken, zoals dat ook niet mocht gebeuren met het paaslam (19:32-36).
Elders in de Tora is sprake van zoenoffers voor het delgen van de zonden, waarbij vaak een lam als offerdier werd gebruikt (Leviticus 4:32-34; 5,6). In de profetische traditie treffen we de symboliek eveneens aan, met name in de lied van de Knecht des Heren (Hebr.: ‘èbhed ’adonai) in Jesaja 53:7. Deze tekst is medebepalend geweest voor de theologische duiding van het lijden en sterven van Jezus. In het laatste bijbelboek neemt de voorstelling van het Lam Gods als aanduiding voor Jezus een centrale plaats in binnen de apocalyptische schets van de Ziener op Patmos (met name Openbaring 5:6).
Deze exegese is opgesteld door Harry Tacken.