Kostbaarder dan zuiver goud: de wet des Heren
Kostbaarder dan zuiver goud: de wet des Heren
Bij 1 Koningen 3,5.7-12, Psalmen 119,121-128 en Matteüs 13,44-52(58)
Vandaag horen we aan het slot van Jezus’ rede met gelijkenissen nog drie mesjalim. Daarna volgt een conclusie. We beginnen bij de akker waarin de schat verborgen is. Iemand vindt die schat, verbergt hem weer en gaat alles verkopen om die akker te kopen.
Het gaat hier niet om een gewone schat. Bekend is het verhaal van de discussie tussen de joodse koning Kaspia, die indruk wil maken met zijn goud en zilver, en de Griekse koning Alexander. Alexander is niet geïnteresseerd in zijn goud, maar in zijn manier van handelen en rechtspreken, inderdaad de kostbaarste schat die Israël te bewaren heeft. Om goud en zilver te bemachtigen, steken de volkeren elkaar dood. In Israël gaat het om de wet des Heren: kostbaarder dan zuiver goud is het woord des Heren (Psalmen 19,8-11).
De volgende gelijkenis gaat over een rijke koopman, die alles op alles zet om de kostbare parel te bemachtigen die hij gevonden had. Ook voor een rijke lijkt er hoop te zijn. Wel zal hij alles moeten verkopen. Die rijke jongeling uit het Lucasevangelie (Lucas 18,18-23) was daartoe niet in staat.
Het visnet
In de derde korte gelijkenis wordt gesproken over een visnet dat in zee geworpen ‘wordt’. Het gebruik van het woord ‘wordt’ hier is de joodse manier om te zeggen dat God erachter zit, de grote verzamelaar van mensen. In een eucharistisch gebed staat het, wat komisch klinkend, juist vermeld: ‘Altijd blijft Gij bezig uw volk te verzamelen van de uiteinden der aarde.’ In het Matteüsevangelie wordt sterk de nadruk gelegd op de vorming van een gemeenschap. Rond de Messias worden dan veel zaken duidelijk. Wie durft het aan om zich aan te sluiten? In Matteüs 13,49-50 wordt het ‘einde der wereld’ genoemd. Dat mag ons nooit verlokken tot uitstel. Het moment van nu of nooit is voor iedereen aangebroken die kiest voor de Messias en voor Gods Koninkrijk.
Goede verstaanders gevraagd
Na deze gelijkenis wordt gevraagd: ‘Hebt ge dit alles verstaan?’ (Matteüs 13,51). Dat is niet zomaar een vraag. Met verstaan, horen, heeft te maken of je je eigen leven wilt gaan veranderen. De goede verstaander zal in actie komen en kiezen voor God en zijn vernieuwingsbeweging die van den aanvang af gaande is. Rond Jezus worden de oude vragen des te klemmender. Is Jezus een nieuwlichter die alles wat tot nu toe gezegd is overhoop haalt? Allerminst. Hij is een schriftgeleerde die onderricht is in het Koninkrijk der hemelen, en die als een goede huisheer uit zijn schat nieuw en oud tevoorschijn haalt (Matteüs 13,52). Jezus is trouw aan de kostbaarste schat die Israël gegeven is: de Tora. Hij staat met al zijn vezels in de joodse traditie en maakt die opnieuw levend door zijn eigen inzet. Het hangt van de keuze van de hoorder af of zijn vernieuwingsbeweging heil brengt voor de wereld. De leraar had vertrouwen in zijn leerlingen. Hij kan met een gerust hart zijn ‘gelijkenissenrede’ beëindigen.
De ware schat
Rabbi Boenam vertelde: ‘Na jaren van armoe en ellende die zijn vertrouwen in de Gezegende Naam niet hadden geschokt, had rabbi Eizik in een droom de opdracht gekregen naar Praag te reizen, om daar onder de brug naar het paleis van de koning een schat te zoeken. Nadat hij de droom nog een tweede en een derde keer had gehad, richtte hij zijn schreden naar Praag. Aangekomen bij de brug naar het paleis, zag hij dat die dag en nacht door militairen werd bewaakt. Hij durfde dus niet te gaan graven. Desondanks ging hij elke ochtend naar de brug. Het hoofd van de wacht die hem daar alsmaar zag, informeerde of hij wat zocht, of misschien op iemand wachtte. Rabbi Eizik vertelde hem de droom. Het hoofd van de wacht barstte in lachen uit en zei: ‘Je bent dat hele eind dus te voet komen lopen vanwege een droom? Tja, dat is het lot van iemand die in dromen gelooft. Als ik in dromen had geloofd, had ook ik een verre reis moeten maken. Want mij is eens in een droom geboden naar Krakau te gaan, naar het huis van een of andere jood, Eizik ben Jekel was zijn naam, om daar onder de kachel naar een schat te gaan graven. Eizik ben Jekel. Ik zag mezelf al, in een stad waarvan de helft van de joodse inwoners Eizik heet en de andere helft Jekel! Ik zou alle huizen van de stad omver hebben moeten halen.’ Rabbi Eizik nam met een buiging afscheid en liep naar huis. Daar groef hij de schat op die onder de kachel lag begraven. Hij bouwde er een synagoge van die hij noemde: De synagoge van rabbi Eizik, zoon van rabbi Jekel. Laat dit verhaal tot je doordringen,’ besloot rabbi Boenam, ‘en houd de bedoeling vast: er bestaat iets wat je nergens kunt vinden, zelfs niet bij de tsaddiq. En toch is er een plaats waar je het kunt vinden.’
Dit chassidische verhaal[1] kan ons helpen verstaan waar het om gaat binnen de joodse traditie: de eigen verantwoordelijkheid die je draagt op de plek waar je woont. Daar moeten de woorden worden gedaan, daar is het echte geluk te vinden, omdat jijzelf bent geroepen te kiezen en te handelen. Zo maakte ooit de jonge Salomo de goede keuze voor de praktische wijsheid, om te weten wat hij moest doen en hoe hij moest oordelen (1 Koningen 3,5-12). De psalm der psalmen (Psalmen 119), die in het middaggebed van het Romeinse Brevier een maand lang dagelijks gelezen wordt, jubelt daar maar over door. Als je de ware schat gevonden hebt, zul je weten wat je te doen staat en ernaar handelen. Hopelijk lijken de lezers van De Eerste Dag op de huisvader die uit zijn schat nieuw en oud tevoorschijn haalt om hun hoorders te inspireren.