Menu

Premium

Matteüs

Een composiete structuur

Voor de opbouw van zijn evangelie heeft Matteüs gebruik gemaakt van een helder grondplan, dat van Marcus. Hij heeft dat model grotendeels gekopieerd, het vormt de kern van zijn eigen architectuur. Maar hij stond voor de opdracht om een aantal elementen aan de bestaande structuur toe te voegen of te verwerken. Hij moest bijvoorbeeld een plaats kunnen vinden voor de woorden uit de zogeheten Quelle (een oude verzameling van uitspraken van Jezus) of voor ander traditiemateriaal waarover hij beschikte. Hoe moest hij al dat materiaal op een zinvolle wijze in het bestaande gebouw integreren?

Het samengestelde karakter van het eerste evangelie wordt weerspiegeld in de exegetische literatuur. Alle belangrijke Matteüscommentaren stellen een indeling voor, maar geen van alle is precies dezelfde. Voor iedere aandachtige lezer is duidelijk dat het evangelie zorgvuldig samengesteld werd, en dat een aantal teksteenheden op zichzelf een sterke interne structuur vertonen – bijvoorbeeld de bergrede of het passieverhaal. Een precieze beschrijving van de opbouw van het totale boek is echter een moeilijke, zo niet onmogelijke zaak. Eigenlijk ga ik akkoord met Ulrich Luz, die de vraag stelt of Matteüs wel ooit de bedoeling zou hebben gehad de plaatsing van elke perikoop bewust en tot in de puntjes te berekenen. Het verliep bij hem wellicht een beetje als bij het ordenen van een bibliotheek of het samenstellen van een fotoalbum. Je volgt altijd bepaalde patronen van ordening, maar heel strikt kun je ze zelden of nooit doorvoeren. Het dan ook niet de bedoeling zijn het Matteüsevangelie in een strak keurslijf te wringen, waarin de betekenis van elk detail een precies te achterhalen plaats en functie zou vervullen.

Bij tal van kleinere structuureenheden men eindeloos discussiëren over de vraag waar ze thuis horen. Dit is voornamelijk het geval bij overgangsteksten tussen duidelijk afgebakende grotere eenheden. Ik geef een voorbeeld. Hoe moet men Matteüs 3:1-4:25 structureren? Het feit dat Matteüs Jezus in 4:17 precies dezelfde woorden in de mond legt als Johannes de Doper in 3:2 – een zogeheten inclusio – maakt het mogelijk 3:1-4:17 als een aparte eenheid te omlijnen. Moet 4:18-25 dan als inleiding bij de bergrede gevoegd worden? Het zou kunnen: Jezus roept zijn eerste leerlingen (4:18-22) en de menigten volgen hem (4:23-25). In 5:1 schrijft Matteüs: ‘Toen Jezus deze menigte zag ging hij de berg op, en nadat hij zich had neergezet kwamen zijn leerlingen bij hem.’ Het is dus verlokkelijk om 4:18-25 bij de bergrede in te lijven. Maar men evengoed verdedigen dat de cesuur niet tussen 4:17 en 18 hoort, maar tussen 4:11 en 12. Het verdelingsprincipe is dan: einde van het voorspel in (3:1-4:n), en begin van de eigenlijke zending in Galilea (4:12-25). In dat geval laat men de bergrede beter beginnen met 5:1. Heel wat structurele voorstellen zijn zinvol, maar weinig voorstellen zijn dwingend. Een indeling heeft ook altijd te maken met de globale visie van de commentator op het evangelie.

Structuur van het evangelie volgens Matteüs

Narratief: het drama

Retorisch: het onderricht

Proloog. Geboorte, openbaring en vervolging: 1:1-2:23

Doopsel en bekoring in de woestijn: 3:1-4:11

De komst naar Galilea: 4:12-25

De bergrede: 5:1-7:29

Redding metterdaad: 8:1-9:35

De zendingsrede: 9:36-10:42

Jezus zet zelf zijn zending voort: 11:1-12:50

De parabelrede: 13:1-52

Scheiding der geesten: 13:53-17:27

De gemeenterede: 18:1-35

Naar de botsing in Jeruzalem: 19:1-23:39

De eschatologische rede: 24:1-25:46

Verwerping, passie en dood: 26:1-27:66

Epiloog. De verrezen Heer zendt vanuit Galilea zijn kerk uit over de wereld: 28:1-20

Een dubbel bouwplan

Voor de algemene literaire constructie van zijn evangelie heeft Matteüs mijns inziens een soort dubbelstructuur gekozen. Zij heeft alles te maken met de manier waarop hij het reeds bestaande tekstmateriaal heeft samengevoegd. De formele geleding van zijn tekst heeft belangrijke repercussies op de betekenis ervan. Parallel aan de ontwikkeling van het verhaal over Jezus’ lotgevallen, en in nauwe samenhang daarmee, volgt de lezer ook de ontwikkeling van de inhoud van Jezus’ boodschap.

Narratief

Er is vooreerst de opbouw van het eigenlijke verhaal – de narratieve structuur -, waarin de evangelist vrij trouw de lijn volgt van zijn model Marcus en zijn dramatische ontwikkeling overneemt. Naarmate de zelfopenbaring van Jezus als de Christus groeit, neemt ook de lijn van tegenstand en conflict toe. In Jeruzalem, hart van Israëls cultus en burcht van de overheden, zal de dramatische evolutie op een dodelijke clash uitlopen. Episode voor episode schildert Matteüs de stijgende oppositie van de religieuze leiders tegen Jezus, niet minder prangend dan bij Marcus. Vanwege van de grotere omvang loopt het verhaal van Matteüs minder snel dan dat van Marcus en wordt de ontknoping langer uitgesteld. Zo’n uitstel betekent evenwel niet noodzakelijk dat de spanning verzwakt. Soms is het tegendeel waar. Bij Matteüs is het conflict tussen Jezus en de Farizeeën zelfs harder en onverzoenlijker dan bij zijn voorbeeld Marcus. Historisch weerspiegelt de soms ongemeen scherpe polemiek tussen Jezus en de Farizeeën waarschijnlijk ten dele de moeilijke positie van Matteüs’ gemeente tegenover het farizese jodendom na de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70. Het was de periode waarin de interne afbakening van het jodendom ver-strakt werd en de christenen stilaan als een schismatische groep uit de synagogen werden gebannen. Dat alles hoeft de lezer echter niet te weten om duidelijk te voelen hoe in het verhaal de spanning stijgt, tot zij in hoofdstuk 23 explodeert in Jezus’ tirade tegen de Farizeeën.

Retoriek

Het uitstel van de ontknoping van het drama heeft te maken met het tweede aspect van de dubbelstructuur: geregeld houdt het verloop van de feiten halt, om plaats te maken voor een onderrichting van Jezus. Matteüs heeft namelijk met de redactie van zijn evangelie ook een leerstellige bedoeling. Zijn boek wil niet enkel het verhaal van Jezus’ weg vertellen, maar tevens een groot aantal uitspraken en raadgevingen van Jezus inlassen, bedoeld als onderricht voor zijn lezers. De ‘lessen’ ontwikkelen een boodschap waardoor de gelovige zich laten inspireren voor de opbouw van zijn geloofsleven. Niet voor niets heeft de kerk voor de concrete invulling van kerkelijke ethiek en spiritualiteit altijd het dankbaarst gebruik gemaakt van het Matteüsevangelie. De invoeging van al dat ‘rede-materiaal’ in het lopende verhaal gebeurde op een wijze die aan het Matteüsevangelie zijn meest opvallende structurele kenmerk heeft verleend – het enige waarover bijna alle exegeten het eens zijn. De auteur heeft namelijk de woorden van Jezus gegroepeerd in vijf duidelijk onderscheiden redes of onderrichtingen, die hij formeel als zodanig aangeeft. Hij laat ze alle vijf eindigen met een stereotiepe formule: ‘Toen Jezus deze woorden/lessen gesproken had om vervolgens de draad van het verhaal weer op te nemen. die reden kunnen we naast de narratieve met recht een retorische – of moeten we zeggen: didactische? – structuur onderkennen in het evangelie.

Niet weinig auteurs hebben in die vijf onderrichtingen de expliciete bedoeling van de auteur gelezen om aan zijn evangelie de structuur van de vijf boeken van de Thora mee te geven. Zij volgden daarin het voorstel van de Engelse auteur B.W. Bacon (1930). Een literaire opbouw van het Matteüsevangelie als Thora speelt uiteraard in de kaart van de interpretaties die – op verdedigbare gronden – het parallellisme tussen Jezus en Mozes beklemtonen. Maar het is tevens een voorbeeld van de noodzaak om voorzichtig te zijn. Parallellismen tussen Jezus en Mozes zijn mijns inziens zonder twijfel aanwezig in het Matteüsevangelie, het meest in de verhalen over zijn vroege jeugd, zijn veertigdaags verblijf in de woestijn en in de bergrede. Maar of dit feit de interpretatie wettigt dat het evangelie bedoeld zou zijn als begeleidende lezing van de vijf boeken van Mozes is nog een andere kwestie. Bovendien is het niet onmogelijk dat de strafrede tegen de Farizeeën wel eens als een zesde rede zou kunnen fungeren. Wat daar ook van zij, de lessen van Jezus zijn er de oorzaak van dat het Jezusportret van Matteüs veel meer dat van een leraar is dan in de andere evangeliën. En alleszins verloopt zijn evangelie volgens een dubbele lijn: terwijl in het verhaal het conflict onafwendbaar naar de climax in Jeruzalem groeit, ontwikkelt zich parallel daaraan in de redestukken het onderricht van Jezus aan zijn leerlingen en via hen aan de kerk. Dit laatste is trouwens een vast kenmerk van Matteüs: zijn Jezus is ook op elk ogenblik de verrezen Christus die de gemeente leidt en onderwijst.

Thematische lijnen

een of andere reden heeft Matteüs met zijn evangelie de uitdrukkelijke bedoeling Jezus te situeren tegenover de Joodse Schriften. Deze bekommernis bepaalt de dragende thematische bogen van zijn boek. Misschien kunnen ze als volgt samengevat worden.

De persoon van Jezus

Jezus is de Messias, en als zodanig niet in tegenspraak met Wet en Profeten, maar de vervulling ervan. dit te suggereren verwerkt Matteüs in zijn portret van Jezus niet enkel een subtiel parallellisme met Mozes, maar gebruikt ook de reeds traditionele christelijke interpretatie van Johannes de Doper als voorloper in die zin. Johannes is immers Elia! Alles wat in Jezus vervuld zal worden, tot en met zijn uitlevering en dood – Matteüs gebruikt hetzelfde woord ‘overleveren’ voor de Doper en voor Jezus! -, zal eerst gebeuren aan de voorloper, de vervolgde profeet Elia aan wie de overheden geen geloof schonken. Daarom juist kunnen de verwerping, het lijden en de dood van Jezus uiteindelijk toch gelezen worden als vervulling van de Schriften. Bij Matteüs mogen wij het verschijnen van Mozes en Elia naast Jezus op de berg zeker in die richting interpreteren.

De boodschap van Jezus

De goede boodschap over het koninkrijk der hemelen brengt de vervulling van het eerste verbond. Wet en Profeten vervullen betekent voor Israël immers niets anders dan het volbrengen van de wil van God. Oud en nieuw stemmen daarin met elkaar overeen, want het voornaamste gebod, dat van de liefde, komt uit de Thora. De bede om de vervulling van Gods wil, door Matteüs aan het Onze Vader toegevoegd, staat niet toevallig in het centrum van de bergrede. De bergrede is immers de volmaakte openbaring van die wil, net zoals de Thora het was. Wanneer Jezus op het einde van zijn laatste onderrichting het laatste oordeel oproept om uit te drukken waar het voor een leerling van het rijk der hemelen nu uiteindelijk op aankomt, wordt ook daar duidelijk wat hij bedoelt met het volbrengen van de wil van God: onvoorwaardelijke naastenliefde. Deze openbaring daarom niet bedoeld zijn voor Israël alleen, maar voor alle volken.

De thematische krachtlijnen draaien als bij een gevlochten touw voortdurend door elkaar. Door het radicale liefdesgebod te onderstrepen zal Jezus immers de wetsvoorschriften relativeren, en juist rond dit punt wordt het dramatische conflict met de Farizeeën en schriftgeleerden opgebouwd.

Intertekstualiteit bij matteüs

Het Matteüsevangelie is een schoolvoorbeeld van intertekstueel schrijven. Men bijvoorbeeld goed zien hoe hij zijn bronnen – vooral Marcus en de oudere verzameling van Jezuswoorden die bekend staat als de Quelle – overneemt, maar ten behoeve van zijn eigen Jezusvisie bewerkt en aanvult. Hij staat ook in contact met de zogeheten Joodse ‘intertes-tamentaire literatuur’. De verhalen over Jezus’ vroege jeugd bijvoorbeeld tonen de vertrouwdheid van Matteüs met de Joodse legendes rond bijbelse figuren.

In een beknopte voorstelling als deze beperk ik mij echter tot de meest opvallende vorm van intertekstualiteit bij Matteüs: zijn constante interactie met het Oude Testament. Hij laat Jezus zeggen dat hij niet gekomen is om Wet en Profeten af te schaffen, maar om te vervullen. Ook zonder deze uitspraak zouden wij uit het Matteüsevangelie die conclusie kunnen trekken. Zeer bewust en consequent laat de auteur het verhaal van Jezus verlopen tegen de achtergrond van de Joodse Schrift. Hij volgt daarin ongetwijfeld de traditie, maar heeft ze nog in hoge mate versterkt. Onophoudelijk weeft hij impliciete en expliciete verwijzingen in zijn verhaal en in de lessen van Jezus.

Matteüs beschouwde evenmin als zijn collega’s zijn eigen evangelie als Heilige Schrift. Enkel de Tenach was voor hem normerende Schrift, en dat Jezus ‘klopte’ met dfe Schrift was essentieel voor zijn legitimatie als Messias. Niemand kon de weg van de Messias naar Golgota voorzien, en toch was die weg de vervulling van de Schrift. Dit inzicht behoort tot de constante theologische paradoxen van de evangelist. Hij heeft aan die paradoxen een erg sterke literaire vormgeving meegegeven. De evangelist werkt voortdurend ‘als een huisvader die uit zijn schat nieuw en oud te voorschijn haalt’ (13:52). Het begint reeds met de geboortelegende, die hij componeert op basis van motieven uit Genesis, Exodus en Numeri. Als enige evangelist laat Matteüs Jezus – in de bergrede 5:17-47 en elders – uitdrukkelijk zijn positie bepalen tegenover de Thora. En verder worden zijn woorden en daden door de evangelist voortdurend becommentarieerd met ‘Dit is gebeurd opdat zou vervuld worden …’.

We dienen de functie van dit literair-theologische procédé goed in te schatten. Het leidende principe bij het gebruik van bijbelcitaten wordt misschien nog het beste uitgedrukt met de titel van een boek van Hans Urs von Balthasar, Das Ganze im Fragment. Balthasar bedoelde te zeggen dat je afzonderlijke geloofswaarheden slechts tegen de achtergrond van het geheel kunt begrijpen. In het fragment moet je de bedoeling van het geheel lezen. Dat geldt ook voor Schriftcitaten in het Nieuwe Testament. Op grond van Pasen waren de leerlingen en de latere christenen ervan overtuigd: Jezus is de Messias. En omdat hij de Messias is, is hij hoe dan ook ‘de vervulling van de Schriften’. Dit basisinzicht kunnen we ‘das Ganze’ noemen. Op zich blijft die overtuiging echter algemeen en vaag. Op een of andere wijze willen de christelijke predikers, en later de evangelisten, die vervulling ook illustreren in woorden of episodes uit Jezus’ leven. Dat doen zij met ‘fragmenten’, dit wil zeggen afzonderlijke citaten of verwijzingen. De manier waarop dit gebeurt sluit aan bij de heel vrije en ondogmatische wijze waarop de haggadische midrasj – de verhalende Joodse bijbelinterpretatie – te werk gaat. Wanneer men het spel streng formeel wil spelen men natuurlijk tientallen bijbelse teksten vinden die rechtstreeks en formeel helemaal niét bij Jezus zouden passen. Ik noem maar alle teksten over wraak, macht, vergelding, haat tegen de vijanden, oorlogszuchtige koningspsalmen. Men nooit rechtstreeks het Oude Testament op Jezus projecteren of diens lotgevallen uit de oude Schrift afleiden. overeenstemming te zien moet men eerst van ‘das Ganze’ overtuigd zijn, namelijk dat hij de Messias is. Dit verklaart natuurlijk waarom het jodendom zich niet heeft laten overtuigen door de Schriftcitaten van de evangeliën. Zo functioneert dat niet, en het is ook helemaal niet de bedoeling.

Hoe gaat Matteüs bij zijn bijbelgebruik dan concreet te werk? Eerst en vooral moeten we beseffen dat het rabbijnse gebruik van bijbelcitaten niet alleen niet historisch-kritisch is, maar daarenboven niet context-gebonden. Het is alsof de Bijbel een bouwterrein is waarop de verhalen en zinnen als losse bouwstenen ter beschikking liggen voor wie ze wil gebruiken in z’n eigen verhaal. De auteurs bouwen het huis van vandaag met de bouwstenen van gisteren. Ze kunnen daarbij de oude stenen zelfs aanpassen, recombineren, bij-kappen (bijvoorbeeld I Kor. 10:1-4, 26; II Kor. 3:12-13; Gal. 4:21-31; Mar. 1:2-3). Je zou het ook met dit beeld kunnen zeggen: de evangelist wandelt rond in de tuin van de Tenach met de vaas van het evangelie in de hand. Uit de Bijbel plukt hij de bloemen die hij geschikt acht om bij de tuil van Jezus’ leven gevoegd te worden.

Matteüs doorspekt zijn hele tekst dus met expliciete en impliciete verwijzingen naar de Schrift. Ook Paulus en Johannes doen dat overvloedig, elk met hun eigen invalshoek. Het is een buitengewoon effectieve literaire manier om met alle fragmenten ‘das Ganze’ te illustreren, namelijk dat Jezus de Christus is, en dat derhalve de hele Schrift in hem wel moet vervuld zijn. Ik zeg wel ‘illustreren’, ook al lezen we in Handelingen dat Paulus aan de hand van de Schrift ‘bewees’ dat Jezus de Messias is. Het literaire procédé geen externe bewijskracht laten gelden. Het is voor Matteüs voldoende om aan de volgelingen van Jezus te tonen dat Jezus’ onderricht niet in strijd is met de Thora. Als logische argumentatie of bewijsvoering naar buitenstaanders toe kunnen dergelijke intertekstuele verbindingen nooit fungeren.

Proloog: geboorte, openbaring en vervolging (1:1-2:23)

Aan het eigenlijke verhaal over Jezus heeft Matteüs een voorportaal gebouwd. Moet menachter dit verhaal amper enige historische informatie zoeken, dan is het wel een theologisch compendium van formaat. Alle titels van Jezus worden meteen opgestapeld. Een symbolische stamboom verankert Jezus in de heilsgeschiedenis van Israël, vanaf de eerste belofte aan Abraham, over David en de ballingschap heen tot zijn geboorte. De ontvangenis van de heilige Geest stempelt hem tot Gods Zoon, de (allicht symbolische) geboorteplaats Betlehem tot erfgenaam van David en herder van Israël. Zijn naam Jezus stempelt hem tot redder. Hij wordt ook aangekondigd als de Immanuël, God-met-ons, van Jesaja. Het motief van de ster – een toepassing van Numeri 24:17 op de courante astrologische verbinding van de geboorte van grote figuren met een speciale ster? – en van de wijzen uit het oosten laat reeds zien dat de Messias niet enkel tot de Joden, maar tot alle volken gezonden is. Hoe Joods het evangelie van Matteüs ook is, toch wordt van bij de aanvang beklemtoond dat de Messias voor allen komt.

De vervolging door Herodes, de kindermoord en de vlucht naar Egypte knopen Jezus’ leven vast aan de geschiedenis van Mozes en het volk in Egypte. Matteüs ensceneert een vlucht naar Egypte om het Schriftwoord te kunnen citeren: ‘Ik heb mijn zoon uit Egypte geroepen’. De vervolging van Mozes in Egypte fungeert tevens als een typologie voor Jezus’ eigen lijden. De titel ‘koning der Joden’, waaronder de wijzen uit het oosten hem aanbidden, zal ook het opschrift boven het kruis zijn. Ten slotte groeit Jezus op als een godgewijde Nazoreeër – daartoe moet een symbolische etymologie van Nazaret dienen. De verhalen-krans over Jezus’ vroege jeugd is één literair spel met motieven uit het Oude Testament en de Joodse legendeliteratuur om Jezus te introduceren als vervuller van Israëls aloude hoop.

Voorspel tot de zending: doper en woestijn (3:1-4:11)

Matteüs heeft de rol van de Doper op knappe wijze gestalte gegeven. Tot driemaal toe roept hij hem op bij scharniermomenten van het Jezusverhaal, om te illustreren hoe hij in alles de Elia geweest is, de verwachte voorloper van de Messias. Zijn doopsel kondigt aan waartoe de Messias zal komen, en wat reeds in het geboorteverhaal beloofd werd: de redding uit de zonden. Zijn woorden ‘Bekeer u, want het koninkrijk der hemelen is ophanden’ zullen trouwens door Jezus letterlijk overgenomen worden als samenvatting van zijn eigen missie (vgl. 3:2 met 4:17).

Met het optreden van Johannes de Doper begint reeds een belangrijke rode draad van het Jezusverhaal te lopen: de Doper legt het ongeloof van Farizeeën en Sadduceeën bloot, en preludeert daarmee op de tegenstand die Jezus van hen zal ondervinden. De verwijten van de Doper aan hun adres (3:7-12) werden overgenomen uit de Quelle en in het Marcusraam ingevoegd. Lucas nam uit die bron precies dezelfde woorden over, maar bij hem richt de Doper zich tot de hele volksmenigte. Dat Matteüs de woorden toespitst op Farizeeën en Sadduceeën heeft dus wel degelijk een bedoeling in de literaire structuur van zijn verhaal: de latere antagonisten van Jezus worden reeds door de voorloper ontmaskerd. Dat de afstamming van Abraham geen automatische verzekering betekent, maar dat God uit stenen kinderen van Abraham verwekken, maakt bovendien de weg vrij voor een evangelie dat verder reikt dan de grenzen van Israël. Ook dit is een rode draad.

In het doopsel wordt Jezus als Gods Zoon bevestigd. Zijn verblijf in de woestijn, als voorbereiding op zijn zending, wordt door Matteüs met het citaat ‘veertig dagen en veertig nachten’ verbonden met Mozes’ verblijf bij God op de berg. Zoals Israël in de woestijnwordt Jezus beproefd, maar met drie citaten uit het boek Deuteronomium geeft hij te kennen dat hij zijn volmacht als Zoon Gods helemaal afstemt op gehoorzaamheid aan God.

De komst naar Galilea (4:12-25)

Na de gevangenneming van Johannes neemt Jezus de fakkel over. Hij begint zijn zending in Galilea, van waaruit hij aan het einde van het evangelie zijn leerlingen naar alle volken zal uitzenden. Als enige van de evangelisten spreekt Matteüs van ‘Galilea van de heidenen’. Hiermee bevestigt Matteüs alweer dat Jezus’ licht ook voor de niet-Joden bedoeld is. Jezus verkondigt in wezen dezelfde boodschap als de Doper. Hij roept zijn eerste leerlingen en trekt de menigten aan door zijn onderricht in de synagogen en zijn genezingen.

De bergrede (5:1-7:29)

Zoals weleer Mozes, zo verkondigt Jezus op de berg de Thora van het rijk der hemelen. In haar geheel mag zijn ‘programmatische rede’ (J. Lambrecht) gelezen worden als een nieuw verbondsboek, dat in wezen niets anders is dan de vervulling van het oude, bekeken door de bril van de zaligsprekingen. In de bergrede wil Matteüs allereerst aantonen dat Jezus niet gekomen is om Wet en Profeten op te heffen, maar om ze te vervullen. De manier waarop Jezus de Thora en de ‘werken der gerechtigheid’ leest maakt echter duidelijk: wettische vervulling van de Thora is nog niet echt de wil van God. Gods wil vervullen enkel betekenen: naar de wortel van elk gebod terugkeren, dit is naar Gods onvoorwaardelijke liefde voor zijn kinderen. God als onvoorwaardelijke liefde aan alle mensen doorgeven, dat is de wil van God volbrengen, en dat is Thora.

Matteüs besluit de bergrede met de vaststelling dat de menigte verbaasd is omdat Jezus ‘met gezag’ leert, niet zoals de schriftgeleerden. Zijn woorden zijn niet ‘volgens het boekje’. Hij is meer dan een commentator, hij is de gezagvolle interpreet van Gods wil. Matteüs’ opmerking over het verschil tussen Jezus’ manier van onderrichten en die der schriftgeleerden haakt de bergrede subtiel vast in de dramatische opbouw van het eigenlijke verhaal: de schriftgeleerden zullen Jezus’ manier van leren en zijn interpretatie van de Wet afwijzen.

metterdaad (8:1-9:35)

Na de bergrede neemt Matteüs de draad op van het verhaal. Na het programmatische woord van de bergrede brengt Jezus redding metterdaad. In genezingen en een dodenop-wekking toont Jezus metterdaad wat het koninkrijk der hemelen betekent: barmhartigheid voor iedereen. Tien wonderen bevestigen zijn naam als redder en heilbrenger. Reeds vanaf het begin wordt duidelijk dat de Messias, hoezeer ook uit de Thora komend en haar vervullend, heil brengt voor allen, en niet enkel voor hen die onder de vleugels van de Wet vallen. Eigen mensen (Petrus’ schoonmoeder), maar ook onreinen (melaatse; vrouw met bloedvloeiing) en heidenen (honderdman, bezetenen van Gadara) worden gered. Reeds wordt aangekondigd dat kinderen van het rijk buitengeworpen zullen worden, maar dat velen uit Oost en West die niet behoren tot het Joodse volk zullen aanzitten. Evenmin als zijn interpretatie van de Thora zijn Jezus’ daden ‘volgens het boekje’. Hij maakt dan ook aan hen die zich bij hem willen aansluiten meteen duidelijk dat dit radicale keuzes vraagt. Jezus volgen betekent een rusteloos leven, dat afstand van familie vergen. Hem volgen gaat door de storm, en vergt groot vertrouwen.

Door deze narratieve sectie heen loopt reeds het leidmotief van de groeiende oppositie. Jezus vergeeft zonden, kiest een tollenaar als leerling, ligt met zondaars aan tafel, relativeert de vastenvoorschriften. Zijn houding zal kritiek en tegenstand van de Farizeeën op gang brengen. In dat alles wordt steeds duidelijker wat Jezus met Thora bedoelt: liever barmhartigheid dan offers. Liever onvoorwaardelijke liefde dan betaald heil. Het klimaat verslechtert alras. Reeds suggereren de Farizeeën dat Jezus met de duivel heult. Hier wordt duidelijk waar het om draait. Voor de Farizeeën van het Matteüsevangelie is ‘goed doen’ ondergeschikt aan hun orthodoxe wetsinterpretaties. Voor Jezus is de Wet naar Gods hart geïnterpreteerd waar je je medemens barmhartigheid en goedheid bewijst.

De zendingsrede (9:36-10:42)

‘Bij het zien van de menigte vormde in 5:1 de aanleiding tot Jezus’ eerste uitvoerige onderrichting. Ook nu weer. Nu echter beweegt het zien van de menigte hem tot medelijden omdat ze zijn ‘als schapen zonder herder’. Jezus heeft medewerkers nodig. Hij stelt een kern van twaalf apostelen aan. Zij zullen delen in zijn zending. We hoeven er niet aan te twijfelen dat hiermee de kerkelijke kleur van Matteüs’ evangelie een aanvang neemt. Jezus is kerk aan het stichten, medewerkers die zijn zending zullen overnemen en verder zetten. Via de twaalf spreekt Jezus eigenlijk reeds als verrezen Heer tot de kerk van Matteüs en van ons.

In een rede die historisch gezien de benarde situatie van de matteaanse kerk weerspiegelt wordt de rode draad van tegenstand en vervolging nu ook naar de leerlingen doorgetrokken. deze idee te stofferen verplaatst Matteüs zelfs een stukje dat hij bij Marcus in de eschatologische rede aantrof (Mar. 13:9-13). De vervolging en verdeeldheid die Marcus verbond met de weeën van de eindtijd worden via de zendingsrede tot actualiteit voor de verkondigers van het evangelie (Mat. 10:17-22). Tevens worden de woorden over het volgen uit 8:18-27 meteen geïllustreerd in het lot dat de leerlingen wacht. Jezus houdt zijn leerlingen voor zonder vrees te getuigen. Zij zijn in Gods hand, en Gods loon zal hen die hen opnemen niet ontgaan.

Jezus zet zelf zijn zending voort (11:1-12:50)

Aansluitend bij de zendingsrede zet Jezus zelf zijn zending voort. Matteüs groepeert in deze narratieve sectie een aantal perikopen die zijn geliefde thema’s bespelen. Vooreerst komt de Doper weer ten tonele. Via hem wordt de vraag gesteld of Jezus wel de Messias is. Zijn optreden is zo onverwacht dat het blijkbaar zelfs de Doper verontrust. Waarom zuivert hij de dorsvloer niet, zoals Johannes had aangekondigd? Maar het antwoord luidt, met een citaat van Jesaja: wees gerust, ik ben het die komen moet, want ik breng overal het goede nieuws van Gods barmhartigheid.

Jezus beklemtoont dat Johannes voorloper is. De grootste onder alle profeten, de Elia die komen moest. Maar Johannes is ook voorloper van Jezus in het ongeloof waarmee hij af te rekenen had. Of de verkondiger van het rijk der hemelen nu asceet is (zoals Johannes) of niet (zoals Jezus), wie zich opsluit zal hem toch niet aanvaarden. Daarom veroordeelt Jezus scherp het ongeloof van plaatsen waar hij reeds optrad, en nodigt uit tot vertrouwen op zijn zachte juk en lichte last, want hij is de openbaarder van de Vader aan de eenvoudigen.

Aren plukken en genezingen op sabbat zijn alweer een reden voor conflict met de Farizeeën. Zij verwijten hem opnieuw dat hij onder een hoedje speelt met Beëlzebul. Hoewel Jezus zich wat aan de openbaarheid onttrekt verdedigt hij zich scherp tegen hunaanvallen. Hij benoemt hun blinde halsstarrigheid als ‘zonde tegen de heilige Geest’: zij zien Gods reddende kracht met eigen ogen aan het werk, en toch wijzen zij ze af. Wie de vruchten aan de boom niet wil zien, wie zich voor de tekenen van Gods barmhartigheid sluit, uiteindelijk van die barmhartigheid niet meer genieten.

Het heeft geen zin dat zij naar extra tekenen van zijn volmacht vragen. Het enige teken zal dat zijn van Jona in de buik van het zeemonster. Met de verwijzing naar het teken van Jona kondigt Jezus op versluierde wijze aan dat de tegenstand en het ongeloof zullen tot zijn dood en begrafenis. Opnieuw wordt het thema van de roeping der heidenen bespeeld: de koningin van Sjeba en de inwoners van Nineve zullen oordelen over de eerstgeroepenen. Niet alleen is het toebehoren tot Israël niet beslissend in Gods ogen, zelfs de naaste familie van de Messias wordt niet bevoordeeld. Voor het rijk der hemelen telt enkel het volbrengen van Gods wil, die Jezus in de bergrede en in zijn eigen handelwijze openbaart.

De parabelrede (13:1-52)

Matteüs groepeert in één rede een aantal parabels over het rijk der hemelen en over de beslissende keuze daaromtrent. Het zaad van het woord in slechte of goede grond vallen. De duivel werkt tegen, en het onkruid kun je niet meteen uitrukken; christenen moeten geduld leren. Het rijk der hemelen begint klein als een mosterdzaadje, maar zal een grote boom worden. Het is meer waard dan alles wat je kunt verwerven. Uiteindelijk zal Gods oordeel het goede van het kwade scheiden.

De parabelrede bevestigt dat Jezus’ boodschap een nieuwe en daardoor vervullende kijk is op het oude verbond, niet een wegvegen van het ene door het andere. Hij vergelijkt de leerling die de Schrift in de geest van het rijk der hemelen leest met een huisvader die ‘nieuw en oud’ uit zijn schat haalt. Niet weinig commentatoren zien in dit beeld (13:52) een verborgen handtekening van de evangelist: een christelijke schriftgeleerde die in Jezus oud en nieuw verzoent.

Scheiding der geesten (13:53-17:27)

In de derde narratieve sectie blijkt almaar meer hoezeer Jezus’ visie op het koninkrijk der hemelen afwijkt van de opvattingen van de verantwoordelijken. De lange tekst in twee hoofddelen verdeeld worden.

De broodsectie

Onmiddellijk na de parabelrede confronteren de nieuwe gebeurtenissen ons weer met de stijgende spanning. In zijn eigen thuis wordt Jezus afgewezen. Aansluitend vertelt Matteüs de laatste fase in de rol van Johannes de Doper als voorloper van de Messias. Johannes wordt ter dood gebracht, en zijn leerlingen begraven hem. Deze Elia kondigt in zijn levenseinde het lot van de Messias aan. Wanneer Jezus later zijn kreet van verlatenheid op het kruis zal schreeuwen, zullen de omstanders denken dat hij om Elia roept. Maar ook Elia (Johannes) is vermoord …

Jezus hoort van Johannes’ dood, en trekt zich terug. Maar de mensen achtervolgen hem. Tot tweemaal toe geeft hij hun op wonderlijke wijze brood. Uit het hele verhaal rond de twee broodvermenigvuldigingen (14:13-16:12) blijkt wat met dit brood bedoeld wordt: de leer waarmee Jezus de hongerige mensen voedt is niet die van de Farizeeën en schriftgeleerden. Wanneer zijn leerlingen denken dat het om materieel brood gaat, verwijt hij hun: ‘Hoe is het mogelijk dat jullie nog niet begrepen hebben dat ik u niet over brood gesproken heb?’ (16:11). Het is een echo van zijn antwoord aan Satan in de woestijn: de mens leeft niet van brood alleen, maar van elk woord dat komt uit Gods mond. Inderdaad, Jezus’ leerlingen ondervinden tegenwind op het meer, en Petrus ervaart dat slechts het vertrouwen in Jezus redding brengen. Met het wandelen van Jezus over het water wordt eigenlijk al verwezen naar de overwinning van de verrezene op de machten van de dood. In de ontwikkeling van het verhaal vormt het voor Petrus en de leerlingen de onmiddellijke aanleiding om Jezus als Messias te erkennen.

Weer maakt Jezus zijn visie duidelijk. Niet de wettische reinheid van de Farizeeën redden, enkel de innerlijke reinheid van het hart. Wanneer hij in de streek van Tyrus en een Kananese vrouw ontmoet, ondervindt Jezus zelf welk een groot geloof in heidenen wonen. Het mag niet baten. De officiëlen blijven ongelovig de tekenen der tijden negeren en eisen een teken. Jezus verwijst opnieuw naar het teken van Jona, laat hen staan, en gaat ‘naar de overkant’.

De belijdenis van Petrus en de bevestiging uit de hemel [16:13-17:27]

Temidden van het gepraat van de mensen over de identiteit van Jezus weerklinkt, aan het einde van Jezus’ zending in Galilea, de bevrijdende belijdenis van Petrus: U bent de Messias. Op dit geloof zal Jezus als op een rots zijn kerk bouwen, die alle aanvallen zal weerstaan. Toch zal juist de kerk als eerste moeten leren dat Jezus op een andere manier Christus is dan zij het zich voorstelt. Matteüs neemt hier een schitterende literair-theologische vondst van Marcus over: onmiddellijk na de belijdenis van Petrus weerklinkt het contrapunt: de eerste lijdensvoorspelling. Petrus begrijpt er niets van. Nog maar pas heeft hij Jezus als Messias beleden of hij moet al teruggewezen worden. Wat God werkelijk wil zal hij nog op harde wijze, door vlucht en verloochening heen, moeten leren.

In het daaropvolgende visioen van de gedaanteverandering wordt Jezus van Godswege als zijn Zoon bevestigd. Hij is werkelijk de vervulling van Wet en Profeten, gezien het feit dat Mozes en Elia hem vergezellen. Maar deze tip van de sluier neemt niet weg dat het moeilijke mysterie van het lijden nog te wachten staat. Het is nog niet de tijd om tenten te bouwen en bij het visioen van heerlijkheid te verwijlen. Eerst moeten ze naar Jeruzalem, waar hij verworpen en gedood zal worden. Pas dan, na zijn opstanding uit de doden, zal de belijdenis van Jezus als Christus niet vals klinken.

Jezus maakt nu definitief de betekenis van de Doper duidelijk. Hij was inderdaad de Elia die komen moest om de komst van de Messias voor te bereiden, maar ze hebben naar hem niet geluisterd en naar willekeur met hem gehandeld, zoals zij het ook met de Mensenzoon zullen doen.

De gemeenterede (18:1-35)

Een vraag van de leerlingen over wie de grootste is in het rijk der hemelen vormt de aanleiding voor Jezus’ vierde grote onderrichting, waarin hij aan de kerk duidelijk maakt hoezeer haar leven niet op het verwerven van macht en aanzien gebouwd moet zijn, maar op een omkering van de waarden. De gemeenschap van Jezus zal, anders dan die waaruit ze komt, moeten leven in eenvoud, broederlijkheid, barmhartigheid en onuitputtelijke vergevensgezindheid. De parabel van de kwijtgescholden talenten maakt duidelijk – zoals in de bergrede – dat het in de vergeving erop aankomt te handelen zoals God zelf doet. Ook dit is een leidmotief bij Matteüs: barmhartigheid is het eerste wat God vraagt.

Naar de botsing in Jeruzalem (19:1-23:39)

Het controversiële optreden van Jezus roept om een ontknoping. De Messias trekt Jeruzalem binnen als vredevorst, maar de tempel, die het hart van authentieke godsverering zou moeten zijn en de Messias in geloof zou moeten ontvangen, wordt het toneel van de ultieme botsing. Hier staan twee werelden tegenover elkaar. We kunnen deze narratieve sectie in twee hoofddelen verdelen.

Jezus nodigt uit tot volmaaktheid [19:1-20:34]

Op zijn tocht naar en Jeruzalem maken enkele episoden duidelijker welke consequentie Jezus vraagt van hen die zijn volgeling willen zijn. De mateloosheid van zijn uitnodiging komt tot uiting in zijn houding tegenover echtscheiding en zijn vraag aan de rijke jongeman die hem vraagt wat hij moet doen om het eeuwig leven te krijgen. Wie alles prijsgeeft om het rijk der hemelen is de ware leerling van Jezus. In dat verband klinken opnieuw de vaste thema’s van het verhaal. Niet de eerste arbeiders – de Joden -, maar de laatste, die van het elfde uur – de heidenen – zullen deelnemen. De onaanvaardbare vreemdheid van Jezus’ boodschap wordt met de derde lijdensvoorspelling alweer in de verf gezet. Ook de leerlingen verstaan het niet, want ze geven toe aan de doodnormale eerzucht van mannen die denken dat de eerste plaats belangrijk is. Maar de blinde bedelaars van worden genezen en volgen hem op zijn tocht naar Jeruzalem.

In Jeruzalem. Het conflict met de religieuze leiders barst open [21:1-23:39]

De intocht in de stad op een ezel toont dat Jezus’ koningschap niet met macht maar met vrede en zachtmoedigheid begaan is (21:1-11). De manier waarop hij te keer gaat tegen de winstgevende praktijken in de tempel bezegelt echter de onverzoenbare tegenstelling. De vijgenboom die dit Israël symboliseert geen vruchten meer dragen, maar verdort. De loze vraag naar Jezus’ bevoegdheid wordt beantwoord met een verwijzing naar Johannes: ook hem hebben ze niet geloofd. Wat baten kaars en bril …

Drie parabels zinspelen op de nakende verwerping. De zonen die ja zeggen – de Farizeeën! – blijven in gebreke; de zoon die neen zei doet uiteindelijk de wil van de Vader. Met een verschrikkelijk woord duidt Jezus die zoon als de tollenaars en de hoeren die wèl naar Jezus luisteren en hem geloof schenken. De parabel van de boze wijngaardeniers kondigt Jezus’ verwerping en dood aan, die van de onwillige genodigden verwoordt nog maar eens dat de eerstgeroepenen niet ingaan op Gods uitnodiging, maar de zondaars en de heidenen wel. Jezus dient de Farizeeën van antwoord over de belasting aan de keizer, en zet ook de Sadduceeën op hun plaats in verband met het twistpunt van de verrijzenis. Maar dan grijpt, onverwacht, een ontmoeting plaats tussen Thora en Jezus op het diepste niveau. Een schriftgeleerde erkent dat de geboden van liefde tot God en de naaste de kern van alle Thora zijn. Waarop Jezus erkent dat ook hij dicht bij het rijk der hemelen staat. Jezus, nogmaals, preekt en handelt niet tegen de Thora, maar tegen de formalistische vervorming ervan door Farizeeën en schriftgeleerden.

Het moest ervan komen. Als paroxisme van het conflict richt Jezus een verschrikkelijke uitval tegen de hypocrisie van hen die bundels zware lasten op de schouders der mensen leggen, maar er zelf geen vinger naar uitsteken. ‘Luister naar hun woorden, zie niet naar hun daden’ (23:3). De rede zet nog maar eens in de verf dat wettische en formalistische volbrenging van de Thora niet de wil van God is. Maar zij bezegelt ook de onherroepelijke breuk (23:1-39). De strafrede wordt onmiddellijk gevolgd door de eschatologische rede.

De eschatologische rede (24:1-25:46)

De strafrede tegen de Farizeeën eindigt met een klacht over Jeruzalem, alsof de evangelist reeds een toespeling maakt op de nakende verwoesting. Jezus laat voorvoelen dat voor het conflict geen oplossing meer is. Het Jeruzalem ‘dat de profeten doodt’ zal ook hem verwerpen. Deze klacht vloeit bijna over in een lange rede die de eschatologische betekenis van het conflict duidelijk maakt. De verwerping van Jezus door Jeruzalem wordt door Matteüs in verband gebracht met de verwoesting van de stad, het einde van deze wereldtijd en de wederkomst van de Mensenzoon. Toch wordt het tijdstip van de gebeurtenissen in het ongewisse gelaten. Eerst moet immers het evangelie over heel de wereld verkondigd worden tot getuigenis voor alle volkeren (24:14).

Tegenover het beslissende karakter van de gebeurtenissen plaatst Jezus voor zijn leerlingen de opdracht tot waakzaamheid. Drie parabels – de trouwe slaaf; de wijze en dwaze bruidsmeisjes; de zorg over Gods talenten – illustreren hoe belangrijk waakzaamheid is in de tijd tot de terugkeer van de Heer. De laatste tekst van Jezus’ onderricht – ook een soort parabel – spreekt niet toevallig over de terugkeer en het laatste oordeel. Wanneer de Heer terugkomt om rekenschap te vragen, dan zal blijken wat Jezus bedoelde met de waakzaamheid in de nacht, met de olie in de lampen en de zorg voor Gods talenten die ons werden toevertrouwd. ‘Ik was hongerig en je hebt me te eten gegeven, dorstig en je hebt me te drinken gegeven (25:31-46). Onvoorwaardelijk goed doen aan de naaste, dat is de echte waakzaamheid. Het is de wil van God volbrengen. Däär is het God om te doen.

N.B. Een mogelijke variant van indeling zou bestaan de strafrede van Jezus tegen de Farizeeën in hoofdstuk 23 op te vatten als een deel van de eschatologische rede. Zij wordt er inderdaad slechts door enkele verzen van gescheiden. Het is verlokkelijk dit te doen, omdat de indeling van de retorische stof van het evangelie in vijf redes dan niet in het gedrang komt. Formeel wordt de strafrede nochtans als een afzonderlijke rede behandeld. Vergelijk 23:1 en 24:1. Mijns inziens behoort ze ook niet echt tot de reeks van vijf. Vooreerst is zij niet belerend of vermanend, maar fel polemisch. Zij is ook niet gericht tot de volgelingen van Jezus (leerlingen of menigte), maar tot zijn tegenstanders. Wellicht verdient het daarom de voorkeur de rede te beschouwen als het slot van de narratieve sectie 19-23, als hoogtepunt van de dramatische confrontatie tussen Jezus en zijn opponenten.

Lijden en dood (26:1-27:66)

Op totaal onvoorziene wijze zal in Jezus de Schrift vervuld worden. Hij zal de wil van de Vader voltrekken tot in de uiterste consequentie toe: het op zich nemen van de verwerping, veroordeling en doodstraf. Nu valt de beslissing. De zalving te Betanië is een beeld van de komende begrafenis. Zijn dood duidt hij in een laatste maaltijd zelf als gave voor de redding en vergeving van zonden. Eén van zijn leerlingen levert hem over. Ook de anderen doorstaan de proef van Gods wil niet in dit uur. Ze laten Jezus in de steek, Petrus verloochent hem. Jezus zal in mateloze eenzaamheid de wil van zijn Vader volbrengen. De overheden te Jeruzalem verwerpen de Messias. Niet Pilatus is de hoofdschuldige, dat maakt Matteüs duidelijk, maar wel Israël en zijn oversten, de blinden die niet willen zien. ‘Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen!’, roepen zij. Alweer hangt de dreigende schaduw van Jeruzalems verwoesting over het toneel. Het is alsof Matteüs de ramp van het jaar 70 toeschrijft aan het feit dat Jeruzalem de Messias geweigerd heeft.

Dat het hele gebeuren in al zijn onbegrijpelijkheid toch de vervulling van de Schrift is wordt op bijna elke regel van het passieverhaal duidelijk gemaakt. Matteüs neemt het oudtestamentische – liturgische? – leesraster van Marcus over, en versterkt het nog door voortdurende verwijzingen naar de Joodse Bijbel. Niet een getrouwe historische verslaggeving, maar psalmen en profetische teksten bepalen expliciet en impliciet het verloop van de laatste uren.

Matteüs laat Jezus’ dood vergezeld gaan van eschatologische tekenen. Het voorhangsel van de tempel scheurt, de aarde beeft, gestorven heiligen van Israël komen tot leven – een allusie op Ezechiël 37:12-14? – en volgen Jezus in zijn opstanding. De heidenen erkennen hem als Zoon van God. In schijn overwonnen, in werkelijkheid overwinning.

Epiloog: de verrezen Heer zendt vanuit Galilea zijn kerk uit over de wereld (28:1-20)

De laatste zet van de hogepriesters en Farizeeën in het drama bestaat het graf te laten verzegelen. Zo denken zij definitief de uitschakeling van de valse Messias te verzekeren. Maar bewaking van het graf Gods ultieme ingrijpen niet tegenhouden. Jezus door de dood niet vastgehouden worden. In het graf moet je hem niet meer zoeken, dat meldt een engel aan de vrouwen. In Galilea, waar het grote licht was opgegaan, op de berg van Gods openbaring, waar de Thora van het rijk Gods weerklonk en waar Jezus tussen Mozes en Elia geopenbaard werd, däär zien de leerlingen Jezus opnieuw, nu bekleed met hemelse heerlijkheid en macht. Van daaruit zendt hij zijn kerk om over heel de wereld te getuigen, zonder vrees, want ‘Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding van de wereld.’ Op Golgota leek de zaak dood. Daar waar het licht van Christus voor het eerst scheen, in Galilea, begint alles opnieuw, nu voor de hele wereld en tot het einde der tijden.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken