Meditatie 2 Petrus
De tweede Petrusbrief legt weinig gewicht in de canonieke schaal. Omstreden auteurschap, weinig origineel. Maar dan wel weer uniek met die grote vraag naar de komst van de Heer, die dan echter met een minstens schijnbare dooddoener wordt afgedaan: God heeft geduld met u. Verder nog apocalyptische elementen die bij voorlezing de gemeente doen sidderen en om die reden meestal gemeden worden. Tussen dat alles verscholen echter de mooiste woorden die volgens mij te zeggen zijn: Wij vertrouwen de belofte en zien uit naar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waarop gerechtigheid woont (2 Petrus 3:13). In alle eenvoud en directheid, geen gouden straten of Jeruzalem, geen verdere uitleg of invulling. Eerlijk gezegd is dit alles wat mij uiteindelijk voor ogen staat. Natuurlijk is er meer, veel meer. Er is Jezus Christus zelf, zijn beeld staat mij voor ogen en ik vraag me af of het de Heilige Geest een beetje lukt om mij aan dat beeld gelijkvormig te maken, nu en hier, niet pas dan. Er is strijd tussen oud en nieuw in het heden, en in de vele verhalen die daar bij horen, van toen en van nu. Maar al die verhalen zetten mij aan tot vertrouwen in dat absolute moment van vernieuwing, alles nieuw, en wel getekend door gerechtigheid. Daarnaar strek ik mij uit, daar bid ik om.
Het valt me op, dat velen hiermee minder goed uit de voeten kunnen. Een nieuwe aarde waarop gerechtigheid woont, werkt meestal (slechts) als een inspirerende utopie. En individueel houdt men het graag op iets als een hemel voor alle zielen. Dat laatste ik wel volgen. Het is de dominante voorstelling in de christelijke traditie. Het sluit aan bij een diep menselijk verlangen omhoog te gaan, weg van al die aards-lichamelijke verwarring. Er is dus iets vreemds mee. De hemel kunnen we ons niet voorstellen, terwijl we de aarde maar al te goed kennen, maar als het om nieuw gaat is het andersom: dan kunnen we ons bij de aarde nauwelijks een voorstelling maken en zien we de hemel als iets moois. Maar een nieuwe aarde, daar heb je al gauw problemen mee, het is te concreet om je het als nieuw voor te stellen. Er moet iets beters dan de aarde komen, en dat zal toch wel de hemel moeten zijn. De aarde heeft met eindigheid te maken, met vergankelijkheid, met kwaad vaak. Daar moeten we juist af voor ons gevoel. Voor mezelf integreer ik het hemelverlangen graag in dat beeld van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde: ik ga dood en ik hoop dat God mij niet verlaat en nietvergeet en dat hij mij door het oordeel heen meeneemt. Maar het eerste, die inspirerende utopie vind ik meer een oplossing voor als je de belofte niet (meer) vertrouwt. Daar is alle reden toe, en ik begrijp ook de historie van de transformatie van die voorstelling en dat je in dat symbolisch universum wilt blijven als het geloof in de realiteit van de belofte je ontvallen is, maar voor mij is dan toch de bodem eruit. Ik leef in een wereld, ooit in de tijd of met de tijd door God in het leven geroepen, en bestemd om eens, als de bazuinen klinken, te worden hoe het van eeuwigheid door God bedoeld is. Toen Tom Naastepad me zei dat hij met dat ‘ eens’ bedoelde ‘ heden, zo gij zijn stem hoort’ viel ik in een verbazing die nooit meer geweken is.
Wat ik vooral zo mooi vind van die tekst is de trouw aan de schepping, aan de aarde, dat God niet iets anders gaat doen dan hij ooit begonnen is. Die trouw aan de aarde is de afgelopen eeuw vaak beleden (meer door theologen dan door gemeenteleden trouwens), maar eerder als focus voor de moraal dan als verwachting van God. En wat ik als ethicus ook zo mooi vind, is dat het woord gerechtigheid hier tot eenvoud is teruggebracht. Het hoeft niet te worden uitgelegd. In de ethiek is het oneindig gecompliceerd, je krijgt het nooit in de greep. Aristoteles, Grotius, Rawls, Nussbaum en Sen, er zijn telkens nieuwe hoofdbrekens, maar hier is het feestelijk leven, vredig leven, alles goed en wel.
Overigens staat de verwachting van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde hier wel in moreel perspectief: dat de grote dag ‘echt’ gaat komen houdt ook de aankondiging van het oordeel in, alles zal aan het licht komen, en daarom is het belangrijk dat je er met een goed leven doorheen komt. Zeker, de rechter is de redder (wat hier overigens niet staat) maar de dingen worden wel blootgelegd met een vuur dat de elementen doet smelten. De duizend jaren die bij de psalmist voor vergankelijkheid staan, worden door de apostel omgebogen tot actualiteit: ze staan God allemaal helder voor ogen. Wat bij ons wordt tot ‘een gedachte vaag’ (Gezang 397: 4) is voor God als de dag van gisteren. Dat geldt ook van dingen die wij graag zien vervagen. Ons leven heeft voor God gewicht en daarom wordt het ook gericht. Als er echt iets te verwachten valt, staat er in het leven ook meer op het spel dan of je een beetje aan je trekken gekomen bent.
Ik wil maar zeggen: door ‘een hermeneutiek op eschatologische verwachting en oordeel los te laten’ (zoals ik het laatst hoorde zeggen), gaat er een boel betekenis van het leven verloren. Of liever gezegd: we moeten die betekenis er nu zelf aan gaan verlenen. Dat is een heel werk. We bezwijken gemakkelijk aan de zwaarte ervan.
In het begin van de brief gaat het ook over de relevantie van goed leven. De apostel smeedt daar een hele keten van wat er allemaal voor komt kijken, en het loopt op liefde uit. Dan vervolgt hij met nog zo’n eenvoudig zinnetje dat je moet proeven: Ik herinner u hieraan, hoewel u het allemaal wel weet (2 Petrus 1:12).
Is dat niet de kerk? De plek waar we opgefrist worden. We hoeven er niets nieuws te horen. Maar omdat we weten dat het ons juist in het leven ontschiet, zoeken we het daar weer op en vormen we een gemeenschap van oefening in focus.