Menu

Premium

Meditatie Handelingen 8:36

De eunuch zei: ’Kijk, water! Wat belet mij gedoopt te worden?’

(Handelingen 8:36)

Opvallend, dat de eunuch, die nog maar kort daarvoor in Jeruzalem te horen had gekregen dat hij als gecastreerd persoon niet welkom was in de tempel, deze vraag stelt. Kennelijk had hij in de betrekkelijk korte conversatie met Filippus al begrepen dat navolgers van Jezus de woorden van Jesaja 56:3- Christus vervuld zagen. Er was voor iedereen plaats bij God en dus ook in de tempel. De uitleg van de evangelist van kerngedeelten van de profetie van Jesaja op de hobbelende kar, opende hem het wenkend perspectief er bij te mogen horen. Daarom durfde hij deze vraag te stellen.

Toch blijft het verbazingwekkend dat hij die vraag stelt. Calvijn wijst er op dat hij kennelijk niet tevreden was met een bestaan als ‘spiritueel’ christen, die alleen in zijn hart in Christus geloofde. Hij wilde het ‘lichamelijk voltrokken’ zien om er in zijn eigen Afrikaanse omgeving openlijk voor uit te kunnen komen. Daarmee riskeerde hij waarschijnlijk ook uitstoting of vervolging. Dat was overigens ook in de lijn met wat hij pas over Jezus gehoord had. Hij kiest voor het openlijke. Naast zijn behoefte om de doop en de Geest te ontvangen, wil hij ook een duidelijke markering van dit ingaan in een ‘nieuw leven’.

Hij kiest. Dat is een derde aspect dat me treft. In dit hoofdstuk van Handelingen lijkt alles anders te gaan. En dat op een sleutelmoment op de weg van het evangelie in de wereldgeschiedenis met een bijzondere voorbeeldwerking. Een missionaire strategie van de apostelen is ver te zoeken. Niet zij, maar het ‘manusje-van-alles’, Filippus, neemt de verstrekkende beslissingen. En nog essentiëler: er blijken twee andere sleutelfiguren te zijn die de loop bepalen: de engel en de Geest van de Heer én de eunuch uit Ethiopië. De dienaar van de Heer volgt wat door hen wordt aangereikt. God stuurt en Filippus gaat op weg en vindt al rennend door de woestijn de man om wie alles draait. Het is een man met een teleurstellende ervaring in het heiligdom van Jeruzalem. Hij heeft echter wel de boekrol van Jesaja weten te bemachtigen en leest waar lezen eigenlijk niet mogelijk is. Hij begrijpt er weinig van en heeft een uitlegger nodig. Hij nodigt Filippus uit in zijn rijdend leerhuis. Hij vraagt en Filippus legt uit. En net als op de weg naar Emmaüs worden de Schriften geopend. Het gaat over Jezus en zijn verlossingswerk – maar al luisterend wordt het de eunuch duidelijk dat het ook over hém gaat.

Hoe lang het leerhuis duurde is niet duidelijk, maar heel veel tijd zal het niet gekost hebben. Het wordt de eunuch bij elke stap van de paarden duidelijker dat hij de Weg, de Waarheid en het Leven gevonden heeft. En passant begrijpt hij ook dat er voor God ‘geen aanziens des persoons’ is en dat het niet meer uitmaakt of je Jood bent of heiden, een ‘normaal’ seksueel leven leidt of een gecastreerde man bent. Hij ontdekt dat door Jezus ook aan hem een ‘eeuwige naam’ gegeven wordt en dat hij mag delen ‘in de vreugde in het huis van God, dat een huis van gebed voor alle volken’ is geworden (Jesaja 56:5, 7).

De ogen van deze zogenaamde buitenstaander gaan open en hij ziet dingen die hem voordien volstrekt onbekend waren: de presentie van de Opgestane. Hij kijkt daarom ook met andere ogen om zich heen. Opeens bespeurt hij water. Dit geen toeval zijn. Hij onderbreekt de les en wijst naar het water. Is dat niet de plek waar gedoopt worden? De dienaar van de Heer was nog niet op het idee gekomen – want malen Gods molens niet langzaam? Hij was nog in het midden van de uitleg van de heilsgeschiedenis. Maar de leerling had genoeg gehoord: ‘Is er enig beletsel om gedoopt te worden?’

De grootheid van Filippus blijkt uit het feit dat hij niets terugzegt. Hij laat het gebeuren. Hij volgt wat de Geest de man ingeeft. De eunuch neemt hem de beslissing uit handen door de wagen te laten stoppen. Hij stapt uit en Filippus volgt hem naar beneden, het water in.

Begrijpelijk dat in de kerk alle eeuwen door, deze door de Geest en de eunuch geleide evangelisatie vaak gezien is als een wel erg buitenissig gebeuren. Wij plegen het in de kerk grondiger voor te bereiden en dit soort flitsdopen hebben geen hoge papieren. Later werd daarom ook in deze tekst een doopvraag ingevoegd (vers 37). Augustinus kwalificeerde het als een volstrekt uniek en eenmalig gebeuren. Waarom? Omdat deze tamelijk onvoorbereide doopbedieningen wel tot ongelukken en ketterijen moest . Daar zit iets in. Het is overigens opvallend dat juist in dit hoofdstuk uitvoerig verhaald wordt van een man die wel een reguliere doopcatechese had gevolgd – Simon Magus (vers 9vv) – maar een volstrekt verwerpelijk idee op de doop in praktijk wilde brengen. Onze ingebouwde zekeringen om ongelukken te voorkomen, blijken vaak niet te werken.

De belangrijkste vraag blijft daarom: wie of wat zou dit kunnen beletten als de Geest zelf de regie heeft? In Handelingen (10:47; 11:17) wordt het woord ‘beletten’ gebruikt om het optreden van de levende Heer door zijn Geest als de beslissende acte (bij de doop!) te zien. Daarom vólgt een verbaasde Filippus terwijl de eunuch zich in het water spoedt. Deze verwondering leidt in Handelingen in alle gevallen tot het accepteren van wat de Geest aan het doen is. Het grens-doorbrekende werk van de Geest is de handeling die de kerk iets te leren en te zeggen heeft.

Deze dynamiek heeft in een christenheid die gebouwd en gevormd is door eeuwen van ervaring en traditie iets ongemakkelijks. We hebben zo onze vragen bij wat er in allerlei groepen en kerken rond de doop gebeurt. Het past niet in ons patroon en lijkt iets oppervlakkigs te hebben – is het niet te gemakkelijk, te menselijk? Dan is het goed om ons te realiseren dat de Geest vaak ongekende en ongebaande wegen gaat, die afwijken van het ingesleten spoor. Verhalen van mijn – eerste generatie-christen- – studenten maken me gevoeliger voor het onderkennen van het werk van de Geest op terreinen die voor mij al keurig geplaveid waren.

De eerste Afrikaanse christen laat ons heel vrijmoedig zien dat het anders kan, ja zelfs anders moet en mag. Op zijn minst maakt ons dit iets meer bescheiden ten aanzien van wat onder ons ‘altijd al volkomen zekerheid’ had. Filippus is met stomheid geslagen: hij volgt en doopt. Soms zijn er nog geen woorden om te antwoorden omdat het buiten ons systeem valt. Hij laat zich daarom leiden door wat hij onderkent als werk van de Geest en doet wat hem door de leerling en de Geest gevraagd wordt. Na deze doop was hij niet meer nodig, ook al zou een vervolgcursus in de christelijke beginselen heel nuttig zijn geweest. Maar de vreugde van de dopeling heeft het laatste woord.

‘Geen beletsel’: Filippus zei het niet, maar liet het zien. Als Lukas zijn tweede boek afrondt en overziet wat er in die korte tijd gebeurd en veranderd is, is zijn laatste woord: ‘ze preekten het koninkrijk van God, onderrichtten hen vrijmoedig over de Heer Jezus – zonder beletsel’.

Wellicht ook interessant

Nieuwe boeken