Met de kinderen: Hulpmeesters
Bij Marcus 10,32-45
Jacob en Johan zijn broers. Ze zitten allebei in de klas bij meester Bart. Vandaag hebben ze een plan. In de pauze gaan ze naar meester Bart toe en vragen hem of ze zijn hulpmeesters mogen zijn.
‘Hulpmeesters?’ vraagt meester Bart. ‘Ja’, zegt Johan, ‘dan zitten wij vooraan en zeggen tegen de kinderen wat ze moeten doen en dat ze goed moeten luisteren.’ ‘En dan zullen wij zorgen dat het rustig is in de klas,’ zegt Jacob.
‘Nou,’ zegt meester Bart, ‘ik weet niet of dat wel zo’n goed idee is.’
‘Jawel hoor,’ zeggen Jacob en Johan in koor, en zonder meester Bart nog aan te kijken rennen ze naar buiten, ze pakken de bal af waar de kinderen van hun klas mee aan het voetballen zijn en zeggen: ‘Wij zijn de hulpmeesters, jullie moeten naar ons luisteren.’
Als na de pauze alle kinderen de klas weer binnenkomen, is het een geduw en getrek van jewelste. Het lijkt of alle kinderen boos zijn. ‘Waarom zijn Jacob en Johan de hulpmeesters?’ vraagt Sigrid. En Mo komt binnen met een bloedneus. Lieuwe heeft zijn tafeltje weggeschoven omdat hij niet meer naast Johan wil zitten. En Sara draait zich van Jacob weg en kijkt heel boos.
‘Hé,’ zegt meester Bart, ‘wat is hier gebeurd? Het lijkt wel alsof mijn hele lieve klas ongelukkig is! Kom, hulpmeesters, werk aan de winkel!’
Jacob en Johan en alle kinderen kijken verbaasd op.
‘Hier gaat het om als je hulpmeester wilt zijn,’ zegt meester Bart. ‘Het gaat niet om de baas spelen en zeggen wat anderen moeten doen. Het is nu jullie taak om voor alle kinderen te zorgen en te kijken wat ze nodig hebben. Dus: Jacob, haal jij een zakdoek voor Mo en help je hem met zijn bloedneus? En Johan, haal jij even voor iedereen lekkere limonade? Want dat kunnen we volgens mij wel goed gebruiken.’
Even later is het weer rustig in de klas. Jacob en Johan zijn weer op hun eigen plek gaan zitten. Wel zo veilig, want dat iedereen zo boos op ze was, dat vonden ze toch echt niet leuk.
Bij Marcus 10:32-45