Met de kinderen: Mooi stom
Bij Hooglied 5,9-6,3
Verhaal
Ze kan het zich bijna niet meer voorstellen, maar vroeger vond Melissa haar buurjongen héél stom. Ze vond zijn haar raar en zijn ogen vond ze koud en zijn stem was zo grof en… en nu weet Melissa het eigenlijk niet meer wat ze toen vond. Want nu is alles zo anders.
‘Sam, Sam.’ Heel vaak fluistert ze zijn naam voor zich uit: ‘Sam.’
En ze kijkt graag naar hem, naar zijn mooie stralende ogen, zijn zwarte krullen, zijn rechte rug en zijn sterke armen, dat kuiltje in zijn wangen, en die mooie neus. Zijn wangen zijn ook zo bijzonder, zijn kaken zo recht en zijn kin. En hij ruikt zo verrukkelijk! Mmmmm.
En als Sam voetbalt, dan is hij altijd de beste. Hij gaat supersnel over het veld; het is haast of zijn voeten de grond niet raken, zo snel is hij.
En als hij dan naar haar kijkt, *zucht*, dan weet Melissa haast niet waar ze het zoeken moet! Ze zou hem ter plekke willen zoenen, ze zou hem willen aanraken, in zijn armen willen vliegen!
En als hij dan naar haar lacht, *zucht*, dan houdt ze het bijna niet meer.
Het is háár Sam. Hij is goddelijk. Hij is prachtig.
Haar vriendinnen snappen niet wat Melissa in hem ziet.
Nou ja, dat vindt ze maar mooi stom.