Met de tieners: Zoenen
![Bijbelwetenschappen [2;1]](https://www.theologie.nl/wp-content/uploads/2021/10/Bijbelwetenschappen-21-1140x570.png)
Bij Hooglied 1,1-8
Zo begint het Hooglied, met zoenen! Als je gaat zoenen, dan is het aan. We lezen in dit boekje over samenzijn op verscholen plekjes, elkaar vasthouden, elkaar strelen, elkaar ruiken, elkaar bewonderen. En plannen maken. Ik neem je mee en we zullen elkaar liefhebben.
Het zoenen lijkt het voorproefje op het samen naar bed gaan. We denken nu even niet aan de familiezoenen of het sociale kussen. Het gaat om echt teder of gretig zoenen. Het heeft niets verplichtends. ‘We hebben alleen maar een beetje gezoend, verder niks.’ Wie weet wat er nog van komt? Hooglied speelt zich af op de stille plekjes, vol twijfel en vol hoop. Vindt hij me wel mooi? Zullen we bij elkaar passen?
Zoenen, heftig of voorzichtig, sluit een verbond. Een verzoening geeft een nieuw begin. De rituele zoen is niet verdwenen: ‘Groet elkaar met een broederlijke kus.’ Evengoed kan dat een leugen zijn. Of verraad: een Judaskus.
Zoenen
Zegt Lotje tegen Liesje:
‘Heb jij het wel eens gedaan, gezoend?’
Vriendinnen vertellen elkaar alles,
ze hebben geen geheimen.
Maar nu moet Liesje liegen,
ze heeft nog nooit gezoend,
maar ze zegt: ‘Natuurlijk wel.’
‘Hoe was het?’ vraagt Lotje.
‘Heerlijk,’ zegt Liesje.
Maar ze moet er niet aan denken:
haar mond op zijn mond.
Als hij maar niet nat zoent,
mij niet gezien!
Trouwens, wie zou mij willen?
Ik ben lelijk, ik heb stom haar,
er is niets mee te beginnen.
Mijn broertjes zijn zo gemeen.
Ze zeggen: ‘Jij krijgt toch niemand,
jij met je beugelbekkie,
jij met je sproeten en je peenhaar.’
Maar er moet er wel één zijn,
die mij leuk vindt,
die mij geen onnozel schaap vindt.
Waar kan ik die vinden?
Zou hij mij zoeken, ergens,
waar moet ik naar toe?