Moed vinden door de moed te durven verliezen
Lezing van Erik Borgman bij de Nacht van de Theologie 2023

Een oud inzicht in de christelijke traditie
‘Weten jullie het wel zeker?’ was mijn reactie tegenover de organisatoren toen zij mij uitnodigden deze lezing te houden. Je wilt zicht hebben op de toekomst van de theologie en je vraagt een witte man van zesenzestig?! Ik weet dus niet of ik wel de juiste persoon op de juiste plaats ben, vanavond. Om die verlegenheid te doorbreken, begin ik maar meteen met een citaat van iemand die deze beperkingen niet had, toen hij dit zei: The time has come, it seems to me, to recognize that the framework in which we operate weighs on us too heavily to be borne and is about to kill us. De uitspraak is van de zwarte Amerikaanse schrijver James Baldwin, die hem in 1963 deed in een lezing getiteld The Artists Struggle for Integrity.[1] Als we het vanavond over moed hebben, ik beschouw deze uitspraak als buitengewoon moedig. In het Nederlands: ‘De tijd is gekomen, zo schijnt het mij toe, om te erkennen dat het kader vanwaaruit we werken te zwaar op ons drukt om nog verder gedragen te kunnen worden en op het punt staat ons te doden.’
Baldwin legt in zijn lezing uit niet waarom wij onder de heersende manier van denken en handelen zóúden móéten bezwijken, maar hij vertelt dat hijzelf op het punt staat eronder te bezwijken. Dat is op zich al moedig. Maar Baldwin zegt bovendien dat het getuigen van zijn eigen bezwijken het centrum is van de integriteit van de kunstenaar. De kunstenaar doet iets wat hij niet kan, omdat het enige dat nog erger is, is dat hij het niet zou doen – nog moeilijker, uiteindelijk onmogelijk. Moed is willens en wetens het onmogelijke doen. Daarom, zo is mijn stelling voor vanavond, is bemoediging het effect van de theologie, maar is een onmogelijke moed tegelijkertijd haar voorwaarde. Deze onmogelijke moed, de moed der wanhoop, die noemen wij in de theologie ‘genade’. Het gaat vanavond dus over hoe te leven van genade.
Voor James Baldwin was het kunstenaarschap een buitengewoon weerbarstigste roeping. Het is gebaseerd op een diep onvermogen die zich volgens hem doorgaans al vroeg openbaart en die hij zo beschrijft:
Het eerste waar een kunstenaar achter komt als hij nog heel erg jong is (en als ik zeg ‘jong’ bedoel ik voor zijn vijftiende, dat wil zeggen, voordat hij of zij echt kan lopen of praten, voordat hij of zij genoeg ervaring heeft om zijn of haar ervaring te kunnen beoordelen – en wat er op dat moment gebeurt in het leven van de hypothetische kunstenaar vindt dus plaats in een soort stilte – het eerste waar hij achter komt is dat hij, om redenen die hij noch aan zichzelf noch anderen kan uitleggen, nergens bij hoort (51-52).
Waar de kunstenaar in spe ook is, hij of zij beweegt zich daarom onherroepelijk naar de rand. De anderen roepen hem of haar tot de orde, want door niet te doen wat gezegd wordt dat zij of hij zou moeten doen, is de aankomende kunstenaar de levende ontmaskering van de normaliteit. Die is blijkbaar níét zaligmakend en dat zij of hij dat aantoont, zo zegt Baldwin, wordt de kunstenaar niet vergeven. Bij gevolg rust op de kunstenaar de taak nieuw licht te doen schijnen op de werkelijkheid van anderen. Als een kunstenaar erin slaagt om te zeggen wie hij is, als zij of hij daar de moed en de woorden voor vindt, dan is dat tevens haar of zijn poging om te zeggen wie wíjzijn, zegt Baldwin. Dat kan alleen lukken als de kunstenaar bereid is te midden van de werkelijkheid waarin hij nergens bij hoort en marginaal is, met lege handen te staan. ‘Je moet alles riskeren,’ zegt hij, en ik citeer nu: ‘alles van jezelf en van wie je denkt dat je zou willen zijn, van waar je denkt dat je heen zou willen gaan – alles, en dat steeds opnieuw’ (55).
Ook Baldwin zelf, gepokt en gemazeld als hij was in de taal van de Bijbel, als zoon van een predikant en als zelf een gewezen child preacher, heeft zich gerealiseerd hoe dicht zijn taakopvatting bij die van de profeten lag. Met de profeet Jeremia:
Ene, U hebt mij verleid; ik ben bezweken, U was te sterk voor mij. Ik kan niet tegen U op. De hele dag lacht men mij uit, iedereen drijft de spot met mij. Telkens als ik het woord neem, moet ik schreeuwen, en “geweld en onderdrukking” roepen. Het woord van de Ene brengt mij iedere dag schande en vernedering. Soms denk ik: Ik wil er niets meer van weten, ik spreek niet meer in zijn naam. Maar dan laait er een vuur op in mijn hart, het brandt in mijn gebeente. Ik doe alle moeite om het in bedwang te houden maar het lukt me niet’ (Jer. 20:7-9).
Baldwin had zich naar eigen zeggen vaker in de positie bevonden van een soort Jeremia.[2] Hij zegt over zijn kunstenaarschap: ‘Deze kracht waar je niet om hebt gevraagd en deze bestemming die je hebt te accepteren, is tevens jouw verantwoordelijkheid’ (55). Je moet wel bezwijken voor wat je aangezegd krijgt, want de enige manier om de wereld en de menselijke beschaving te redden, zo meent hij, is door de prijs van de zelfkennis te betalen. Die prijs is hoog, die prijs dat ben je zelf.
Dit is in de christelijke traditie een oud inzicht. Het staat in alle vier de evangelies opgetekend als een uitspraak van Jezus zelf: wie zijn leven wil redden, zal het verliezen, maar wie bereid is zijn leven te verliezen, het zal redden (Mt. 10:39; 16:25; Mc. 8:35; Lc. 9:24; 17:33; Joh. 12:25). Dit is mijn eerste stelling voor vanavond: de theologie moet de moed hebben de noodzaak zichzelf te verliezen als genade te aanvaarden, want allen deze noodzaak zal haar redden. Dat betekent niet, zoals het afgelopen decennium zo vaak verkondigd is, dat zij haar plaats moet vinden in de huidige seculiere cultuur. Dan wil zij haar leven koste wat kost behouden. Het betekent juist dat waar de vossen een hol hebben en de vogels van de hemel een nest, de theologie zoals de Mensenzoon nergens haar hoofd kan neerleggen (Mt. 8:20; Lc. 9:58). Zij is nergens, heeft geen plaats in deze wereld. En het is haar taak duidelijk te maken dat zij vanuit deze geen plaats, dit nergens, uitzicht heeft op redding uit het kader van waaruit wij in onze wereld leven en werken, maar dat inmiddels – zouden wij volgens mij James Baldwin moeten nazeggen – te zwaar op ons drukt om nog verder gedragen te worden. Dat wij eronder bezwijken, dat is uiteindelijk onze redding.
Een haat-liefdeverhouding
Ik heb een haat-liefdeverhouding met de Nacht van de Theologie. In 2013 noemde Ruard Ganzevoort in een pamflet dat bij gelegenheid van de Nacht verscheen, woorden als ‘schuld’, ‘vergeving’ en ‘genade’, en met name ook ‘waarheid’ en ‘God’: zombiecategorieën.[3] Hij bedoelde dat het woorden zijn die niet langer naar een levende werkelijkheid verwijzen. Daarmee moest de theologie zich volgens hem niet langer bezighouden. Ik reageerde als door een wesp gestoken: hier was een collega met bestuurlijke en politieke invloed die verklaarde dat waar ik meende intellectueel van te leven niet belangrijk meer is, niet van deze tijd. In hedendaags jargon: ik voelde mij gecanceld.
Volgens Ganzevoort zou het voortaan in de theologie moeten gaan over dat waaraan hedendaagse mensen zin en betekenis ontlenen.[4] Alsof schuld en vergeving daarin geen centrale rol spelen, alsof genade het leven niet op een ongekend nieuwe manier opent, dwars door alle zinloosheid heen en alsof daarbij niet een voorwaarde is dat wat wij daarover zeggen waar is. ‘Als een koninkrijk innerlijk verdeeld raakt,’ waarschuwt Jezus in het evangelie, ‘kan dat koninkrijk niet standhouden’ (Mc. 3:24; vgl. Mt. 12:29). Dat de theologie het de afgelopen tien jaar over van alles en nog wat is gaan hebben, zonder blijkbaar ergens de echo te horen van Jezus’ ‘‘Marta, Marta, je maakt je bezorgd en druk over van alles, maar slechts één ding is nodig’ (Lucas 10:41-42) en zich af te vragen wat dat ene ding dan is: het heeft haar positie volgens mij niet versterkt. Intellectueel en cultureel niet, maatschappelijk niet, maar vooral ook inhoudelijk niet. Met enige opluchting las ik daarom onlangs bij de journalist Rob Wijnberg in de door hem bedachte en opgerichte internetkrant De Correspondent: ‘We moeten het over waarheid hebben.’ Precies! Wijnberg schreef er een heel boek over, met de beloftevolle ondertitel: Hoe waarheid ons verdeelt en ons ook weer kan samenbrengen.[5] Zo legt hij een verbinding tussen waarheid en een ander klassiek religieus thema, een thema dat op een opmerkelijke manier ineens op alle fronten actueel blijkt: dat van de gemeenschap.
Dat de gemeenschap aan het individu voorafgaat en het individu grenzen en zelfs eisen stelt, oproept om zich in haar dienst te stellen met extra oog voor degenen die buiten de gemeenschap dreigen te vallen: voor wie vertrouwd is met de christelijke traditie, en al helemaal voor iemand die verbonden is met de katholieke variant ervan, is het een open deur. Tot voor kort maakte je je echter weinig populair als je dit in het openbaar zei – behalve natuurlijk als je uitdroeg dat mensen met een andere dan Westerse cultuur of mensen met een door het heersende denken als achterlijk beschouwde overtuiging, zich aan ons dienen aan te passen. Maar ineens is de oproep tot herstel van gemeenschap overal.
Met name ook in de politiek. Pieter Omtzigts partij Nieuw Sociaal Contract schreef op 19 augustus in zijn Grondgedachten en uitgangspunten dat zij de mens niet ziet als autonoom individu, maar als persoon die tot bloei komt in wederkerige relaties met anderen, door betrokkenheid en verantwoordelijkheid.[6] Caroline van der Plas van de Boer Burger Beweging brak op 5 september in haar H.J. Schoo-lezing een lans voor een Noaberstaat, een Mienskipsteat voor wat zij noemde het Volkshuis dat Nederland heet.[7] Frans Timmermans noemde het op 10 september in zijn Abel Herzberglezing ‘van het grootste belang’ voor de huidige samenleving dat gemeenschapsdenken opnieuw wordt ingevuld en versterkt. Hij gebruikt daarbij het uitermate katholieke voorbeeld van de bouwpastoor – voor niet-katholieken, dat is een priester die de opdracht heeft een parochie te stichten en een kerk te bouwen – om vervolgens zijn ambities op te schalen en te spreken van ‘kathedralenbouwers’. Hij doelt dan op mensen die het geduld op kunnen brengen een plan voor decennia te maken, die de moed hebben daarvoor te werven en de kracht de fundamenten daarvoor te leggen, ook al weten zij dat zij zelf de voltooiing van het bouwwerk niet zullen meemaken. Daarvoor is echter allereerst de moed nodig, zo zei Timmersmans, dat wij de feiten onder ogen zien.[8]
Kijk, daar zijn zij ook weer: niet alleen de moed, maar ook, hoewel enigszins incognito als ‘de feiten’, de waarheid. Dat incognito is echter niet onschuldig. Feiten geven geen sturing, vormen geen gemeenschap. Het blijven losse stenen en worden niet uit zichzelf kerken of kathedralen. We kunnen alleen ontdekken wat we moeten doen als we de feiten onder ogen zien in het licht van de waarheid, zodat zij op hun beurt onderdeel worden van de waarheid. Je kunt alleen een kerk of kathedraal bouwen voor wat jij en de mensen die met je meebouwen beschouwen als een betekenisvolle waarheid. ‘Indien jullie trouw blijven aan mijn woord, zijn jullie waarlijk mijn leerlingen,’ zegt Jezus in het Johannesevangelie. ‘Dan zullen jullie de waarheid kennen en de waarheid zal je vrijmaken’ (Johannes 8:31-33). Het hele Johannesevangelie is een strijd om de waarheid, een strijd waarvan Jezus het centrum is. Met als apotheose zijn uitspraak, kort voor zijn terdoodveroordeling staand voor Pilatus: ‘Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen om getuigenis af te leggen van de waarheid. Al wie uit de waarheid is, luistert naar mijn stem.’ Waarop Pilatus’ fameuze vraag volgt: ‘Wat is waarheid?’ (Joh. 18:37-38). Wat ik ben en wat ik doe – gedaan heb en nog ga doen: lijden, sterven – dat is waarheid, zegt Jezus. Mijn schijnbaar betekenisloze weg de dood in, is de weg van de waarheid ten leven (vgl. Joh. 14:6).
Op de vraag ‘wat is waarheid?’ geeft Rob Wijnberg een antwoord dat ook vanuit theologisch perspectief opmerkelijk is. Waarheid is een verhaal, constateert ook hij, een samenhangend kader dat jou met wat je bent en doet een plaats geeft, samen met andere mensen en dingen en wat zij zijn en doen. Waarheid maakt feiten betekenisvol, maakt handelingen zinvol, vormt ervaringen om tot toegangspoorten voor kennis van de gemeenschap met de wereld. Voor Wijnberg staat waarheid daarmee tegenover illusoire autonomie en maakt zij onze onderlinge verwevenheid en afhankelijkheid zichtbaar. ‘Waarheid bejubelt niet onze onafhankelijkheid,’ zo stelt Wijnberg, ‘maar bezingt juist onze afhankelijkheid en samenwerking.’ Zij ziet ‘kennis en informatie niet als producten om in ieders behoefte te voorzien, maar als publieke goederen die een gemeenschappelijke realiteit vormen.’ Het is een aanstekelijke lyrische lofzang.
Maar misschien moeten we ons toch niet te vlug laten meeslepen door een verhaal over waarheid waar we nu meer dan ooit behoefte aan lijken te hebben. Wijnbergs waarheidsverhaal kan gemakkelijk een nieuwe variant worden van het Westerse vooruitgangs- en maakbaarheidsgeloof. ‘De meeste mensen deugen,’ zegt hij zijn collega Rutger Bregman na. We moeten daarom optimistisch blijven en ons niet laten ontmoedigen door incidentele uitwassen van slechtheid. Ho! Oekraïne en Nagorno-Karabach, Gaza en de uitgemoorde kibboets Kfar Aza, de opgeslotene, de verkrachte en gemartelde, de verdronken vluchtelingen in en rond de Middellandse Zee: vallen die dan buiten de waarheid? Als de waarheid ons vrij maakt, zoals Jezus zegt, werkelijk vrij, dan kan dat niet kloppen. Daarom moet de theologie met Jezus buiten de heersende waarheid staan en blijven staan, teneinde te ontdekken hoe juist daar zich de ware weg naar het leven opent. Wie dat te vroom en oubollig in de oren klinkt, die kan het ook zeggen met de titel van een boek van de feministische journaliste en activiste Gloria Steinem uit 2019: The Truth Will Set You Free, But First It Will Piss You Off![9] Dat is de onmogelijke, maar noodzakelijke boodschap van de theologie: precies in waar wij bang van zijn, gedeprimeerd van raken, boos om zijn, daar kondigt zich de waarheid in aan. Deze waarheid hebben wij op te delven.
De geloofwaardigheid van de pragmacratie
En dat te midden van wat de Nederlandse socioloog Hans Boutelier Het seculiere experiment heeft genoemd. Zijn boek met deze titel verscheen in 2016 en onderzoekt ‘hoe we van God los gingen samenleven’, zoals de ondertitel zegt, en wat dat impliceerde aan culturele veranderingen. Boutellier is van katholieke huize en herinnert zich de voorspelling van zijn vader dat als de mensen niet meer in God zouden geloven, het een zootje zou worden. Zijn zoon stelt vast dat deze voorspelling niet is uitgekomen en dat wij, in plaats van alles op een zootje te laten uitlopen, al doende en zonder het bewust te willen een nieuw soort samenleving hebben uitgevonden. Hij noemt die ‘improvisatiesamenleving’ of ‘pragmacratie’. Improvisatiesamenleving wil concreet zeggen dat wanneer er zich een probleem voordoet, of het nu in ons persoonlijke of ons collectieve leven is, wij niet zoeken naar het beste antwoord. Dat deden vorige samenlevingen wel, maar wij zouden helemaal niet meer weten hoe wij zouden kunnen uitmaken wat het beste antwoord is. In plaats daarvan zoeken wij naar een werkbare, voor alle betrokkenen acceptabele oplossing voor het betreffende probleem.
Boutellier maakt op deze manier duidelijk dat onze samenleving niet langer een samenhangend geheel is met een gemeenschappelijke visie op het goede en het ware. Wij hebben alleen de voortgang van de samenleving zelf als ons gemeenschappelijk belang en het ten koste van alles voorkomen van de instorting van de samenleving als onze gedeelde inzet. Hierbij strijden wij met elkaar om wie gehoord en gezien wordt en experimenteren met wat nog mogelijk is.[10] Maar ondanks deze grondige secularisatie – we geloven niet alleen niet langer in God, maar evenmin in iets anders dat wij beschouwen als onvoorwaardelijk heilig waarvan wij menen dat ook anderen het als heilig zouden moeten zien omdat het heilig ís – ondanks deze grondige secularisatie is de gevreesde chaos van misdaad en willekeur volgens Boutellier uitgebleven.
Nu heb ik kort na het uitkomen van Het seculiere experiment al gezegd dat je wel heel erg in de pragmacratie moet geloven om dit te kunnen volhouden. Ook in 2016 stond de geloofwaardigheid van de pragmacratie al fundamenteel onder druk, vooral door het taaie onvermogen de klimaatcrisis aan te pakken. Ook in 2016 was er al een toenemende polarisatie die zich nu net níét pragmatisch laat oplossen. Ook in 2016 werden wij al geconfronteerd met een snel in omvang toenemende epidemie aan burn-out bij jonge mensen. Als dit samen met de dingen waarop wij in te tussentijd ook nog gestoten zijn – van een alle sectoren omvattend personeelstekort tot een groeiende woningnood, van een vastgelopen vluchtelingenopvang tot een vastgelopen jeugdzorg, van de crisis in het afhandelen van de aardbevingsschade in Groningen tot de toeslagenaffaire – als dit alles bij elkaar nog geen zootje is, wanneer noem je de situatie dan wél een zootje?
De pragmacratie zorgt er bovendien voor dat zich steeds nieuwe problemen in steeds sneller tempo aandienen. Het zoeken naar oplossingen voor deze problemen wordt een steeds strakker keurslijf. Overal valt te horen dat als we dit of dat niet onbeheersbaar willen laten worden, we grote haast zullen moeten maken met een fundamentele aanpak van het probleem. De Duitse socioloog Hartmut Rosa heeft overtuigend duidelijk gemaakt dat het steeds hogere tempo waarmee telkens nieuwe problemen op ons afkomen, de stabiliteit aantast die nu net nodig is om problemen met vertrouwen onder ogen te zien. Wanneer kun je nog uitrusten, kijken naar het werk dat je gedaan hebt en zien dat het goed is – hetgeen volgens de Bijbel letterlijk een goddelijk gevoel is.[11] Als iedereen gelooft dat geluk afhangt van je vermogen het leven te sturen, maar als tegelijkertijd steeds meer mensen steeds vaker de ervaring opdoen dat dit ze helemaal niet lukt, ligt een diep gevoel van onzekerheid en overbodigheid op de loer. Wij zien het in het populisme en de drie Vlaamse psychiaters die wel eens de drie wijzen uit het Zuiden zijn genoemd, Dirk De Wachter, Damiaan Denys en Paul Verhaeghe, hebben inzichtelijk gemaakt hoe het psychologisch werkt.
Kortom: terug naar Baldwin. ‘De tijd is gekomen, zo schijnt het mij toe, om te erkennen dat het kader vanwaaruit we werken te zwaar op ons drukt om nog verder gedragen te kunnen worden en op het punt staat ons te doden.’ Allereerst treft dit de mensen in wat paus Franciscus consequent ‘de periferie’ noemt van onze wereld, maar wij hebben toch weet van Gods voorkeursoptie voor de armen. ‘Anderen vertrouwen op paarden en wagens,’ zegt Psalm 20 (8-9), ‘wij op de naam van de Ene, onze God. Anderen buigen en vallen ter aarde, wij richten ons op en houden stand.’ Waar wacht de theologie nu toch op?
Een vraag aan de theologie
Laten we ons in onze verbeelding eens verplaatsen naar die put in de buurt van de Samaritaanse stad Sichar, de put die volgens de overlevering nog van de aartsvader Jacob stamde en waar volgens het Johannesevangelie Jezus midden op de dag is gaan zitten. Laten we ons eens indenken dat Jezus bij die put niet een Samaritaanse vrouw, maar de theologie vraagt: ‘Geef Mij te drinken’ (Joh. 4:7). Als Hij de Nederlandse theologie treft, is de kans groot dat die zal antwoorden: ‘Hoe kunt Jij nu, als mens van deze tijd, te drinken vragen aan mij, de christelijke theologie?’ ‘Geseculariseerde mensen onderhouden namelijk geen relatie met theologie en kerk’, zou de verklarende toelichting daarbij kunnen luiden (vgl. vers 9). Zou Jezus dan niet opnieuw antwoorden: “Als je enig begrip had van de gave Gods en wist wie het is die je zegt: Geef Mij te drinken, dan zou jij het aan Hem hebben gevraagd en Hij zou je levend water hebben gegeven […] [H]et water dat Ik haar zal geven, zal in haar een waterbron worden, opborrelend tot eeuwig leven’ (vers 10 en 14).
Verderop in het Johannesevangelie zegt Jezus:
Als iemand dorst heeft, laat hij tot Mij komen; wie in Mij gelooft, laat hij drinken! Zoals de Schrift zegt: “Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien.”
Met als toelichting van de evangelist:
Hiermee doelde Hij op de Geest, die zij die in Hem geloofden zouden ontvangen (Johannes 7:37-39).
Om opnieuw bemoedigend te kunnen zijn, heeft de theologie heilige Geest nodig. Daarvoor moet zij eerst inzien dát zij de Geest nodig heeft en met het oog hierop is het nodig dat zij de moed opbrengt het seculiere experiment op te zeggen. Neen, niet om terug te keren tot een homogeen christelijke cultuur – die zeker in ons land overigens nooit bestaan heeft – of om de vrijheid zonder geloof te leven in te perken. Met die secularisatie is weinig mis en kunnen geloof en christendom goed uit de voeten, zoals de Belgische kardinaal Jozef De Kesel in 2021 glashelder heeft duidelijk gemaakt, in zijn boekje Geloof en godsdienst in een geseculariseerde samenleving.[12] Het gaat om de diepe secularisatie waarvoor principieel niets heilig is, behalve ons geloof dat wij het centrum van de wereld zijn en wij met alles en iedereen kunnen doen wat ons het beste lijkt uit te komen.
De schrijver van de ecologische klassieker Small is Beautiful uit 1973, de tegendraadse, maar op dat moment ook zeer invloedrijke econoom Ernst Friedrich Schumacher (1911-1977), overhandigde vijf dagen voor zijn dood op 4 december 1977 een voltooid manuscript aan zijn dochter. Hij zei: ‘Dit is waar mijn leven toe geleid heeft.’ Van evangelisch-lutherse huize en lange tijd agnostisch, had Schumacher zich in 1971 tot het katholicisme bekeerd en zijn Guide for the Perplexed, zoals zijn laatste boek heet, laat de achtergronden daarvan zien. ‘Het nieuwe experiment om te leven zonder religie is mislukt,’ vat hij die zelf uiterst beknopt samen. Als we dat eenmaal inzien, zo meende hij, is ons volgens hem ook meteen duidelijk wat onze postmoderne opgaven zijn.[13] Wij moeten de wereld volgens Schumacher weer zien in het licht van de vrijgevigheid van God die haar geschapen heeft en ons in staat stelt met en dankzij deze wereld te leven. Dat verlost ons volgens hem voor onze angst voor schaarste, de vermeende noodzaak tot onderlinge concurrentie, strijd en uitsluiting, en tot de gewelddadige onderwerping van de natuur. Ik denk inderdaad dat wij het in deze richting moeten zoeken en dat de theologie terug moet naar haar corebusiness: doordenken en uitleggen wat het betekent te leven etsi Deum daretur, uitgaand van de veronderstelling dat God er is. Niet alleen in ons eigen leven als gelovigen, alsof God afhankelijk zou zijn van ons geloof, maar als oorsprong, dragende grond en doel van alles. Om af te kicken van onze verslaving aan steeds maar nieuwe urgente problemen die ons steeds opnieuw tot schijnoplossingen dwingen.
Moed hebben om je eigen zwakte onder ogen te zien
Ik denk niet dat het ver gezocht is om de situatie van onze cultuur te vergelijking met verslaving. We doen tal van dingen waarvan we weten dat we ze niet zouden moeten doen, we willen die ook niet doen en wij zijn naar onze overtuiging bezig het mogelijk te maken ermee te breken zodra het kan. We vertellen onszelf dat wij de CO2-uitstoot willen terugdringen, willen stoppen de meest elementaire rechten van vluchtelingen te schenden, willen ophouden volken elders en groepen hier uit te buiten, mensen de mogelijkheid willen bieden een zinvol leven te leiden. Maar we komen er maar niet toe.
Vergelijk dit nu eens met de volgende zin: ‘Wij gaven toe dat wij machteloos stonden tegenover de alcohol – dat ons leven stuurloos was geworden.’ Het is de eerste in het programma van twaalf stappen van Alcoholics Anonimous, Anonieme Alcoholisten, AA; er zijn inmiddels verwante methoden ontwikkeld voor drugs-, seks- en gokverslaving. In het zogenoemde Big Book, dat voor het eerst verscheen in 1939, vertellen de pioniers van AA hoe zij gaandeweg ontdekten wat effectief was als tegengif tegen hun verslaving.[14] Deze eerste stap is natuurlijk contra-intuïtief: als je een probleem wilt oplossen lijkt het logisch om al je macht en kracht te verzamelen en je zelfvertrouwen te boosten en te proberen uit alle macht in jezelf te geloven. Volgens Anonieme Alcoholisten moet je echter de moed hebben je eigen zwakte onder ogen te zien. Steeds opnieuw. Deelnemers moeten steeds herhalen, je ziet het wel in films en tv-series: ‘Ik ben die en die, en ik ben alcoholist.’ Ik ben verslaafd, ik ben de slaaf van de alcohol, de drugs, de seks, het gokken; niet ik leef, maar de verslaving leeft in mij. De tweede stap is zo mogelijk nog vreemder. Na de eigen machteloosheid te hebben toegegeven, is de volgende stap in het AA-programma: ‘Wij zijn gaan geloven dat een Macht groter dan wijzelf ons weer geestelijk gezond kon maken.’ Wij kunnen de verslaving zelf niet de baas, maar een grotere en hogere macht kan dat wel.
De eerste stap betekent dat je wanhopig moet worden en moet ophouden jezelf wijs te maken dat je boven je problemen staat en dat je bezig bent ze op te lossen. De tweede stap betekent dat als je de moed hebt je wanhopige situatie onder ogen te zien, je niet wanhopig hoeft te blijven, maar nieuwe moed kunt vatten. Die moed komt voort uit de derde en beslissende stap. Deze luidt: ‘Wij hebben het besluit genomen onze wil en ons leven toe te vertrouwen aan de hoede van God, zoals wij persoonlijk Hem opvatten.’ Dat komt dicht in de buurt van Schumacher: ‘Het … experiment om te leven zonder religie is mislukt’, want het leidde tot afhankelijkheid van afgoden die ons dreigen te vernietigen.
Anonieme Alcoholisten ontkennen met klem een religieuze beweging te zijn. Het gaat er in hun herstelplan niet om dat mensen een bepaald beeld van God onderschrijven en zich een bepaald religieus verhaal eigen maken. Daarom wordt steeds gesproken over ‘God zoals wij persoonlijk God opvatten’ (vgl. 567-568). De beslissende stap is het inzicht in de noodzaak niet langer het centrum van je eigen leven te zijn. De fundamentele overtuiging is dat de wil om dat wel te zijn en dan steeds opnieuw te moeten ontdekken dat het je niet lukt het leven naar je hand te zetten, de grondslag is van verslaving (44-57; 60-62). De formulering in het Big Book is scherp:
Zelfzucht – egocentrisme! Dat, zo denken wij, is de wortel van onze problemen. … honderd vormen van angst, zelfbedrog, zelfzucht en zelfmedelijden […] de alcoholist is een extreem voorbeeld van op hol geslagen eigenwaan, hoewel hij dat zelf meestal niet denkt. Voor alles moeten wij alcoholisten af van de zelfzucht. We zullen wel moeten, of hij zal ons doden (62).
Dezelfde diagnose als Baldwin. Het is de regelrechte omkering van de Westerse godsdienstkritiek. Karl Marx schreef zoals bekend in 1844 dat godsdienst het opium van het volk is, de drug waarmee mensen zich verdoven om ondraaglijke levensomstandigheden uit te kunnen houden. Dit voorkomt volgens hem dat zij ze actief bestrijden. Anonieme Alcoholisten stelt daartegenover dat juist het geloof zelf alle moeilijke omstandigheden te kunnen overwinnen leidt tot verslaving. Alleen als je het vinden van de weg door het leven verstaat als een vorm van gehoorzaamheid aan Iets of Iemand die jouw beperkte zelf te boven gaat, alleen dan kun je werkelijk de moed vinden om het leven te ontvangen zoals het komt en de wereld te zien zoals zij werkelijk is. Alleen dan hoef je niet je toevlucht te nemen tot een of andere vorm van verdoving of roes.
Hierbij is het van belang te blijven bedenken dat het bij Anonieme Alcoholisten uiteindelijk er niet om gaat te leren omgaan met alcohol. Het gaat erom, zo legt een persoonlijk verhaal in het Big Book uit, te leren omgaan met nuchterheid (553-559). Met moeizaamheid en stroefheid dus, met angst en eenzaamheid, met mislukking en pijn, met onzekerheid, saaiheid en het gevoel van betekenisloosheid. Evenzeer gaat het in de theologie en in het christelijk geloof uiteindelijk niet om de verhalen over God, de rituelen van de liturgie, de inzet voor het goede. Het gaat niet om zingeving, maar om de confrontatie met onzin, de ervaring dat er niets te doen valt, met sprakeloosheid bij de overmaat aan lijden en pijn, bij de gevoelde goddeloosheid. De Bijbelse verhalen helpen ons om te geloven dat zich daarin en daarvanuit een nieuwe weg opent, om deze weg te zien en opnieuw te leren leven als we deze weg volgen, de moed hebben deze weg te volgen. Verhalen maken het leven niet betekenisvol, ook niet als deze verhalen zijn ontleend aan de Bijbel of de christelijke traditie. Deze verhalen maken ruimte vrij voor de betekenis en houden de mogelijkheid open voor zin. Zij zijn als het water waar Jezus tegen de Samaritaanse vrouw bij de Jacobsput over spreekt. Het water dat Hij geeft maakt een beginnetje. Hij zegt: ‘Het water dat Ik … zal geven, zal … een waterbron worden, opborrelend tot eeuwig leven’ (Joh. 4:14). Hij belooft dat het een niet te stelpen bron van leven wordt, van Heilige Geest, en van kracht en moed.
Denken en spreken over nieuw perspectief
Tien jaar geleden, in het jaar waarin zijn pontificaat begon, schreef paus Franciscus in de apostolische exhortatie Evangelii Gaudium de volgende woorden die mij sindsdien steeds zijn bijgebleven. Zij vormen wat mij betreft een theologisch minimanifest voor radicale solidariteit:
Door [het model dat Jezus voorleefde] gefascineerd, willen wij ons tot het uiterste in de maatschappij invoegen, delen wij het leven met allen, luisteren wij naar hun zorgen, werken wij materieel en spiritueel met hen samen in hun noden, verheugen wij ons met hen die blij zijn, huilen wij met hen die huilen, en zetten wij ons, schouder aan schouder met de anderen, in voor de opbouw van een nieuwe wereld. Maar niet als een verplichting, niet als een last die ons uitput, maar als een persoonlijke keuze die ons vervult van vreugde en ons identiteit verschaft.[15]
Anders dan vaak gebeurt, ook door theologen, wordt de solidariteit met, de betrokkenheid bij en de geraaktheid door wat er in de wereld gebeurt, niet tegenover de christelijke eigenheid gezet. Zij vormen de christelijke eigenheid. Door christelijk te zijn is de theologie van de wereld en naarmate zij meer christelijk wordt, wordt zij meer van de wereld, niet minder. Dit heeft als voorwaarde dat de theologie beweeglijk moet zijn, open en vrij om in te gaan op wat er gebeurt en wat zich daarin aandient. Deze voorwaarde formuleert paus Franciscus expliciet. Elders schreef hij:
De theoloog die tevreden is met zijn volledige en sluitende gedachtegang, is onbeduidend. De goede theoloog … heeft een open, dat wil zeggen onvolledige gedachtegang, altijd open voor het maius van God en van de waarheid, altijd in ontwikkeling.[16]
Het document waaruit deze zinnen komen heet Veritatis Gaudium, de vreugde van de waarheid. Deze vreugde komt niet voort op de zekerheid altijd gelijk te hebben, maar uit de ervaring al gaande en struikelende, denkende en zich vergissende, en ook vastlopend en botsend en ruziemakend, niettemin nieuwe inzichten te ontvangen in wie God is en hoe God betrokken is bij ons.
Dit is het tweede belangrijke aspect van het citaat uit Evangelii Gaudium: de overtuiging dat onze werkelijkheid openstaat naar God, omdat God zich heeft verbonden met onze werkelijkheid. Op dit punt heeft de theologie een fundamenteel meningsverschil met de moderniteit en dat moet zij niet onder stoelen of banken steken. De moderniteit gelooft dat de werkelijkheid in zichzelf gesloten is, de christelijke theologie steunt op de vooronderstelling dat dit niet klopt, dat de werkelijkheid in Jezus Christus opengebroken is en steeds opnieuw door de Geest opengebroken wordt. Theologisch gesproken is de schepselijke werkelijkheid alleen goed te begrijpen in het licht van Gods betrokkenheid erbij. Technisch gezegd: de natuur is alleen werkelijk begrijpelijk vanuit de genade. Ik weet dat dit ook onder collega’s een zeer omstreden standpunt is en in het komende deel van mijn trilogie Alle dingen nieuw hoop ik duidelijk te maken waarom dit niettemin essentieel is.
Dat dit haaks staat op wat in het spoor van Martin Heidegger (1889-1976) ‘onto-theologie’ is gaan heten, hangt wat mij betreft direct samen met de rol van Jezus als de Gezalfde van God in de christelijke theologie en het christelijk geloof. Ook daar hoop nog veel meer over te zeggen, maar het springende punt is dat Hij het teken en het instrument is van Gods solidariteit met, betrokkenheid bij en geraaktheid door de wereld. Zoals de hymne die Paulus in de brief aan de Filippenzen heeft opgenomen zegt, heeft Hij zich niet willen vastklampen aan zijn gelijkheid met God, en zich laten vernederen tot de dood aan een kruis. Niet omdat mensonterend sterven ooit iets goeds zou kunnen zijn, maar om zich te verbinden met de meest hopeloze aspecten van het menselijk bestaan, van de onderdrukking en de verontmenselijking, het lijden en de dood, opdat zelfs deze niet buiten God vallen en Gods schepselen erin verloren zouden lopen. In Hem hebben wij een hogepriester die in staat is mee te voelen met onze zwakheden, zegt de Hebreeënbrief (4:15), omdat Hij zelf op allerlei manieren op de proef werd gesteld, precies zoals wij. Immers, opnieuw Hebreeën (5:7-9):
In de dagen van zijn sterfelijk leven heeft Hij onder luid geroep en onder tranen gebeden en gesmeekt tot God, die Hem uit de dood kon redden. Na de doorstane angst is Hij verhoord. Hoewel Hij Gods Zoon was, heeft Hij in de school van het lijden gehoorzaamheid geleerd; en toen Hij tot de voleinding was gekomen, is Hij voor allen die Hem gehoorzamen, oorzaak geworden van eeuwige redding.
Dietrich Bonhoeffer wist het in 1944 al, in de gevangenis: alleen de lijdende, de mee-lijdende God kan helpen.[17] Niet om het lijden te verheerlijken en zin te geven, noch om de moderne dood van God te accepteren, zoals Bonhoeffer in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw wel is geïnterpreteerd. Maar omdat in de uitzichtloosheid van het lijden Gods verlossing gestalte krijgt als Gods verbondenheid met alles wat hopeloos van elke mogelijkheid tot verlossing gespeend lijkt. ‘Weliswaar leven jullie in de wereld in verdrukking,’ zegt Jezus in het Johannesevangelie in zijn afscheidsrede, ‘maar hebt goede moed: Ik heb de wereld overwonnen’ (Joh. 16:33).
Dit is de theologische grond van onze hoop en de basis van waarachtige moed: dat Gods Gezalfde middenin onze meest onoplosbare crises niet alleen lijdt, maar daarin en daaruit bezig is op te staan en dat wij dus op theologische gronden vanuit het midden van deze crises, in verbondenheid met het lijden eraan en erin, kunnen en zouden moeten denken en spreken over nieuw perspectief. Dit zouden wij als theologen moeten durven uitdragen, dit zouden wij als theologen moeten durven, hiertoe zouden wij theologen elkaar en anderen moeten bemoedigen: willens en wetens hopeloos en moedeloos zijn en blijven, omdat alleen dan de hoop en de moed opnieuw geboren kunnen worden. Als wij het niet doen, wie dan wel? En het is nodig, want de situatie is about to kill us.
Erik Borgman is hoogleraar Publieke Theologie aan Tilburg University. Deze lezing hield hij ter gelegenheid van de Nacht van de Theologie 2023
[1] James Baldwin, The Cross of Redemption: Uncollected Writings, ed. R. Kenan, New York: Vintage 2010, 50-58, hier 57. Verder paginaverwijzingen tussen haakjes in de tekst.
[2] Zie: ‘Transcript of the Baldwin versus Buckley Debate at the Cambridge Union’, in: N. Buccola, The Fire Is Upon Us: James Baldwin, William F. Buckley Jr., and the Debate Over Race in America, Princeton: Princeton University Press 2020, 373-400. Het debat vond plaats op 18 februari 1965.
[3] R. Ganzevoort, Spelen met heilig vuur: Waarom de theologie haar claim op de waarheid moet opgeven, Baarn: Ten Have 2013.
[4] R. Ganzevoort, Spelen met heilig vuur: Waarom de theologie haar claim op de waarheid moet opgeven, Utrecht: Ten Have 2013.
[5] R. Wijnberg, Voor ieder wat waars: Hoe waarheid ons verdeelt en ons ook weer kan samenbrengen, Amsterdam: De Correspondent 2023.
[6] Zie <https://storage.googleapis.com/pieter-omtzigt-website/Definitief-grondslagendocument.pdf>.
[7] Zie <https://www.ewmagazine.nl/nederland/achtergrond/2023/09/caroline-van-der-plas-hj-schoo-lezing-1363872/>.
[8] Zie <https://groenlinkspvda.nl/nieuws/abel-herzberglezing-frans-timmermans/>.
[9] G. Steinem, The Truth Will Set You Free, But First It Will Piss You Off!, Sidney and London: Murdoch Books 2019.
[10] Deze ontwikkeling beschreef hij al in H. Boutelier, De improvisatiemaatschappij: Over de sociale ordening van een onbegrensde wereld, Amsterdam: Boom 2010.
[11] H. Rosa, Alienation and Acceleration: Towards a Critical Theory of Late-Modern Temporality, Aarhus: Aarhus University Press 2011; idem, Weltbeziehungen im Zeitalter der Beschleunigung: Umrisse einer neuen Gesellschaftskritik, Frankfurt am Main: Suhrkamp 2012; idem, Resonanz: Eine Soziologie der Weltbeziehung, Frankfurt am Main: Suhrkamp 2016.
[12] J. De Kesel, Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving, Antwerpen: Halewijn 2021.
[13] E.F. Schumacher, A Guide for the Perplexed, London: Vintage 2011 (1977), 153 (Ned. ver.: Gids voor de verdoolden, Baarn: Ambo 1977, 149).
[14] Alcoholics Anonimous: The Story of How Manyt Thousands of Men and Women Have Recovered from Alcoholism, New York: Alcoholic Anonymous World Services 2001. Verwijzing naar pagina’s van dit boek tussen haakjes in de tekst.
[15] Paus Franciscus, apostolische exhortatie Evangelii Gaudium over de verkondiging van het evangelie in de wereld van vandaag (24 nov. 2013), no. 269.
[16] Apostolische constitutie Veritatis Gaudium over kerkelijke universiteiten en faculteiten (27 dec. 2017), no. 3.
[17] D. Bonhoeffer, Widerstand und Ergebung: Briefe und Aufzeichnungen aus der Haft, Dietrich Bonhoeffer Werke, Gütersloh: Güterloher Verlaghaus 1998, 534 (Brief van 16 juli 1944): ‚Die Religiosität des Menschen weist ihn in seiner Not an die Macht Gottes in der Welt, Gott ist der deus ex machina. Die Bibel weist den Menschen an die Ohnmacht und das Leiden Gottes, nur der leidende Gott kann helfen.‘