Menu

Premium

Naaste

Geloofstaal & cultuurtaal

In het ‘gewone’ leven wordt het woord ‘naaste’ zelden gebruikt. Als dat wel gebeurt, is het vaak in een min of meer christelijke context. Het begrip ‘naastenliefde’ is van de Bijbel afgeleid. Als we in deze tijd het woord ‘naaste’ gebruiken, klinkt dat bijna plechtig en weinig mensen weten waar het woord vandaan komt. In ‘naaste’ zit het woord ‘naast’ en daarmee zitten we meteen op het goede spoor: iemand die naast ons, dichtbij is.

Woorden

Het woord ‘naaste’ kan qua betekenis heel dicht bij het woord ‘broeder’ (ach) liggen, zie onder. Het Hebreeuwse woord voor naaste (re’a) kan in combinatie met ‘een mens’ of met ‘ieder’ als ‘elkaar’ vertaald worden (Zach. 8:16, waar de NBG-51 met ‘elkander’ vertaalt en de SV met ‘een iegelijk met zijn naaste’). Het Griekse woord is plèsion.

Betekenis in context

Oude Testament

Het Hebreeuwse woord dat in de NBG-51 met ‘naaste’ is vertaald, komt van een werkwoord dat ‘met elkaar omgaan’ betekent. Het zelfstandige naamwoord kan met ‘buren en vrienden’ vertaald worden (Ex. 11:2; 2 Sam. 13:3), maar ook met ‘naaste’, waarbij het in de eerste plaats vooral betrekking heeft op de mede-Israëliet. Zorg voor de naaste neemt een belangrijke plaats in binnen het volk-vanGod zijn. De naaste is ieder ander die deel uitmaakt van het verbondsvolk. Dat betekent niet dat mensen die daar niet bij horen gehaat mogen worden: ook vreemdelingen moet men liefhebben, zie Deuteronomium 10:1819 en vele andere teksten waarin ‘vreemdeling, wees en weduwe’ in één adem worden genoemd als groepen in de samenleving die, om in leven te blijven, afhankelijk waren van de steun van anderen. Een ‘vreemdeling’ (geer) is in dit geval iemand uit een ander volk die permanent in het land Israël verblijft. Omdat Israël als volk van God in het beloofde land echter zichtbaar moet maken wat het betekende volk van God te zijn, moet de liefde en de zorg voor de naaste in de eerste plaats daar gestalte krijgen.

Thora

De naaste komt met name voor in de context van geboden of verboden die te maken hebben met de zorg en liefde voor elkaar. Het gaat daarbij niet om ‘een of andere persoon’ maar om uw naaste, tweede persoon enkelvoud (‘je naaste’). In Deuteronomium 15:2 staat het woord ‘naaste’ naast ‘broeder’, dat wil zeggen je volksgenoot.

Het bekendste gebod uit de Bijbel ten aanzien van de naaste is het gebod van de naastenliefde in Leviticus 19:18, waar staat dat deIsraëlieten hun naaste moeten liefhebben als zichzelf. In de verzen vóór dit belangrijke gebod staat concreet wat dat inhoudt (Lev. 19:11-18a). Hier wordt het woord ‘naaste’ geregeld gebruikt, evenals het woord ‘broeder’ en ‘volksgenoot’ (vs. 17). Je mag niet stelen van je naaste, tegen hem liegen of hem bedriegen, hem naar het leven staan, een wrok tegen hem koesteren of haatdragend tegenover hem zijn. Je mag doven, blinden en armen niet benadelen. Rechtvaardige rechtspraak is van essentieel belang in een samenleving waarin de naastenliefde gestalte krijgt. En ook de ‘vreemdeling’ zul je liefhebben als jezelf (vs. 34).

Belangrijk motief voor het liefhebben van de naaste is dat God ook zo goed is geweest voor Israël. In Leviticus 19 wordt als een refrein steeds naar ‘de Here, uw God’ verwezen. Door de ander lief te hebben, wordt zichtbaar dat men bij God hoort, ‘die u uit het land Egypte geleid heeft’ (vs. 36). De vermelding van de uitredding uit Egypte gaat eveneens vooraf aan de Tien Geboden, waarin we onder andere de geboden vinden ‘geen vals getuigenis’ te spreken tegen je naaste in een rechtszaak en niets te begeren wat van je naaste is (Ex. 20:16-17). De verhouding tot de ander is dus een ‘logisch’ uitvloeisel van de verhouding tot God en een reactie op wat Hij voor zijn volk heeft gedaan. Gods liefde voor Israël (Deut. 7:8) wordt weerspiegeld in de liefde tot elkaar, die concreet blijkt in wat mensen in de omgang met elkaar doen of juist niet doen. Je naaste liefhebben is liefde-in-actie.

Profeten

De profeten leggen vaak de vinger bij de overtreding van de geboden die hier behandeld zijn. In Jeremia 9:4 waarschuwt de profeet scherp tegen gebrek aan naastenliefde: ‘Neemt u in acht, een ieder voor zijn naaste, en stelt op niet één broeder uw vertrouwen,want iedere broeder is een aartsbedrieger, en iedere vriend gaat rond met kwaadsprekerij’ (zie ook Jer. 7:5-6, 9). Het woord voor ‘vriend’ is hetzelfde als dat voor ‘naaste’ (de SV vertaalt beide met ‘vriend’). Wat in de praktijk gebeurde, is compleet tegengesteld aan de geboden in Leviticus 19 (zie boven). De overtreding van deze geboden met betrekking tot de naaste is, naast de overtreding van het gebod om alleen God en geen andere goden te dienen (Ex. 20:35; zie Jer. 7:6, 9), de oorzaak van het oordeel dat God zal voltrekken in de vorm van de Babylonische ballingschap.

Zie ook Zacharia 8:16-17: ‘Dit moet gij doen: spreekt waarheid onder elkander… ‘ Men kan ook vertalen zoals de SV doet: ‘een iegelijk met zijn naaste’. Het vervolg van dit vers doet weer sterk denken aan de regels voor de omgang met de naaste uit Leviticus 19: oefent eerlijke en heilzame rechtspraak uit in uw poorten; beraamt in uw hart elkanders onheil niet… ‘ Ook voor het woord ‘elkander’ staat hier weer ‘de naaste’: ‘een ieder en zijn naaste’ = elkaar.

Het ideaal voor de toekomst is dat iedereen met zijn naaste in harmonie kan genieten van de vrucht van het beloofde land (Zach. 3:10, waar de NBG-51 opnieuw vertaalt met ‘elkander’ en de SV met ‘een iegelijk zijn naaste’).

Nieuwe Testament

Jezus Christus verbindt het gebod om God lief te hebben ‘met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht’ (Deut. 6:5) met het gebod uit Leviticus 19:18 om de naaste lief te hebben als zichzelf (Mar. 12:28-34). Hij plaatst deze twee geboden op hetzelfde niveau. Het een vloeit onlosmakelijk uit het ander voort.

In de tijd van Jezus waren er discussies onder de rabbijnen over de vraag wie ‘mijn naaste’ is: zijn dat alleen Israëlieten? In de godsdienstige sekte van Qumran verstond men onder de naaste alleen de andere leden van de sekte. Daarbuiten hoefde men geen mensen lief te hebben. De vraag wie mijn naaste is, wordt aan Jezus voorgelegd in Lucas 10:25-29, waarop Jezus het verhaal van de barmhartige Samaritaan vertelt. Opvallend is zijn vraag aan het slot van het verhaal: ‘Wie van deze drie dunkt u, dat de naaste geweest is van de man, die in handen der rovers was gevallen?’ Zijn vraag is niet wie voor die drie mannen de naaste was, namelijk de gewonde man. De ‘naaste’ is degene die hém hulp heeft geboden. De Samaritaan, die door de mensen die Jezus ondervroegen zeker niet als ‘naaste’ gezien werd, blijkt dat juist te zijn. Hij komt door het bieden van hulp in een totaal ander daglicht te staan. Jezus geeft het begrip naastenliefde een veel ruimere betekenis dan gebruikelijk was. De ‘naaste’ is iedereen die op mijn weg wordt geplaatst. Zelfs de ‘vijand’ wordt voorwerp van liefde (Mat. 5:44)! Door ‘meer dan het gewone’ te doen, wordt zichtbaar dat wij kinderen van de Vader in de hemel zijn (Mat. 5:45-47).

Ook in de rest van het Nieuwe Testament wordt het gebod om de naaste lief te hebben van essentieel belang geacht. De hele wet kan volgens Paulus worden samengevat in het gebod de naaste lief te hebben als zichzelf (Rom. 13:8-10; Gal. 5:14). In zijn brieven aan de gemeenten gaat het Paulus allereerst om de liefde voor elkaar als geloofsgenoten, maar de liefde beperkt zich niet tot die groep (Rom. 12:14-21). De liefde voor de naaste moet net zo ruim zijn als onze liefde voor God (Mat. 22:34-39; Mar. 12:28-31; Luc. 10:27), die weer een antwoord is op zijn liefde voor ons (Mat. 5:45-48; zie voor Gods liefde voor ons voordat wij Hem kenden, Rom. 5:8).

In de eerste brief van Johannes worden de liefde tot God en die tot de ander als volgt met elkaar verbonden: ‘Indien iemand zegt: Ik hebGod lief, doch zijn broeder haat, dan is hij een leugenaar; want wie zijn broeder, die hij gezien heeft, niet liefheeft, kan (ook) God, die hij niet gezien heeft, niet liefhebben’ (1 Joh. 4:20). In deze tekst wordt het woord ‘broeder’ weer gebruikt, zoals we dat in het Oude Testament tegenkwamen voor ‘de volksgenoot’. In 1 Johannes heeft het vooral betrekking op geloofsgenoten, maar zal het in de lijn van Jezus’ boodschap zonder meer ook liefde voor ‘de ander’ inhouden.

Kern

Het gebod om de naaste lief te hebben als zichzelf is zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament van essentieel belang voor iedereen die bij God hoort. Jezus maakt duidelijk dat ‘de naaste’ ruim moet worden opgevat: zelfs mijn vijand kan op mijn weg geplaatst worden en uit een onverwachtse hoek blijkt iemand mijn ‘naaste’ te zijn. Naastenliefde blijkt uit concrete daden; het is liefde-in-actie.

Verwijzing

Zie voor verwante en/of aanvullend te bestuderen woorden: broeder, liefde.

Wellicht ook interessant

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Zonde of bevrijdende verbondenheid

De teksten van vandaag bevatten op het eerste gezicht meer wij-zij-denken dan mij lief is. De Jezus die Johannes ons overlevert, schept met zijn woorden een onsympathieke afstand tussen zichzelf en zijn hoorders. Hij kwalificeert de mensen die Hij toespreekt uiterst negatief, zonder perspectief op verandering aan te bieden: ‘Jullie zullen in je zonde sterven’ (Johannes 8:21). Vervolgens onderstreept Hij de tegenstelling tussen degenen die wel en niet in Hem geloven. Ook in het briefje 2 Johannes speelt dat contrast op een manier die ik niet als vruchtbaar kan ervaren. Wat is hier aan de hand?

Bijbelwetenschappen
Bijbelwetenschappen
Basis

Het licht van de wereld als kostbare schat

Na zijn niet-oordelende houding rond de overspelige vrouw (Johannes 8:1-11, het evangelie van vorige zondag) legt Jezus zichzelf uit als ‘licht van de wereld’ (8:12). Dit licht kennen we ook uit Tenach. De farizeeën bestrijden Jezus’ ‘getuigenis’ (Gr.: marturia) over zichzelf. Jezus verdedigt zichzelf door zijn innige verhouding met de Vader (Gr.: patèr) te bespreken. Het letterlijke middelpunt van Johannes 8:12-20 gaat over wel of niet ‘oordelen’ (Gr.: krinoo – 8:15-16). Deze uitgebreide theologische toelichting vindt plaats in de ‘schatkamer’ (Gr.: gazofulakion – 8:20) van de tempel.

Nieuwe boeken