Nóg eens geprobeerd
Bij Exodus 6:2-8 en Lucas 13:1-9
Misschien gaat het vandaag wel over kosten en baten en hoe die met elkaar in evenwicht moeten zijn. God heeft Mozes al eerder geroepen om het volk uit Egypte te leiden. Maar Mozes aarzelt nog steeds en twijfelt heviger dan ooit. Nu waagt God een nieuwe poging. Hij roept Mozes voor de tweede keer. Lukt het nu wel om hem zover te krijgen?
De gelijkenis met de vijgenboom uit het evangelie vertelt beeldend over het verlangde evenwicht tussen investering en rendement, maar ook over de noodzaak om te kiezen voor een andere benadering. Al drie jaar lang blijft die boom in een wijngaard zonder vruchten. Wordt het geen tijd om hem nu maar te rooien? De wijngaardenier besluit om hem nog een laatste kans geven. Hij kiest daarmee voor een andere benadering.
De bekendmaking van de Naam
In Exodus 3 wordt de roeping van Mozes direct gekoppeld aan de openbaarmaking van de Godsnaam JHWH. Ook nu, bij Mozes’ tweede roeping in 6:2-8, is er een verband met de Godsnaam: de formulering ‘Ik ben JHWH’ komt er viermaal in voor. De betekenis van de Godsnaam verwijst naar het werkwoord ‘zijn’, zie Exodus 3:14: ‘Toen antwoordde God hem: “Ik ben die er zijn zal. Zeg daarom tegen de Israëlieten: ‘IK ZAL ER ZIJN heeft mij naar u toe gestuurd.’”’ ‘Ik ben die er zijn zal’ is één ‘vertaling-met-interpretatie’ van de drie Hebreeuwse woorden ’ehjeh ’asjer ’ehjeh, die ook vertaald worden met ‘Ik ben die Ik ben’. Het klinkt als een cryptogram of raadsel, maar toch is het mogelijk om te verduidelijken wat God wil zeggen met deze woorden waarmee Hij zich aan Mozes bekendmaakte. Enerzijds geeft Hij zekerheid dát Hij er zal zijn voor het volk: Israël kan en mag op God rekenen. Maar anderzijds veroorlooft God zich hiermee de vrijheid om zich op zijn geheel eigen wijze te manifesteren en te laten kennen. De woorden vormen een typisch
Hebreeuwse constructie die ook elders in de Bijbel voorkomt, waarbij aspecten van ‘zekerheid’ en ‘onbepaaldheid’ naar voren treden en bewust niet nader wordt omschreven wat er wordt beloofd. Zo zegt God: ‘Begenadigen zal Ik wie Ik begenadig en ontfermen zal Ik Mij over wie Ik Mij ontferm!’ (Exodus 33:19 – NB). Dit betekent dus: ‘Reken er maar op dat Ik genadig zal zijn, maar verder wil Ik Mij er niet op laten vastleggen.’
God van de barmhartigheid
De Naam waarmee God zich aan Mozes bekendmaakt, is niet zonder betekenis. In een midrasj op een passage uit Exodus (Exodus Rabbah 3:6) maken de rabbijnen duidelijk hoe aan elke naam van God een ander attribuut en een aparte daad verbonden is. ‘De Heilige, gezegend zij zijn Naam, zei tot Mozes: “Wat wil je toch mijn naam kennen? Ik word genoemd naar mijn daden. Wanneer Ik schepselen oordeel, word Ik Elohiem (God) genoemd; wanneer Ik tegen de goddelozen oorlog voer, word Ik Tsabaôt (HEER der Heerscharen) genoemd, wanneer Ik de straf voor iemands zonden ophef, word Ik El Shaddaï (de God die weet van ophouden) genoemd; en wanneer Ik medelijden heb met mijn wereld, word Ik JHWH (het tetragram) genoemd, want JHWH betekent geen andere kwaliteit, dan die van barmhartigheid, zoals er geschreven staat: ‘JHWH, JHWH, God van erbarmen en barmhartigheid’ (Exodus 34:6). Dit is tevens de betekenis van het vers ‘Ik ben die Ik ben’. Ik word genoemd naar mijn daden.”’
Een andere benadering
Mensen komen naar Jezus toe met een verhaal over Galileeërs ‘van wie Pilatus het bloed vermengd had met hun offers’. Dat is wel fraai, bijna literair onder woorden gebracht, maar het is in feite een gruwelijk bericht. Dit zal de achtergrond geweest zijn: pelgrims in Jeruzalem waren op gruwelijke wijze vermoord terwijl ze hun religieuze plicht aan het vervullen waren, namelijk het brengen van een offer in de tempel. En impliciet ligt hieronder de vraag: hoe heeft God dat kunnen toelaten? In zijn oprechte verontwaardiging voegt Jezus er nog een ander recent voorbeeld aan toe. Er is een tragisch ongeluk gebeurd in Jeruzalem bij bouwwerkzaamheden aan de Siloamtoren. Die moest deel uitmaken van het complex rond de Siloamvijver, waarvan we weten dat die een rol speelde bij rituele wassingen, religieuze verplichtingen dus. Ook dit is dus een verhaal over mensen die midden in hun heilige handelingen door een wrede dood werden overvallen. Jezus weigert om over de slachtoffers van deze rampen te denken in termen van martelaren of mensen die verdoemd waren. Wat niet te begrijpen is, wat onbestaanbaar is in de ogen van mensen, dat laat Hij maar zo om het niet nog absurder te maken. Jezus geeft het gesprek met zijn toehoorders een opmerkelijke wending: van de vraag naar de vragenstellers, van de doden naar de levenden. Hij zegt: ‘Kom tot inkeer, verander je blikrichting, kies een andere zienswijze!’ Waarom komen onschuldige mensen om het leven? Wat is daar de zin van? Die vraag kan en wil Jezus niet beantwoorden en daarom reageert Hij zo. Jezus vraagt om compassie en om bewogenheid, maar nog sterker om terughoudendheid in het spreken over het leed dat mensen treft. Hij zegt: ‘Jullie willen zó graag een zin ontdekken in wat zinloos en absurd is, dat je daarin te ver gaat. Je maakt ofwel martelaars ofwel verdoemden van mensen die een onschuldige dood gestorven zijn, en daarmee ga je zitten op de stoel van God. Houd daarmee op. En als je er tóch mee doorgaat, zou jouw eigen einde weleens even absurd kunnen zijn.’ Het lijkt er bijna op dat Jezus hier mensen ter verantwoording roept die God ter verantwoording willen roepen. Geloven is echt wel wat anders dan een afdoend of sluitend antwoord verzinnen op vragen die eigenlijk geen antwoord verdragen.
Deze exegese is opgesteld door Harry Tacken.