Numeri
INLEIDING
De naam
De naam Numeri, getallen, is overgenomen van de Vulgata, die het woord ontleende aan de Septuaginta: arithmoi. Deze benaming dekt slechts een klein gedeelte van.de inhoud van het boek. De joodse aanduiding bammidbar is veel beter want ‘in de woestijn’ omvat alles wat met de tocht door de woestijn te maken heeft, vanaf kort na de uittocht tot vlak vóór de intocht: de historische gebeurtenissen; de wettelijke regelingen in verband met doodslag, eigendomsvergrijpen, erfenissen, huwelijk, kortom met het hele maatschappelijke leven; de voorschriften omtrent de eredienst, de bijzondere dagen en hoge feesten, de rechten en plichten van priesters en Levieten. In deze verklaring zijn de gebruikelijke namen van enkele offers vervangen door meer zinvolle: offer/naderingsoffer; brandoffer/hoogheidsoffer; spijsoffer/huldigingsoffer; slachtoffer en vredeoffer/gemeenschaps-(slacht)offer; vuuroffer/bijzonder offer.
Mozes
Hoewel hij enkele keren wordt aangesproken als ‘mijn heer’ is hij allerminst een heerser. Zijn streven is er juist op gericht zijn volk te dienen en zo ten goede te . Daarenboven is hij de man door middel van wie de HERE zijn wil te kennen geeft. Terwijl Hij zich daartoe bij profeten gewoonlijk bedient van dromen en visioenen, is er in het geval van Mozes sprake van een rechtstreeks verkeer, ‘van mond tot mond’. Het meest indrukwekkend zijn de ogenblikken waarop hij het in het gebed opneemt voor zijn schuldig volk. Niettemin laat het boek Numeri ook zien hoe deze dienaar Gods faalt en daarom vlak vóór de intocht moet sterven.
De eindredactie
Mozes heeft zijn stempel op het hele boek gezet. In de loop van de eeuwen zijn de goddelijke voorschriften toegepast op de veranderde omstandigheden. Eerst doelen ze op het bestaan van halfnomaden. Daarna worden ze gericht op het leven van landbouwers en veehouders. Nog later op mensen in steden. Zelfs schijnt de ballingschap in het blikveld te komen. Aangezien men de baby-
Ionische kalender gebruikt, nemen wij aan dat het boek omstreeks 600 v.Chr. is afgesloten.
De prediking
Eén lijn is die van Gods leiding gedurende de tocht door de woestijn. Hij zorgt voor water, voor brood en zelfs een keer voor vlees. De vervulling van de belofte is na twee jaren vlakbij. Maar er is ook een andere lijn. Die van het ongeloof van het volk, het wantrouwen, de grimmige opstandigheid en de uiterste verbittering. Vandaar de harde slagen die hebben getroffen en de grondige mislukking aan het einde van de tocht. Pas de volgende generatie is ongeveer 38 jaar later weer vlak voor de grenzen van het beloofde land gekomen. Dwars door al deze gebeurtenissen heen blijkt echter de genade van de HERE de overhand te hebben. Hij volvoert in majesteitelijke barmhartigheid zijn plan met zijn volk.
De inhoud
De telling, 1:1-54
De opstelling en de opmars, 2:1-34
De stam Levi, 3:1-4:49 Zuiverheid, 5:1-6:27
De voorbereiding voor het vertrek, 7:1-10:10
Van Sinaï tot Paran, 10:11-12:16
De verspieders, 13:1-14:45
Allerlei voorschriften, 15:1-41
Opstand tegen Mozes en Aäron, 16:1-17:13
Taken en inkomsten van priesters en Levieten, 18:1-32
De rode koe en het reinigingswater, 19:1-22
De dood van Mirjam en de zonde van Mozes en Aäron,20:1-13
Tegenslag en overwinning, 20:14-21:35
Bileam en , 22:1-25:18
De tweede telling, 25:19-26:65
Het erfrecht van dochters, 27:1-11
De opvolger van Mozes, 27:12-23
Allerlei offers, 28:1-30:16
Midjan, strijd en buit, 31:1-54
Het Overjordaanse, 32:1-42
Overzicht van de woestijntocht, 33:1-49
Het land en zijn verdeling, 33:50-36:13
VERKLARING
De telling, door de HERE bevolen 1:1-54
Indeling, vertegenwoordigers, namen, 1:1-16
1:1. De HERE spreekt tot het volk door middel van een tussenpersoon, Mozes, vanuit de ontmoetingstent, op1-2-2 na de uittocht (ongeveer 1225 v.Chr.; zie voor de datering van de uittocht overigens ook de inl. op hetboek Ex.).
2-4. Het hele volk, onderverdeeld in sibben, die verdeeld zijn in geslachten, en tenslotte in gezinnen, bestaande uit enkelingen. Vanaf de leeftijd van 20 jaar zijn de mannen dienstplichtig. De telling wordt verricht door Mozes en Aäron, bijgestaan door vertegenwoordigers van de twaalf stammen. Daarbij telt Levi niet rnee en wordt Jozef opgedeeld in Efraïm en Manasse.
5-16. De helpers dragen hoge titels: oproepers/opgeroe-penen; leiders, boven het volk uitgetild; hoofden. Sommige namen hebben een onbekende betekenis. Andere bevatten de godsnaam El = God. Of Saddaj = Almachtige. Misschien is Abi, mijn vader, Achi, mijn broer, Ammi, mijn verwant, ook een godsnaam. Niet één heeft de echt-israelitische godsnaam JHWH, de HERE, hetzij aan het begin als Jeho of Jo, hetzij aan het einde als jahu of jah, zoals later heel vaak. Bijvoorbeeld: Jeho-natan, de HERE heeft gegeven, of Natan-jah, gegeven heeft de HERE.
De uitslag van de telling 1:17-46
17-46. De uitslag levert onwaarschijnlijk grote getallen op. Men deze voorlopig het best opvatten als een aanduiding van het uitermate grote verschil in getal tussen het begin van het volk en de latere tijd: talrijk als het zand aan de oever van de zee. Wanneer wij zeggen: ‘Dit heb ik wel honderd keer beweerd’, bedoelen we immers ‘vaak’. In de lijst komen stammen voor met grote getallen, die later klein zijn of zelfs helemaal verdwijnen, zoals Dan en Simeon. Terwijl andere klein zijn en later tot de grootste behoren, zoals Efraïm. Alleen Juda is en blijft groot.
Levi vervult een andere krijgsdienst 1:47-54
47-54. De stam Levi is niet dienstplichtig doch heeft een taak in verband met de ontmoetingstent: als helpers van de priesters de eredienst verzorgen; bij het verder trekken van het volk de tent afbreken, vervoeren en weer opzetten; zich als een gesloten ring rondom het opgerichte heiligdom beschermend opstellen. De ongenaakbare heiligheid van het cultuscentrum moet gewaarborgd blijven.
De opstelling en de opmars van de stammen 2:1-34
1-34. De namen en de getallen zijn dezelfde als in hoofdstuk 1. We geven een overzicht van de plaats van de stammen met de namen van de stammoeders en de aantallen weerbare mannen. Volgens Gen. 29:31-30:24 en 35:18 zijn Lea en Rachel als hoofdvrouwen en zusters van gelijke rang, terwijl Zilpa en Bilha als bijvrouwen lager in rang zijn. De volgorde is oost, zuid, west, noord.
Oostzijde | ||
Juda | Lea | 74600 |
Issakar | Lea | 54400 |
Zebulon | Lea | 57400 |
totaal | 186400 | |
Zuidzijde | ||
Ruben | Lea | 46500 |
Simeon | Lea | 59300 |
Gad | Zilpa | 45650 |
totaal | 151450 | |
Westzijde | ||
Efraïm | ||
(Jozef) | Rachel | 40500 |
Manasse | ||
(Jozef) | Rachel | 32200 |
Benjamin | Rachel | 35400 |
totaal | 108100 | |
Noordzijde | ||
Dan | Bilha | 62700 |
Aser | Zilpa | 41500 |
Naftali | Bilha | 53400 |
totaal | 157600 |
Bij het optrekken komt eerst de Judagroep, dan de Ru-bengroep, vervolgens de Levigroep met de ontmoetingstent, daarna de Efraïmgroep, en tenslotte de Dangroep. Juda gaat vóór zijn oudere broers Ruben en Simeon. En Efraïm vóór zijn oudere broer Manasse en zijn oom Benjamin. De Dangroep komt als laagste in rang helemaal achteraan.
In ruststelling is het middelpunt de ontmoetingstent. Er vlak omheen legert zich de stam Levi. In een wijde kring daar weer omheen alle andere stammen. Het krachtcentrum is de plaats van de goddelijke tegenwoordigheid. Is het volk in opmars dan bevindt de tent met toebehoren zich weer in het midden. Voorop gaan twee groepen en achteraan komen twee groepen. De genadige tegenwoordigheid van de HERE is allesbeslissend. Hij is bij zijn volk als het gelegerd is, Hij gaat ook met Israël mee als het optrekt naar het beloofde land.
De stam Levi 3:1-4:49
Priesters en Levieten 3:1-13
1-4. Van de vier zoons van Aäron zijn er volgens Lev. 10:1-2 twee gestorven, Nadab en Abihu, omdat zij de voortgang van de offerdienst verstoorden door vreemd vuur op het altaar te brengen. Aangezien ze geen van beiden kinderen^hadden werd hun werk overgenomen door hun jongere broers Eleazar en Itamar.
5-9. De Levieten worden als helpers aan de priesters toegevoegd om werk voor hen te verrichten ten behoeve van het gehele volk, vóór en in de ontmoetingstent.. Zij zijn volkomen overgegeven aan het priesterschap. 10. AlleenAäron en zijn zoons mogen priester zijn.
11-13. Elke eerstgeborene van mens of vee behoort aan de HERE. Van reine dieren wordt de eerstgeborene geofferd; voor onreine een vervanging verlangd of doding; het offeren van de menselijke eerstgeborene is ten strengste verboden. Die behoren levend aan Hem. Toen Hij de eerstgeborenen van Egypte doodde werden de eerstgeborenen van des te meer zijn eigendom. In plaats van hen neemt Hij echter de Levieten. Hun hele leven komt in dienst van de HERE te staan.
De sibben van Levi 3:14-39
14-39. Kennelijk beschouwt men een kind vanaf de leeftijd van één maand als levensvatbaar. Geteld worden alle mannelijke personen met vermelding van naam, geslacht, sibbe en stam. De plaats van de groepen is alsvolgt: aan de oostzijde de priesters, waar ook Mozes mag staan omdat hij soms in de hoedanigheid van priester optreedt; aan de zuidzijde de sibbe van Kehat waar ook de priesters uit voortkomen; aan de westzijde de afstammelingen van Gerson; aan de noordzijde de Merari-groep. De aantallen getelden zijn 8600 + 7500 + 6200 = vs 39 staat echter 22000. Hoogstwaarschijnlijk is er in vs het Hebreeuws een 1 weggevallen. Voegen wij die in, dan krijgen we in plaats van 8600 het getal 8300. Precies 300 minder, zodat 22000 juist moet zijn. De taken zijn in overeenstemming met de plaatsen. Het oppertoezicht berust bij Eleazar, de zoon van Aäron. De priesters hebben de zorg voor het gehele heiligdom. De Kehatieten volgens vs 31 voor hetgeen zich in het allerheiligste en het heilige bevindt, alsmede het altaar in de voorhof. De Gersonieten voor de bedekking, de voorhangsels, de gordijnen, de koorden, volgens vss 25, 26. De Merarieten voor de planken, dwarsbalken, zuilen, voetstukken, pinnen en touwen, volgens vss 36, 37. De grenzen moeten nauwkeurig in acht genomen worden, vs 38b, opdat de heiligheid bewaard blijve.
De eerstgeborenen en de Levieten 3:40-51
40-51. De Levieten komen in dè plaats van de mannelijke eerstgeborenen van de Israëlieten (vs 41). Er blijken 22273 eerstgeborenen te zijn (vs 43); Het aantal Levieten bedraagt 22000 (vs 39). De 273 boventallige eerstgeborenen moeten gelost worden (vs 46) voor 5 sikkels per hoofd (vs 47). Totaal 1365 sikkels (vs 50). Dit bedrag komt aan de priesters toe (vs 48, 51). Een moeilijkheid ligt er in de bepalingen omtrent het vee. Het vee van de Levieten komt in de plaats van de eerstgeborenen onder het vee van de Israëlieten (vs 41). Misschien: in de plaats van het vee van de eerstgeborenen (vs 45). En dat terwijl elk eerstgeboren dier toch al aan de HERE toebehoort.
De taak van de Levieten 4:1-49
1-3. De grote lijn van 3:14-39 wordt verder uitgewerkt in verband met het vervoer van het heiligdom. De Levieten doen dienst vanaf hun dertigste tot hun vijftigste jaar. Volgens 8:23-26 vanaf hun vijfentwintigste. En blijkens 1 Kron. 23:24, 2 Kron. 31:17; Ezra 3:8 vanaf hun twintigste jaar. Alle dienstdoenden worden geteld.
4.De priesters stammen af van Kehat (Ex. 6:17, 19).
5-15a. Eerst bedekken de priesters alle heilige voorwerpen met bepaalde kleden en maken ze klaar voor vervoer: de ark, de tafel der toonbroden, de gouden kandelaar, het kleine gouden altaar, het grote altaar in de voorhof, alsmede alle bijbehorende gereedschappen.
15b, c. De Kehatieten komen daarna binnen, nemen alles op en dragen het weg. Zij mogen de heilige voorwerpen niet aanraken en ze zelfs niet zien, op straffe des doods.
24-28. Vervolgens komen de Gersonieten. Zij nemen andere heilige voorwerpen die licht te dragen zijn, zoals: voorhangsels, gordijnen, kleden, koorden.
31-33. Tenslotte de Merarieten. Zij moeten de zware onderdelen vervoeren, zoals: balken, zuilen, voetstukken, tentpinnen.
34-48. De uitslag van de telling van de dienstdoende Levieten. Kehatieten, vss 2-3:2750 (vs 36). Gersonieten, vss 22-23:2630 (vs 40). Merarieten, vss 29-30:3200 (vs 44).
Totaal 8580 dienstdoenden op een getal van 22000 persor nen.
49. Alles gebeurt in overeenstemming met de opdracht.
Zuiverheid 5:1-6:27
Reinheid van de legerplaats 5:1-4
1-4. De kern is de uitspraak over Gods heilige tegenwoordigheid temidden van zijn volk (vs 3c). Deze heiligheid weert alles af wat onrein is: de ‘melaatse’ waar Lev. 13 en 14 van spreekt; de vloeiende uit Lev. 15; degene die door aanraking met een dode onrein geworden is. De regel hier is ten aanzien van de vloeiende en de door een lijk onrein gewordene veel strenger dan elders.
Vereffening van schuld 5:5-10
5- Lev. 6:1-7 komt deze zaak uitvoeriger aan de orde. Het gaat over eigendomsvergrijpen. Deze zijn een schuld tegenover de benadeelde. De dader moet het ontvreemde volledig vergoeden en bovendien 20% smarte-geld betalen. Daar diefstal ook schuld tegenover de HERE is, moet hij ook nog een ram als schuldoffer geven. Aan dit alles gaat een belijdenis van schuld vooraf. Is de benadeelde overleden, dan krijgt zijn naaste bloedverwant het terugbetaalde. Bij ontstentenis van zo’n losser vervalt het aan de priesterschap.
9-10. Een moeilijk te verklaren tekst over andere priesterrechten. Een deel van de heilige gaven voor de priester zijn. De brenger er echter ook een andere bestemming aan geven. Hij beslist er uiteindelijk over.
Een vrouw die van ontrouw verdacht wordt 5:11-31
11-14. Het gaat over twee mogelijkheden. Of de getrouwde vrouw heeft inderdaad geslachtsgemeenschap met een andere man gehad, zonder dat het misdrijf te bewijzen is. Of de vrouw is onschuldig, maar de man heeft zich om de een of andere reden door een geest van jaloersheidlaten .
15, Dan mag de echtgenoot zich niet zelf wreken doch moet hij de zaak aan de priester voorleggen. Deze brengt een naderingsoffer van ongeveer gerstemeel in gereedheid. Geen fijnmeel, geen tarwemeel, ook geen olie en geen wierook. Het behoort sober te zijn want het moet misschien zonde in gedachtenis roepen.
16, 18a. Hij stelt de vrouw vóór de HERE, maakt haar hoofdhaar los zoals bij een rouwende gebeurt en legt het offer op haar handpalmen.
17, 18b. Voorts neemt hij heilig water uit het koperen wasvat, doet daar wat stof van de vloer van het heiligdom bij in de kom.
19-22. Hij beëdigt haar door te stellen dat zij bij onschuld geen nadelige gevolgen van het vloekwater zal ondervinden, doch dat haar buik zal opzwellen en haar dij-streek zal invallen wanneer zij inderdaad echtbreuk heeft gepleegd. Zij moet de eed bevestigen door twee keer amen te zeggen.
23. De priester schrijft de vervloeking op en wast deze af in het vervloekingswater, zodat water, stof en vloek met elkaar vermengd worden tot één geheel.
24-26. Hij laat het gedachtenisdeel van het offer op het altaar in rook opgaan. Daarna geeft hij de vrouw het vloekwater te drinken zodat het helemaal in haar opgaat.
27-28. Is zij schuldig dan zal haar lichaam vervallen. Bij onschuld gaat ze vrijuit en zal kinderen kunnen krijgen.
29-31. Herhaling en samenvatting.
De nazireeër-gelofte 6:1-8
1-2. Zowel mannen als vrouwen kunnen een bijzondere gelofte afleggen en zich daardoor voor een bepaalde tijd aan de HERE wijden: nazireeër, gewijde, is eigenlijk een hebreeuws woord.
3-4. Alles wat van de wijnstok afkomstig is, geldt als verboden.
5.Het hoofdhaar moet men los laten hangen en vrij laten groeien zonder het af te knippen. Net als de strijders in Ri. 5:2, die zich helemaal in de dienst van God stellen.
6-7. Men mag geen enkele dode aanraken. Zelfs niet de allernaaste verwanten. Hierin staat de nazireeër gelijk met de hogepriester die volgens Lev. 21:10-11 elke aanraking met een dode moet vermijden.
8.Deze drie regels gelden voor de hele wijdingstijd.
Onderbreking 6:9-12
9a. Doordat iemand bij hem plotseling sterft hij onverhoeds met een dode in aanraking komen en aldus ontwijd raken.
9b-12. Hij moet helemaal opnieuw beginnen. Op de zevende dag het haar afscheren, op de achtste dag hetzelfde offer brengen als een arme kraamvrouw (Lev. 12:8), een arme ‘melaatse’ (Lev. 14:22, 30) en een vloeiende (Lev. 15:14, 29). Voorts een ramlam als schuldoffer. Daarna gaat de wijdingstijd weer in.
Beëindiging 6:13-21
13-17. De overgang naar het gewone leven vereist een aantal offers en handelingen. De offers betreffen wejma-me van zonde, erkenning van Gods hoogheid en gemeenschap met Hem en met de naasten. Ze lijken veel op die bij de priesterwijding in Ex. 29 en Lev. 8.
18. Op de grens tussen het heilige en het gewone scheert hij zijn haar af en verbrandt het op het altaar.
19-20. Met een deel van de gaven wordt de beweegrite verricht. Daarna ontvangt de priester het hem toekomende. Nadat aldus de wijdingstijd is afgesloten mag de nazireeër weer wijn drinken.
21. Heeft hij meer beloofd dan het verplichte dan moet hij zijn gelofte helemaal nakomen.
De priesterzegen 6:22-27
22-23. Via Mozes draagt de HERE de priesters op het volk te zegenen.
24. De zegen blijkt uit Gods bewaring.
25. Het oplichten van Gods aangezicht betekent genade.
26. Dat God zijn aangezicht over het volk verheft bewerkt een vrede die zich over het hele leven uitstrekt.
27. De priester spreekt de woorden, de HERE vervult ze.
De voorbereiding voor het vertrek 7:1-10:10
Gaven voor de ontmoetingstent 7:1-9
1.De tent wordt voltooid, gezalfd en geheiligd, alsmede het altaar en alles wat bij beide behoort.
2-3. De leiders van de stammen brengen namens het hele volk zes lastwagens en twaalf runderen om ze te trekken.
4-9. De Kehatieten krijgen niets omdat zij de heilige voorwerpen op de schouders moeten vervoeren. De Gersonieten krijgen twee wagens en vier trekdieren want zij moeten de lichte voorwerpen vervoeren. De Merarieten krijgen vier wagens en acht trekdieren daar zij de zware voorwerpen moeten vervoeren. Zie 3:21-38 en 4:15-33. Elke sibbe ontvangt wat voor het werk nodig is.
Gaven voor het altaar 7:10-88
10-88. Een buitengewoon lang hoofdstuk waarin twaalf keer letterlijk hetzelfde wordt gezegd, namelijk alles wat elke stam als inwijdingsgave naar het heiligdom brengt. Voor de westerling mag dit een vermoeiende herhaling zijn, de oosterling vindt het prachtig omdat het steeds opnieuw laat horen hoeveel ieder er voor over heeft. De offers bestrijken vrijwel het hele terrein van de eredienst. Het grootste is het gemeenschapsoffer. Dan volgt het hoogheidsoffer met het huldigingsoffer als teken van eerbied voor en overgave aan de HERE. Daarna het zondeoffer dat er altijd moet zijn omdat er steeds weer zonde is. En tenslotte het reukoffer. Het totaal aantal offerdieren is: 36 runderen, 72 rammen, 72 ramlammeren, 72 bokken.
De voorwerpen van goud en zilver zijn nodig voor de handelingen bij het altaar. Wanneer we de heilige sikkel op schatten, komen we op een totaalgewicht van goud en zilver.
De HERE spreekt met Mozes 7:89
89. Mozes mag de ontmoetingstent binnengaan om met de HERE te spreken. Daar hoort hij de stem van Hem die boven de verzoenplaat op de ark troont. Aldus wordt hij ingewijd in de geheimenissen van de goddelijke wil.
De kandelaar 8:1-4
1-4. Ex. 25:31-40 en 37:17-24 geven een uitvoerige beschrijving van de kandelaar. Num. 8:1-4 is kort. Mozes heeft het goddelijke voorbeeld te zien gekregen. In overeenstemming daarmee is hij uit één blok goud gemaakt, met een zwaar voetstuk en versieringen in bloemknopmodel. De napjes met olie er in moeten zo geplaatst worden dat het schijnsel van alle zeven naar voren valt.
De wijding der Levieten 8:5-22
5-7. Door het ontzondigingswater, het afscheren van alle haren, en het wassen van hun kleren zijn de Levieten als het ware andere mensen geworden.
9-11, 13, 15. Zë worden vóór de ontmoetingstent gebracht, waar de Israëlieten met kracht de handen op hen leggen, zoals men met offerdieren pleegt te doen. Daarna worden ze als een soort beweegoffer behandeld en zo ten volle aan de HERE ter beschikking gesteld.
8, 12. Vervolgens brengen de Levieten twee stieren. De ene als zondoffer, de andere als hoogheidsoffer. Daardoor wordt de zonde verzoend en Gods hoogheid geëerbiedigd, hetgeen nog verdiept wordt door het huldigingsoffer.
14. Uit de volken heeft de HERE het volk afgezonderd, uit Israel de Levieten, uit de Levieten de priesters, uit de priesters de hogepriester.
16-19. Zie 3:11-13. De Levieten moeten het werk verrichten dat de gewone Israëlieten zouden moeten doen. Helpen bij de dienst der verzoening. Er voor waken dat het volk niet door een plaag van Godswege wordt getroffen.
20-22. Een korte samenvatting, die uitloopt op de vermelding dat de Levieten hun arbeid aanvangen.
De diensttijd der Levieten 8:23-26
23- 4:35vv begint de dienstplicht met 30 jaar, in 8: 24 met 25 jaar. Een verschillende overlevering?
25. Met 50 jaar is de diensttijd ten einde.
26. Wel mag de Leviet daarna nog wat hand- en spandiensten verrichten, doch wat het echte werk betreft is het afgelopen.
Het tweede Pascha 9:1-14
1.Wat hier staat valt vóór de telling in hoofdstuk 1.
2-5,11-12. De regels voor de viering van het Pascha zijn: datum 14-1; tussen de twee avonden, dwz. in de avondschemering; men moet cultisch rein zijn; het offerlam moet gegeten worden met matses en bittere kruiden; er mag geen bot aan gebroken worden; niets overlaten tot de morgen.
6-7. Er zijn mensen die begeren deel te nemen doch onrein zijn door aanraking met een dode. Is daar iets aan te doen?
8-12. Mozes legt de vraag aan de HERE voor. Het antwoord is dat ze precies een maand later het feest mogen vieren. Bovendien wordt de regel uitgebreid tot hen voor wie de afstand te groot is.
13. Wie echter wel kän, maar de bevrijding vanniet wil meevieren wordt buiten de gemeenschap gestoten.
14. Anderzijds mag een vreemdeling wel deel hebben aan de viering, mits hij zich houdt aan de regels. Een ‘vreemdeling’ (zie ook Lev. 16:29, 17:8 en de aant. daar) is geen buitenlander, doch ook geen Israëliet. Hij neemt een tussenpositie in. Heeft rechten en plichten. Met ‘ingeborenen’ zullen wel in het land geboren Israëlieten bedoeld zijn.
De HERE beslist over legeren en voorttrekken 9:15-23
15-23. Overdag is de wolk en ‘s nachts de vuurzuil het bewijs van Góds tegenwoordigheid. Het zich verheffen van de wolk is het teken voor het volk om verder te trekken, het zich neerlaten het teken om zich te legeren. De duur van de legering en de richting waarin men moet optrekken worden aangegeven door de wolk. Men ergens één nacht blijven, een dag en een nacht, ;twee dagen, een week, een maand, een jaar. Bij een wat langer verblijf op dezelfde plaats wordt de volledige eredienst in werking gesteld. Aldus gebeurt alles op grond van Gods beslissing. En het volk heeft slechts te gehoorzamen.
De zilveren trompetten 10:1-10
1-2. Hoe ze er uitgezien hebben is op te maken uit vondsten in het graf van farao Tutanchamun, de beschrijving van Flavius Josephus en de afbeelding op de triomfboog van Titus.
3.‘Een stoot geven’ is volgens de joodse overlevering een langgerekte, ononderbroken toon. Geeft men op beide trompetten een stoot dan moet het hele volk samenkomen.
4.Op één een stoot: de leiders moeten zich verzamelen.
5-6. Signaal blazen betekent: korte, onderbroken tonen. De eerste keer voor de legerplaatsen aan de oostzijde; de tweede keer voor die aan de zuidzijde; (aangevuld uit de griekse vertaling:) de derde keer voor die aan de westzijde; de vierde keer voor die aan de noordzijde.
7.Bij het oproepen van de vergadering de lange toon.
8.De priesters spelen een belangrijke rol.
9.Ziet op de tijd dat in Kanaän in het nauw gebracht wordt door de vijanden. Dan de korte, onderbroken toon. Een beroep op de barmhartigheid Gods.
10. Op feestdagen de lange, ononderbroken toon, bij de hoogheidsoffers en de gemeenschapsoffers. Ook een beroep op de barmhartigheid des HEREN. En op Hem men ään.
Van de Sinaï naar Paran 10:11-12:16
Het vertrek uit de Sinai 10:11-28
11-13. Tabernakel der getuigenis omdat de ‘ark der getuigenis’ zich er in bevindt. ‘Getuigenis’ duidt daarbij op de bepalingen van het verbond tussen de HERE en zijn volk. Op 1-2 heeft de telling plaats gehad, op 20-2 komt het bevel verder te trekken. Dit gebeurt door middel van de wolk die zich verheft uit de Sinaï, de woestijn doortrekt, en zich neerlaat in Paran (zie Gen. 21:21), in de richting van het beloofde land.
14-28. Bij het optrekken wordt de volgorde in acht genomen die in hoofdstuk 2 is voorgeschreven. Eén onderdeel wordt iets nader uitgewerkt. De Gersonieten met het lichtere deel van de tent en toebehoren, en de Merarieten met de zwaardere stukken, rukken eerst uit, vóór de Ru-ftengroep. Zij kunnen op de nieuwe plek alles opzetten. Dé Kehatieten die de heilige voorwerpen op hun schouders moeten dragen, vólgen op de Rubengroep en kunnen alles in de dan gereedstaande tent binnen brengen.
Chobab als gids? 10:29-32
29. Voor Mozes is het zeker dat de HERE zijn beloften aan zal vervullen. Het volk gaat een goede tijd tegemoet. Met het oog hierop vraagt hij zijn zwager Chobab, een midjanitische nomade, mee te gaan op weg naar het beloofde land.
30. Deze weigert want hij wil naar zijn eigen land.
31-32. Opnieuw doet Mozes een beroep op hem, omdat hij als van het gebied een uitstekende gids zal zijn. Hij belooft hem dat hij zal delen in Gods zegeningen. Hier breekt de tekst af. Vast staat dat mede strijden en mede lijden de voorwaarde is voor mede delen in de vreugde.
De ark des HEREN 10:33-36
33. Niet Chobab is de gids voor het volk maar de ark. Deze leidt vanaf de Sinaï en speurt naar een voorlopige rustplaats. Zij is als een trouwring: het teken van Gods verbond.
34. Terwijl de ark de weg wijst is de wolk boven het volk om het tegen de laaiende hitte te beschermen.
35. De HERE brengt ontzetting teweeg onder zijn vijanden.
36. Maar voor zijn eigen, overweldigend grote volk is Hij de Barmhartige. Zie vooral Ps. 68.
Tabera 11:1-3
1.Waarom het volk aan één stuk door aan het klagen was, is niet bekend. Wel dat het Gods toorn opwekte. Deze komt tot uitbarsting in een alles verterend vuur.
2.Dan pas komt men tot bezinning. Men doet een beroep op Mozes om te bemiddelen. En de HERE laat zich verbidden.
3.De naam Tabera, in verband gebracht met het hebreeuwse woord voor ‘branden, ontbranden’, houdt de herinnering vast aan Gods oordeel en aan Gods genade.
De eisen 11:4-9
4-6. Met samenraapsel wordt gedoeld op de meelopers die met de Israëlieten Egypte verlaten hebben. Zij eisen ander, beter en lekkerder voedsel. Hun gulzig begeren beïnvloedt het volk ten kwade. Egypte komt in een heerlijk licht te staan. Daar was overvloed. De zogenaamde verlossing is in feite bedrog.
7-9. Enkele gegevens over het manna, vgl. Ex, 16:31. Het is er tegelijk met de nachtelijke dauw. Ziet er uit als balsemhars, geelachtig doorschijnend. De smaak herinnert aan oliegebak. Men het op verschillende manieren bereiden, zodat er genoeg afwisseling mogelijk is.
De verwijten van Mozes 11:10-15
10. Het wenen van het volk raakt de HERE en Mozes.
11-14. Hij verwijt de HERE onbillijke behandeling. Immers, Mozes heeft het volk niet gebaard. Hij is niet een voedster die het als een zuigeling moet verzorgen. Neen, de HERE heeft het voortgebracht. Hij nam de zorg ervoor op zich. Daarom er van Mozes niet verlangd worden dat hij naar het beloofde land draagt. Bovendien is hij helemaal niet bij machte het te doen.
15. Laat de HERE hem maar uit het leven wegnemen, want het is toch een hopeloze zaak. Vergelijk 1 Kon. 19: 4; Jer. 15:10.
Gods dubbele belofte 11:16-23
16-17. Zeventig mannen uit de oudsten moet Mozes meenemen naar de ontmoetingstent. Daar zal de HERE een deel van de Geest op hen leggen zodat zij aan de last mee kunnen dragen.
18-20. Voor het volk zal Hij een grote maaltijd aanrichten, die een vo//e maand zal , en waarop ze aan één stuk door vlees zullen eten. Wat als een feest begint zal echter uitlopen op een grote verschrikking, omdat men de HERE en zijn verlossing veracht heeft.
21-23. Mozes acht dit volkomen uitgesloten. Waar moet alle vee en alle vis vandaan komen? Tegenover deze bedenking stelt de HERE één vraag: Is er soms iets waar Hij niet bij , omdat zijn hand te kort zou zijn? Vergelijk Gen. 15:2.
De vervulling van de dubbele belofte 11:24-35
24-25. Een deel van de Geest komt op de zeventig oudsten. Zij beginnen te profeteren, d.w.z. God te loven en te prijzen.
26. Twee mannen zijn niet naar de ontmoetingstent gekomen hoewel ze opgeroepen waren. Niettemin komt de Geest ook op hen.
27-30. Op het bericht hierover reageert Jozua met de eis aan hen een profeteerverbod op te leggen. Mozes antwoordt daar op met een vraag of het nodig is voor hém op te komen waar het toch om Góds zaak gaat. En met een wens: Bestond het hele volk maar uit profeten. Deze bede is eeuwen later ten dele vervuld. Zie: Joël 2:28-29 en Hand. 2.
het voorjaar trekken de kwartels van het zuiden naar het noorden en in de herfst keren ze terug. In groten getale vliegen ze over het Sinaï-schiereiland^ Vermoeid strijken ze ergens over een grote oppervlakte neer en kunnen dan gemakkelijk gevangen worden. Twee el betekent óf ze vliegen een meter hoog, óf ze vormen een laag van een meter.
32. Men verzamelt de vogels gedurende 36 uur achtereen. Tien homer is ongeveer 3000 1. En dat is nog maar een minimum. Wat een onvoorstelbare voorraad. Men hangt de dode vogels rondom de legerplaats om ze te drogen.
33. Wat begint als een zeer overvloedige maaltijd eindigt door de toorn van God in een ontzetting. Zie: Ps. 78:2731.
34. Kibrot-Hattaäwa, de graven van de begeerte.
35. Zie 33:17.
Mirjam en Aäron tegen Mozes 12:1-16
1.Ethiopische, beter: Kusitische, een vrouw uit Kusan in het gebied van de Midjanieten. Waarom dit verzet?
2.Het eigenlijke verwijt komt voort uit afgunst. En dat terwijl Mirjam toch ‘profetes’ heet in Ex. 15:20, en Aäron als hogepriester de lotstenen mag gebruiken om de wil van God bekend te maken.
3.Zachtmoedig duidt niet op een karaktereigenschap maar op een geloofshouding: Mozes geeft alles over in de handen van de HERE.
4-5. Alle drie naar de ontmoetingstent. Daarna Aäron en Mirjam apart door de HERE ter verantwoording geroepen.
6-9. Tot de profeten spreekt Hij door middel van dromen in de nacht of van visioenen overdag. Met Mozes is het geheel anders. Met hem spreekt Hij rechtstreeks en duidelijk. Terwijl andere profeten slechts een glimp van Hem opvangen mag Mozes Gods gestalte schouwen. Op grond van een unieke vertrouwens verhouding. Hoe waagt men het dan zó over Gods dienaar te spreken?
10. Gods toorn blijkt uit wat er met Mirjam gebeurt. Zij wordt getroffen door de gevreesde ‘melaatsheid’, een dodelijke ziekte die het lichaam aantast. Vandaar de vergelijking met een halfvergaan doodgeboren kind.
11-12. Aäron belijdt schuld en smeekt om genade voor Mirjam.
13. Dan pas spreekt Mozes. Niet voor zichzelf maar voor zijn schuldige zuster. Met een beroep op Gods genade.
14-16. De bede wordt wel behoord. Maar Mirjam moet een week lang haar schande dragen. Net als een meisje dat zich zo erg heeft misdragen dat haar eigen vader haar in het gezicht spuwt. Dan pas het volk verder trekken.
De verspieders 13:1-14:45
De uitzending 13:1-24
1-16. We hebben de indruk dat er twee overleveringen met elkaar verbonden zijn. Eén die het latere gebied van de stam Juda betreft en één die het hele land op het oogheeft. De namen van de verspieders zijn andere dan die van de leiders in hoofdstuk 1, 2 en 7. Niemand heeft een naam waar de HERE in voorkomt. Volgens vs 16 is dit alleen het geval met Hosea die door Mozes Jozua, ‘de HERE redt’, genoemd wordt.
17-20. Ze worden eind juli, begin augustus via de Negeb het land ingestuurd, met de opdracht te letten op de gesteldheid van de bodem, de steden, de dorpen en de bewoners.
21-24. Het zuidelijk gebied tot aan . Daar woont het geslacht Enak, welke naam duiden op een halsketting, een lange hals, of een bepaalde titel. In de omgeving treft men wijnbouw aan. Ten bewijze van de vruchtbaarheid snijdt men een tros druiven af en vervoert die op een draagstel. Bovendien neemt men granaatappelen en vijgen mee. Het hele land strekt zich uit vanaf de woestijn Sin in het zuiden tot aan Rechob ver in het noorden, Ri. 18:28.
Het verslag 13:25-33
25-26. Veertig, een getal dat duidt op een tijd van voorbereiding. De verspieders keren terug naar Kades.
27. De inzet is gunstig: het land is bijzonder vruchtbaar.
28-29. Doch dan komen de bezwaren. Het is niet leeg maar door allerlei volken bewoond. De nomadische Amalekieten in de Negeb. De Jebusieten in het latere Jeruzalem. De Hethieten en At Amorieten in het bergland. De Kanaänieten in de lage gebieden bij de zee en de Jordaan. De steden zijn te sterk om ooit door de Israëlieten te worden veroverd.
30. Alleen Kaleb is overtuigd van de overwinning.
31-33. Dan komen er nog meer argumenten. De bewoners zijn sterker. Er is een reuzengeslacht, namelijk dat van de Enakieten. Bij hen vergeleken voelen de verspieders zich als sprinkhanen, in hun ogen zijn ze nog veel kleiner: steekvliegen (betere vertaling). Ja, eigenlijk zijn alle bewoners lange mensen. Bovendien is het een verraderlijk land want het verteert zijn eigen inwoners. Door ziekte? Rampen? Oorlogen?
De reactie van het volk 14:1-10
1-4. Volslagen ontmoedigd schreeuwt het volk luide, huilt de hele nacht, en komt tegen Mozes en Aäron in opstand. Was men maar in Egypte gebleven. Of in de woestijn omgekomen. Nu wacht de mannen de dood, vrouwen en kinderen de slavernij. De HERE is geen Redder maar een boze demon die zijn eigen mensen te gronde richt. Men overweegt zelfs een nieuwe leider aan te stellen en naar Egypte terug te keren.
5-9. De leiders werpen zich ontzet neer voor het volk. Twee verspieders, Kaleb en Jozua, trachten de menigte tot andere gedachten te brengen. Zij stellen tegenover de argumenten van de tien verspieders één machtig feit: de HERE is met ons. Tegen Hem zijn de tegenstanders machteloos. Zij worden al verslonden. Hun schaduw, hun bescherming, is reeds verdwenen. Van wordt slechts één ding verwacht: een onwrikbaar vertrouwen op de HERE. Dan alleen is het Gode welgevallig.
10. Hierop reageert de menigte woedend en spreekt ervan de twee te stenigen. Dan grijpt de HERE Zelf in.
Mozes op de bres voor het schuldige volk 14:11-25
11-12. De HERE richt zich niet tot het volk. Dat heeft voor Hem afgedaan. Hij keert zich naar Mozes. Het opstandige zal door de pest sterven, maar de oude belofte wordt wel vervuld doordat Hij Mozes tot nieuwe stamvader aanstelt.
13- zijn pleidooi treedt deze niet voor zichzelf in doch voor het schuldige volk. Daarbij gebruikt hij als eerste argument: de volken hebben gehoord van de uittocht uit Egypte, de tocht door de woestijn, en weten van het doel. Als er nu niet de intocht op volgt zal men dit toeschrijven aan gebrek aan macht bij de HERE. Het tweede argument is: in Hem zijn gericht en genade beide aanwezig, doch de nadruk ligt op de barmhartigheid. Hij heeft dit al zo vaak bewezen. Laat Hij het nog één keer weer doen.
20. En inderdaad schenkt Hij vergeving.
21-24. Er is echter een ‘maar’ bij. Al degenen die in hun verzet volhard hebben zullen in de woestijn omkomen. Alleen Kaleb niet want hij is getrouw aan zijn God gebleven.
25. Het bevel luidt: De woestijn in, richting Schelfzee.
Een parallel bericht 14:26-38
26-35. Veel herhalingen. Zoals de HERE onder beloofd heeft dat zijn volk het land zal binnengaan, verklaart Hij nu onder dat het niet zal gebeuren. De schuld voor deze verandering ligt niet bij Hem doch bij de opstandigen. Hij houdt hen aan hun eigen woorden. Zij beleven inderdaad de intocht niet. In de woestijn moeten ze sterven. De HERE Zelf zal hen vellen. Anderzijds blijft zijn belofte toch overeind. Immers, Kaleb en Jozua beleven de vervulling want zij waren trouw. En het opgroeiende geslacht gaat ervaren hoe goed het beloofde land is. Wat God gezegd heeft gaat door.
36-37. De tien verspieders, die het volk met wantrouwen hebben vervuld, sterven ter plekke door een slag van Godswege.
38. Zie vs 30. Jozua wordt hier naast Kaleb genoemd.
Te laat geluisterd 14:39-45
39-40. Nu pas komt men tot besef van schuld en wil men alsnog het eerste bevel van God opvolgen. Te laat.
41-43. Mozes bezweert hen dit niet te doen. Ze zullen alléén, zonder de HERE, tegenover de geoefende nomadische Amalekieten en de in het oorlogvoeren bedreven Kanaänieten komen te staan. Mét God zijn zwakken sterk. Zónder Hem zijn sterken zwak. Noch Mozes, noch de ark, noch de HERE gaan mee.
44-45. Niettemin wagen zij de aanval. Ze worden vernietigd. De naam Chorma, vgl. 21:1-3, ban, vernietiging, herinnert aan de nederlaag.
Allerlei voorschriften 15:1-41
Het bijzondere offer 15:1-16
1-12. De namen van de offers zijn beter anders weer te geven. Vuuroffer: bijzonder offer. Brandoffer: hoogheidsoffer. Spijsoffer: huldigingsoffer, gewoonlijk bestaande uit fïjnmeel met olie. Plengoffer, bestaande uit wijn. Efa is ongeveer 30 1;hin is ongeveer 6 1. Het doelvan de offers is een sfeer van rust te scheppen tussen de HERE en zijn volk (liefelijke reuk). Bij de volgende gelegenheden: een gelofte, een geheel vrijwillige gave, verplichte offers op de feesten. Dan moet men bij een ram-lam (schaap), een ram, of een rund een huldigingsoffer en een plengoffer voegen in de verhouding 1:2:3 voor fijnmeel, 3:4:6 voor olie en 3:4:6 voor wijn. Hoe waardevoller het dier des te duurder in de regel de toegevoegde gaven.
13-16. Aan deze regel moeten zich houden: de Israëliet, de vreemdeling met bepaalde rechten en plichten, en degene die afstamt van de oorspronkelijke bevolking (iemanddie van geslacht op geslacht onder u is).
De heffing 15:17-21
17-21. Het besef dat de oogst een gave van God is zit er diep in. Daarom moeten aan de HERE als heffing gegeven worden de eerste schoof in Lev. 23:10, het eerste van olie, most en koren in Num. 18:12, en het eerste van koren dat een bepaalde bewerking heeft ondergaan in 15: 20-21. Geslacht op geslacht zal men voor ogen moeten houden dat alles aan de HERE te danken is.
Onopzettelijke en opzettelijke zonde 15:22-31
22-26. De gemeenschap als geheel heeft gezondigd, maar men is het zich niet bewust. Het gebeurde in dwaling, onopzettelijk. Komt de overtreding aan het licht dan moet men een jonge stier als hoogheidsoffer brengen met bijbehorend huldigingsoffer en plengoffer, benevens een geitebok als zondoffer. De priester voltrekt daarmee de verzoeningshandeling en het volk mag op Gods vergeving rekenen. Immers, het was onopzettelijk (vier keer gezegd).
27-29. De enkeling zondigt onopzettelijk. Dan is een jonge geit als zondoffer voldoende. Het was immers in dwaling (drie keer gezegd). Dit geldt ook voor de vreemdeling.
30-31. Iemand zondigt met opgeheven hand met voorbedachten rade, gebalde vuist, willens en wetens. Hij lastert de HERE, veracht diens Woord en verbreekt zijn gebod. Het heeft geen zin dan over offers, verzoening en vergeving te spreken. Hij zal de gevolgen van zijn daden moeten dragen. Zie ook Lev. 4.
De sabbatschender 15:32-36
32-34. Iemand sprokkelt hout op de sabbat en wordt op heterdaad betrapt. Men geeft hem over aan de leiders en de gemeenschap. Hij wordt in voorlopige hechtenis genomen.
35-36. De Godspraak luidt met een formulering uit het strafrecht: doodstraf door steniging. En wel, buiten de legerplaats omdat die rein van bloed moet blijven. Hier komt de strenge kant van het sabbatsgebod naar voren.
De gedenkkwasten 15:37-41
37-38. Kwasten in rode of blauwe kleur waren in het gebied rond het oosten van de Middellandse Zee bekend bij koningen, rijksgroten en krijgers. In moet ook de gewone man ze aan de rand van zijn kleed bevestigen, alsmede blauwe draden.
39-40. De bedoeling is dat ze het volk herinneren aan Gods geboden. Men mag zich niet laten door zijn eigen wil (hart) en zijn eigen ogen (begeerte), want dat leidt tot trouwbreuk jegens de HERE. Daarentegen is men geroepen om als heiligen te leven in gehoorzaamheid aan Hem.
41. Drie keer staat er dat Hij de God van is.
Opstand tegen Mozes en Aäron 16:1-17:13
De grote opstand 16:1-15
1-3. Er zijn op z’n minst drie groepen aan te wijzen die tegen Mozes en Aäron in opstand zijn gekomen. Eerst die om Korach, een achterkleinzoon van Levi, heen stond. Dan die om de Rubenieten Datan, Abiram en On vergaderd was. Tenslotte een groep van 250 man, allemaal belangrijke lieden. Ze treden gezamenlijk op, zij het om verschillende redenen. Het verwijt is dat Mozes en Aäron zich zelf boven de andere Israëlieten gesteld hebben.
4-11. Eerst richt Mozes zich tot de groep van Korach. Hij wijst er op dat ze al boven de andere Israëlieten bevoorrecht zijn omdat ze als Levieten dienst mogen doen in de ontmoetingstent. Nu echter gaan ze te ver, want ze begeren voor zich hetzelfde priesterambt als Aäron en zijn zonen. Daarmee gaan ze in feite dwars tegen de HERE in. De proef met de vuurpannen zal uitwijzen wie Hij verkoren heeft.
12-14. Daarna roept Mozes de groep van Datan en Abiram op (On wordt niet meer genoemd). Doch men weigert te komen. Er komen de meest grove verwijten. Mozes wil over hen heersen. Hij heeft hen uit het vruchtbare Egypte gehaald met boze bedoelingen. Een gouden toekomst spiegelde hij hun voor. Maar zij laten zich niet hersenspoelen. De zogenaamde leider is in werkelijkheid een verschrikkelijke tiran die zijn eigen volk in de woestijn te gronde richt.
15. Is het een wonder dat Mozes hier fel op reageert? (De groep van 250 wordt niet apart aangesproken.)
De proef voor Korach en zijn groep 16:16-22
16-19a. Mozes ontbiedt tegen de volgende morgen Korach en de zijnen. Het blijken er 250 te zijn. Ze moeten hun vuurpan nemen, er vuur op doen, er reukwerk op leggen en zich zo opstellen aan de ingang van de ontmoetingstent.
19b-21. Voordat de grote beslissing valt treedt de HERE Zelf tussenbeide met de oproep aan Mozes en Aäron om zich terug te trekken, omdat ze anders mèt de groep van Korach zullen omkomen. Vs 35 spreekt van een vuur dat van Hem uitgaat, net als in Lev. 10:2.
plaats van zich af te scheiden smeken Mozes en Aäron om erbarmen over het volk. De HERE is toch de God die zich als Schepper verbonden heeft aan zijn schepsels? En een hele gemeenschap mag toch niet lijden onder de zonde van één man of van één groep?
De proef voor Datan, Abiram en hun groep 16:23-35
23-27. Weer de oproep zich van de schuldigen terug te trekken teneinde niet mèt hen onder te gaan. Eigenlijk verwacht men hier alleen de namen van Datan, Abiram en hun aanhang. Zij zijn in hun houding in ieder geval consequent gebleven. Eerst weigeren naar Mozes toe te gaan. Nu hij zelf, vergezeld van de oudsten, zich naarhen begeeft, stellen zij zich met hun hele gezinnen vóór de ingang van hun tenten op. Ze staan tenminste voor hun woord.
28-30. Het teken voor deze Rubengroep zal het volgende zijn. Of er gebeurt niets bijzonders, zij maken hetzelfde mee als anderen, hun sterven geschiedt onopvallend. Dan heeft Mozes zichzelf als leider opgeworpen. Of er heeft iets heel uitzonderlijks plaats, te vergelijken met de ontzagwekkende scheppingsdaad van God, namelijk dat ze op een buitengewone wijze omkomen en sterven doordat de aarde hen als een monster verzwelgt. Dan is dit het bewijs dat de HERE achter Mozes staat en zijn zij tegen Gods wil ingegaan.
31-33. Onmiddellijk na deze woorden opent de aarde zich, verzwelgt hen, en sluit zich weer.
34. Een panische schrik maakt zich meester van het volk.
35. Terwijl vs 32 zegt dat ook de groep van Korach verzwolgen wordt, wijst vs 35 op de dood door vuur. Het laatste ligt meer voor de hand. Maar zie ook 26:10, 11.
De vuurpannen als waarschuwing 16:36-40 (Hebr. 17:1-5)
36-40. Daar Korach en zijn aanhang door het vuur zijn weggevaagd, is duidelijk bewezen dat alleen Aäron en zijn nakomelingen gerechtigd zijn het ambt van priester uit te oefenen. De vuurpannen echter zijn met het heilige in aanraking geweest en moeten voor een ander doel bestemd worden. En wel om als overtrek voor het grote altaar een blijvende waarschuwing te zijn, opdat men de door God gestelde grenzen in acht neme.
Verzoenend reukwerk 16:41-50 (Hebr. 17:6-15)
41. Het volk keert de zaak om: de schuldigen zijn onschuldig en de onschuldigen schuldig. Dat gebeurt meer.
42. Wanneer de menigte tegen Mozes en Aäron in opstand komt treedt de HERE tussenbeide.
43-45a. Zij beiden leggen het conflict aan Hem voor en krijgen te horen dat zij zich moeten terugtrekken uit lijfsbehoud.
45b- plaats van op eigen heil bedacht te zijn werpen zij zich voor Hem neer en treden voor het schuldige volk op de bres (Ps. 106:23). Aäron moet ijlings vuur van het altaar af nemen, er reukwerk op leggen en verzoening bewerken. Ondertussen zijn er al velen door de plaag van de HERE bezweken, zódat hij tussen dé levenden en de doden komt te staan. Doch het offer wordt aanvaard.
49-50. De plaag houdt op, maar voor 14700 is het te laat.
De bloeiende staf ’17:1-13 (Hebr. 17:16-28)
1-7. Blijkbaar is men weer tegen de HERE in opstand gekomen in verband met het priesterschap van Aäron. Dit opnieuw tot een dodelijke plaag. Daarom wil Hij eens en voorgoed een duidelijk teken stellen. Elke stam moet een staf inleveren. Op die van Levi staat de naam van Aäron. Alle twaalf komen vóór de ark te liggen.
8- de uiterst korte tijd van één nacht gebeurt waar gewoonlijk vele weken mee gemoeid zijn. De dode staf bot uit, brengt bloesems voort, krijgt volle bloemen, en zet amandelen. Zoals door een wonder Gods een staf vruchten oplevert het geslacht van Aäron, dank zij Gods verkiezing, vruchtbare priesterdienst verrichten.
10-13. Deze éne staf wordt in het heiligdom bewaard voor de komende geslachten als de garantie daarvoor dat er altijd priesters zullen zijn die de dienst der verzoening waarnemen. Dit is nodig want het volk vreest terecht dat het door Gods nabijheid te gronde zal gaan. Men gebruikt drie woorden: verscheiden, omkomen, sterven. Onze God is een verterend vuur.
Taken en inkomsten van priesters en Levieten 18:1-32
Taken 18:1-7
1-7. Een vaste orde die niet verbroken mag worden. De taak van de priesters ligt in het allerheiligste, in het heilige en in het voorhof bij het altaar (vs 5, 7a). Hun werk is een geschenk (vs 7b). Dat van de Levieten is: hulp geven aan de priesters. Ze zijn bij hen ‘aangesloten’, een woordspeling op de naam Levi die in het Hebreeuws met het werkwoord ‘aansluiten’ schijnt samen te hangen (vs 2). Bovendien heten ze gegevenen omdat ze in plaats van de eerstgeborenen van de Israëlieten aan de HERE gegeven zijn, waarna Hij hen aan de priesters doorgeeft (vs 6). Geen onbevoegde mag het priesterlijk terrein betreden (vss 3c, 7). En pen onbevoegde het Levieten-gebied (vs 22). Op straffe des doods. Wanneer deze orde gehandhaafd wordt, zal er geen ongerechtigheid plaats vinden en komt er geen toorn Gods over , maar blijft de verbinding met Hem bestaan.
Inkomsten 18:8-32
8-20. De priesters en Levieten hebben geen landbezit zoals alle andere stammen. Hun bezitsdeel is de HERE Zelf. Hij is de grondslag van hun bestaan (vs 20).
Volgens 8-19 zijn de inkomsten van de priesters de volgende: een deel van huldigingsoffers, zondoffers en sêhuldoffers (vs 9). Van de beweegoffers (vs 11). De eerstelingen van koren, olie en most (vs 12). Van de andere opbrengsten van het land (vs 13). Alles wat door de ban aan de HERE gewijd is (vs 14). De eerstgeborenen van mensen en vee (vs 15), waarbij de regel geldt: die van mensen moeten vrijgekocht worden voor vijf sikkels zilver per persoon (vs 16), die van het reine vee geofferd waarna het vlees aan de priesters valt (vs 18a), die van het onreine óf gedood óf gelost (vs 15c). De heffingen van gaven uit het volk (vs 19a). Dit alles op grond van een onverbrekelijke overeenkomst, een zoutverbond, vgl. 2 Kron. 13:5. Zout is bederfwerend (vs 19b). Volgens 2124 bestaan de inkomsten van de Levieten uit de tienden die de Israëlieten aan de HERE afdragen (vs 21, 24). 25-32. Een nadere toevoeging betreffende de inkomsten van de priesters. Zij krijgen de tienden van de tienden waar de Levieten recht op hebben. En wel het beste deel er van,1 het ‘vet’. Zie ook wat Neh. 10:35-38 er over zegt.
De rode koe en het reinigingswater 19:1-22
De as van de rode koe 19:1-10
Een zeer bepaald ontzondigingsmiddél (vs 9). Een jonge koe, met rood haar (kleur van bloed), zonder enig gebrek, die voor geen enkel werk gebruikt is (vs 2). Zij wordt buiten de legerplaats geslacht (vs 3). De priester spat met zijn vingers iets van het bloed dat reinigt, in de richting van de ontmoetingstent als een bede om genadige aanvaarding (vs 4). Daarna wordt de koe helemaal verbrand zodat alleen de as overblijft (vs 5). Vervolgens neemt hij drie reinigingsmiddelen: cederhout, hysop en scharlaken (rode kleur), en voegt die bij de as, zodat de reinigende werking zeer versterkt wordt (vs 6). Dit alles komt in bewaring op een reine plaats (vs 9). De priester, degene die het dier verbrandt en hij die de as wegbergt, zijn onrein tot de avond en worden met water gereinigd (vss 7, 8, 10).
Het gebruik ter reiniging 19:11-22
Het gaat over verontreiniging door aanraking van een dode. Dit kan gebeuren in een tent/huis. Dan is de persoon gedurende zeven dagen onrein. Eveneens niet stevig afgesloten vaatwerk (vss 14, 15). Hetzelfde geldt voor iemand die ergens buiten stuit op een dode, gebeente of een graf (vs 16). Dan moet men iets van de bewaarde as met de bijgevoegde ingrediënten nemen en daar levend water, bronwater, bij voegen, zodat de reinigende kracht nog groter wordt (vs 17). Met behulp van een hysop-kwastje besprenkelt een reine man de onreine mens en de onreine voorwerpen daarmee op de derde en de zevende dag, zodat ze ontzondigd worden (vss 12a, 19a). Zelf is de reine man onrein geworden tot de avond en moet hij zich met water reinigen (vss 19b, 21b). Onreinheid werkt aanstekelijk op mensen en op dode voorwerpen (vss 21b, 22). Wie de voorgeschreven maatregelen ter reiniging niet neemt is een gevaar voor de omgeving en zelfs voor het heiligdom (vs 13, 20). Vandaar het voorschrift de nalatige buiten de gemeenschap te stoten (vs 13, 20). De heiligheid des HEREN is er mee gemoeid.
De dood van Mirjam en de zonde van Mozes en Aäron 20:1-13
De dood van Mirjam 20:1
1.Een sobere mededeling. Het jaar wordt niet vermeld. Mirjam gaat het beloofde land niet binnen. Ze sterft als eerste van de drie. In Kades Barnea.
Het falen van Mozes en Aäron 20:2-13
2-5. Opnieuw felle verwijten aan het adres van Mozes en Aäron. Zij hebben het volk wel uit Egypte geleid, doch met de duivelse bedoeling het in de woestijn van dorst te doen omkomen.
6-7. De HERE grijpt in met een bevel aan Mozes.
8.De staf meenemen en tot de rots spreken.
9-10a. Hij neemt de staf en het volk wordt vergaderd.
10b-11. Mozes spreekt niet tot de rots maar tot het volk. Hij stelt zichzelf en Aäron in het middelpunt. Hij spréékt niet tot de rots maar släät er op, zelfs twee keer. Weliswaar komt er overvloedig water uit, maar de beide broers hebben gefaald.
12. De kernzonde. Ze vertrouwden niet op het wóórd alleen. Het volk heeft noch Gods almacht, noch zijn barmhartigheid te zien gekregen. Mozes en Aäron hebben geen goed voorbeeld van geloof en vertrouwen gegeven. Om die reden mogen zij hun werk niet afmaken.
13. Meriba betekent twist, strijd. Een betekenisvolle naam voor een plaats die getuige is geweest van iets dat zo droevig is. Zie ook Ex. 17:7; Ps. 81:8, 95:8, 106:32, 33.
Tegenslag en overwinning 20:14-21:35
Door Edom heen? 20:14-21
14-17. Edom ligt ten zuiden van de Dode Zee en ten oosten van het israelitische kamp. Mozes stuurt er boden heen met de zogenaamde bodenspreuk (‘Zo zegt…’). Adres: de koning van Edom; afzender: uw broeder Israel; reden: de ellende in Egypte, het beroep op God, diens verlossend ingrijpen door middel van een engel, het verblijf aan de grens van Edom; het verzoek: door dit land heen te mogen trekken, langs de koningsweg (de latere sultansweg) waarover legers en karavanen plegen te gaan, zonder zich ook maar ergens aan te vergrijpen.
18. Een botte weigering en dreiging met wapengeweld.
19. Nogmaals hetzelfde verzoek? Of een parallelle overlevering? Optrekken langs de opgehoogde weg. Betalen voor het mogelijke gebruik van water.
20. Weigering en daadwerkelijk gebruik van de wapens.
21. Vermijdt Israel de strijd omdat Edom een broedervolk is?
De dood van Aäron 20:22-29
22. De berg Hor moet ongeveer verderop gelegen hebben, dicht bij de wadi Haruniya.
23-24. Tot zijn voorgeslacht vergaderd worden duidt oorspronkelijk op het familiegraf, doch krijgt later een meer algemene betekenis. Aäron zal het beloofde land niet binnengaan wegens de geschiedenis bij Meriba (20: 13).
25-26. Van de ingewikkelde handelingen in Lev. 8 en 9 vindt alleen de wisseling van het hogepriesterlijke gewaad vermelding.
27-28. De eerste hogepriester maakt plaats voor zijn zoon Eleazar. Zo gaat het door. Mensen wisselen. God blijft.
29. Terwijl de rouw om een gewone Israëliet zeven dagen duurt, duurt die om Aärondertig dagen, net als later bij Mozes (Deut. 34:8).
Chorma, ban, vernietiging 21:1-3
1.Wanneer Arad inderdaad de stad van de opgravingen is, is het een plaats ongeveer ten zuiden van He-bron. De ligging van Atarim is onbekend. Het is de koning er om begonnen het volk in de rug aan te vallen.
2.Israel grijpt naar het middel van het afleggen van een gelofte. De steden zullen door de ban aan de HERE gewijd worden.
3.Het gebed wordt verhoord en de belofte ingelost. De naam Chorma, ban, vernietiging, herinnert er aan. vgl. 14:45.
De koperen slang 21:4-9
4-5. Sluit aan bij 20:22. Men gaat in een wijde boog om Edom heen. Onderweg komt het weer tot opstand wegens het gebrek aan eten en drinken.
6.Vurige slangen: wier dodelijk gif het lichaam in brand zet.
7.Schuldbelijdenis. Beroep op Mozes als voorbidder.
8- deze koperbronzen slang is als het ware alle schuld samengetrokken en boven het volk uitgetild. Wie daar gelovig naar ópziet blijft in leven. Vgl. Joh. 3:1415. Jezus de Christus, tot één brok zonde gemaakt, aanhet kruis boven allen uitgetild. Vgl. ook 2 Kon. 18:4.
Voortzetting van de tocht 21:10-20
10-20. De weg gaat over: Obot, de puinhopen van Aba-rim, het beekdal Zered, de Arnon, Beër, Mattana, Na-chaliël, Bamot, het veld van Moab bij de bergspits van Pisga. De korte route leidt recht door Moab heen maar is inspannend wegens de beekdalen. De lange gaat helemaal om het land Moab heen doch is gemakkelijker te gaan met mensen en vee. In 14-15 staan enkele namen: Waheb, Sufa, bepaalde beekdalen, de Arnon, Ar. Ze zijn ontleend aan een verloren gegaan schriftelijk document, genaamd De oorlogen des HEREN. Bij 16 staat een aantekening in verband met de naam Beër, bron. Daar heeft de HERE zijn volk water gegeven. Men zong de bron een loflied toe. Vorsten en edelen kwamen er aan te pas om met hun staven water aan te boren. Volgens een oude joodse overlevering ging deze bron met het volk mee. Zie 1 Kor. 10:4.
Sichon van Chesbon 21:21-32
21-22. Het land Chesbon lag tussen de Jordaan en de Dode Zee in het westen, de rivier de Arnon in het zuiden, Ammon in het oosten en de wadi Kafrein in het noorden. Israel vraagt aan de koning Sichon door zijn land te mogen trekken.
23. Hij weigert en valt Israel onmiddellijk aan.
24-25. Israel overwint, neemt het hele gebied in bezit en
vestigt zich daar voorlopig.
26-29. Een stukje oude geschiedenis van dit land. Eens behoorde het aan de Moabieten. Sichon, de Amoriet, viel hen aan en veroverde het hele gebied.
30-32. Nu wordt hij op zijn beurt door de Israëlieten verdreven.
Og van Basan 21:33-35
33. Het land Basan, een vruchtbaar gebied, strekt zich verder naar het noorden uit tot aan de omgeving van het Meer van Galilea. Er is geen sprake van dat Israel verzoekt aan Og, de koning van Basan, zijn land te mogen doortrekken. Het komt dadelijk tot een treffen bij Edreï aan de Jarmoek.
34-35. Aangezien de HERE het gebied aan Israel overgeeft hoeft er geen reden te zijn voor vrees. Zo krijgt het volk een voorproef van hetgeen men verder mag verwachten. Zie over Sichon en Og: Neh. 9:22; Ps. 135:11, 136:19,20.
Bileam en Moab 22:1-25:18
Bileam ontboden 22:1-21
1.Israel legert zich ten noorden van de Dode Zee, langs de Jordaan, tegenover Jericho. Voor Moab een gevaar.
2-4. Balak, de koning van Moab, vreest voor het volk en zoekt steun bij de Midjanieten, een nomadenvolk.
5-6. Hij grijpt naar het middel om een tegenstander te verzwakken, namelijk door krachtdadige vervloeking. Daartoe wil hij een beroep doen op Bileam uit Petor aan de Eufraat; misschien beter te lezen als Ammauw in Syrië, of nog beter als Ammon, vrij dicht bij Moab.
7-13. De afgezanten brengen het verzoek over met het waarzeggersloon al bij zich. Bileam wil echter eerst afwachten of hij door een nachtelijke openbaring Gods plan kan weten. En inderdaad, hij krijgt een antwoord: niet gaan.
14-17. De teruggekeerde gezanten zeggen dat Bileam zélf weigert. Vandaar dat Balak meent met een royaler voorstel te moeten komen. Een groter en voornamer gezelschap en een hoger honorarium. Ja, Bileam kan krijgen wat hij vraagt.
18-21. Hoewel hij zegt zich nooit tegen God te zullen verzetten, tegen welke prijs ook, rekent hij toch op een mogelijke verandering bij Hem. En inderdaad, hij mag meegaan, mits hij zich streng aan Gods woorden houdt. Er zijn aan de waarzegger-profeet twee kanten. Enerzijds wacht hij op een woord van de HERE, noemt Hem zelfs mijn God, en zegt nooit tegen Hem in te zullen gaan. Anderzijds is er bij hem de begeerte naar een hoog loon. Deze kant brengen 2 Petr. 2:15 en Judas 11 naar voren.
De ezelin 22:22-35
In vs 21b en 35b staat precies hetzelfde. Wat daar tussen is geplaatst beschrijft de waarschuwing aan Bileam. 22. De engel des HEREN stelt zich op als een tegenstander.
23-27. De ezelin ziet hem terwijl de ziener er blind voor is. Het dier wijkt eerst af van de weg. Daarna gaat het tussen de muurtjes van de wijngaarden opzij en klemt de voet van Bileam tegen de muur. Tenslotte kan het geen kant meer uit en gaat liggen.
28-30. De HERE opent de mond van de ezelin en het komt tot een gesprek tussen haar en de ziener. Eerst kon het dier niets zeggen toen hij haar drie keer sloeg. Nu vraagt zij waarom hij het gedaan heeft. Tenslotte wijst zij er op dat zij altijd een trouw rijdier geweest is. De schuld ligt dus niet bij haar.
31-34. De HERE opent de ogen van Bileam, zodat ook hij de tegenstander ziet. Eerst buigt hij zich in volstrekte eerbied neer. Dan erkent hij volledig schuld. En tenslotte biedt hij aan terug te keren.
35. Aldus is het er bij hem ingehamerd dat hij alleen het woord zal spreken dat God hem in de mond legt. Op straffe des doods.
De ontmoeting met Balak 22:36-40
36. De stad ligt aan de noordgrens van Moab.
37. Een verwijt aan Bileam wegens zijn late komst.
38. Het kernwoord: alleen spreken wat de HERE wil.
39. Kirjat-Chusot, stratenstad, moet verder noordwaarts gelegen hebben, dicht bij de legerplaats van Israel.
40. Een gemeenschappelijke maaltijd versterkt de onderlinge band en daar is het Balak nu juist om begonnen.
De eerste spreuk 22:41-23:12
41. Balak brengt Bileam naar de hoogten die aan Baäl gewijd zijn. Van daaruit is het uiterste van Israel te zien. 23:1-3. Ter voorbereiding zeven altaren, met op ieder één stier en één ram als hoogheidsoffer. Balak en de zijnen moeten wachten, terwijl Bileam een ontmoeting met de HERE zoekt. Deze is niet vanzelfsprekend: ‘misschien’. 4-6. Hij krijgt een antwoord en brengt het over.
7.Hij is gekomen uit Aram, het bergland in het oosten.
8.Kan echter niet vervloeken, omdat de HERE dat nietdoet.
9.Israel is een afgezonderd volk, anders dan andere volken.
10. Talrijk, in overeenstemming met de belofte. Bileam wenst voor zichzelf een einde zoals de oprechten.
11-12. Verwijt van Balak: ge hebt niet gevloekt maar gezegend. Antwoord van Bileam: aldus is het de wil van God.
De tweede spreuk 23:13-26
13-14a. Balak neemt Bileam mee naar het Spiedersveld, naar de top van de Pisga. Van daaruit kan men stellig meer van het volk zien.
14b-17. Dezelfde offers. Hetzelfde wachten. Een soortgelijke ontmoeting met de HERE, zonder ‘misschien’, en een nog uitvoeriger antwoord om over te brengen.
18. Eveneens in dichtvorm, gericht tot Balak.
19. Op God kan men ään. Hij doet wat Hij zegt.
20. Als Hij zegent kan geen mens die zegen tegenhouden.
plaats van onheil is er Gods tegenwoordigheid in Israel.
22. Het beeld van de oeros voor God is ook bekend in Egypte en in het Tweestromenland.
23. Geen enkele bezwering of magie kan iets tegen Israel uitrichten. Integendeel, beslissend zijn Gods reddingen.
24. Daarom is het volk geducht als een verscheurende leeuw.
25-26. Verwijt van Balak: als ge Israel dan niet vervloekt moet ge het tenminste niet zegenen. Antwoord: alleen Gods woord zal gezegd worden.
De derde spreuk 23:27-24:13
27-30. Balak neemt Bileam mee naar de top van de Peor van waaruit men het hele volk kan zien. Hij is voorzichtiger geworden, getuige het woord misschien. Dezelfde offers als in vss lv worden gebracht.
24:1-4. Er is niet meer sprake van een ontmoeting met de HERE. De verbinding gaat helemaal van Hem uit. Zijn Geest komt over Bileam en de zegenspreuken worden gaandeweg grootser. Hij is bevoorrecht doordat hij te horen en te zien krijgt wat voor anderen verborgen is.
5-7a. Een loflied op de woningen van Israel. Die zijn te vergelijken met langgerekte beekdalen, tuinen vlak bij het water, aloë’s door de HERE geplant, ceders die op de Libanon plegen te groeien maar hier aan het water staan. Eén en al pracht en overvloed.
7b. Israel zal een koning hebben die meer is dan Agag. Is soms Saul uit 1 Sam. 15 bedoeld? Of is het een koningstitel? Moet men lezen: Gog, een figuur uit de eindtijd (Ez. 38, 39)?
8-9a. Weer het beeld van de oeros voor God. Dank zij Hem is Israel meer dan overwinnaar. Hij verslindt volken, knaagt hun botten af, verbrijzelt hun lendenen (door invoeging van een 1 krijgen we ‘lendenen’ in plaats van pijlen). Ja, hij is te vergelijken met een leeuw die neerligt en iedereen op een afstand houdt.
9b. De kern: Wie u zegenen, gezegend; wie u vervloeken, vervloekt.
10-13. Voor Balak is de maat vol. Verontwaardigd slaat hij de handen ineen en jaagt Bileam het land uit, zonder loon. Op deze woedende woorden reageert Bileam met te herinneren aan wat hij tot de gezanten gezegd heeft.
De vierde spreuk 24:14-19
14-16. Voordat Bileam naar zijn eigen land terugkeert geeft hij Balak een waarschuwing met het oog op de toekomst. Hij doet ook dat in dichterlijke bewoordingen met telkens parallelle uitdrukkingen: horen, kennen, schouwen; God, de Allerhoogste, de Almachtige.
17-19. Hij ziet iemand in de verre toekomst. Een ster, aanduiding van een koning. Een scepter, verwijzing naar een heerser. Deze zal de Moabieten neerslaan en de Setie-ten, een nomadenvolk uit de egyptische teksten bekend als de Sutu. Bovendien Edom/Seïr. Doelt deze profetie op David? Dat zou kunnen. Maar het Jodendom en het Christendom heeft er de Messias in gezien. Men denke aan Bar-Kochba, de zoon van de ster, de leider van de Joden in de opstand tegen de Romeinen in 132-135 n.Chr. En aan Luc. 1:78 en Op. 22:16.
Drie spreuken en afsluiting 24:20-25
20. Israel heeft meermalen met het geduchte nomadenvolk van de Amalekieten te maken gehad, blijkens Ex. 17:8-16; 1 Sam. 15:7-9, 27:8. Toch zal het uiteindelijk te gronde gaan.
21-22. Kaïn is de stamvader der Kenieten. Die wonen in onneembare rotsvestingen ten zuidwesten van de Dode Zee. Ze zullen echter in ballingschap weggevoerd worden.
23. Wanneer God achter de vijand staat is het hopeloos.
24. Kittiërs, bewoners van Kition op Cyprus, zeevaarders. Zij zullen Assur enEber vernederen, doch tenslotte zelf ook ondergaan. Wie er met Assur en Eber bedoeld zijn is niet zeker. Later heeft men aan grote rijken gedacht.
25. Sluit aan bij vs 14a. Bileam en Balak gaan huns weegs.
Moabitische afgoderij 25:1-5
1.Sittim ligt in het Jordaandal, vrij dicht bij Moab.
2.Wat met wapengeweld niet zal lukken, en door Balak niet is bereikt, blijkt wel mogelijk te zijn door de uitnodigingen van de vrouwen en meisjes. Die brengen de mannen van Israel er toe afgoderij te plegen met de goden van de Moabieten, met name metBaäl-Peor. Gemeenschappelijke offers leiden tot ontrouw aan de HERE en aan de eigen vrouwen. Hoererij in dubbele zin.
3-4. De toorn des HEREN ontbrandt tegen zijn eigen volk. De leiders zijn verantwoordelijk. Daarom moeten zij ter verzoening worden gedood en openlijk, ‘voor de zon’, aan palen gespietst. Dan pas kan Gods toorn een einde nemen.
5.Een parallel bevel. De rechters moeten iedereen die aan de afgoderij heeft meegedaan ter dood brengen.
Midjanitische afgoderij 25:6-18
6.Een parallelle geschiedenis? De Moabieten dienen Baäl-Peor, de Midjanieten Peor. Men heeft seksuele gemeenschap met elkaar om de vruchtbaarheidsgoden na te bootsen en om hen op te wekken tot het schenken van vruchtbaarheid aan mensen, vee en land. Twee vooraanstaanden geven openlijk het voorbeeld, namelijk Zimri, de zoon van een sibbehoofd van de stam Simeon, en Kozbi, de dochter van een sjeik uit Midjan. Anderen zullen stellig volgen. Tenslotte zal het hele volk tot afgoderijvervallen. Het wenen bij de ingang van de ontmoetingstent past daar bij, want het is een onderdeel van de cultus, net als die ter ere van de vruchtbaarheidsgod Tam-muz, blijkens Ez. 8:14.
7-9. Pinechas, een kleinzoon van Aäron, treedt bij het zien van deze wandaad krachtig op, volgt het tweetal en doorboort beiden met een speer. Het woord onderlijf kan men beter vertalen met ‘vrouwenverblijf’. Zo geschiedt er verzoening over de zonde en houdt de plaag, die al 24000 slachtoffers geëist heeft, op.
10-13. De man die zo voor de HERE ijvert, het onheil van het volk afwendt, en Gods toorn verzoent, is waard het ambt van priester te bekleden. Tussen de HERE en hem is er een verbond dat in volle zin ‘vrede’ betekent.
14- deze geschiedenis ligt de oorzaak van een blijvende vijandschap tussen Israel en Midjan.
De tweede telling 25:19-26:65
De monstering 25:19-26:51
Tussen de monstering van alle dienstplichtige mannen boven 20 jaar in Num. 1 en die in Num. 26 liggen ongeveer 38 jaar. Uit het volgende overzicht kan men de verschillen aflezen.
Stamnaam | Num. 1 | Num. 26 | Verschil |
Ruben | 46500 | 43730 | – 2770 |
Simeon | 59300 | 22200 | -37100 |
Gad | 45650 | 40500 | – 5150 |
Juda | 74600 | 76500 | + 1900 |
Issakar | 54400 | 64300 | + 9900 |
Zebulon | 57400 | 60500 | + 3100 |
Efraïm | 40500 | 32500 | – 8000 |
Manasse | 32200 | 52700 | + 20500 |
Benjamin | 35400 | 45600 | + 10200 |
Dan | 62700 | 64400 | + 1700 |
Aser | 41500 | 53400 | + 11900 |
Naftali | 53400 | 45400 | – 8000 |
Totaal | 603550 | 601730 | – 1820 |
Enkele opmerkingen:
9-10. Grijpt terug op 16:1-40.
11. De zonen van Korach hebben kennelijk niet de kant van hun vader gekozen. Dit kan het bestaan van het zangers gilde van de Korachieten verklaren.
29, 32b, 33. Uit de stamboom Manasse-Makir-Gilead-Chefer-Selofchad kunnen we berekenen hoe lang het volk in Egypte geweest moet zijn. Manasse is er geboren, Selofchad moet er een tijd geleefd hebben want hij heeft de opstand van Korach meegemaakt. Dat komt neer op vijf geslachten, hetgeen we op ruim een eeuw hebben te schatten.
De verdeling van het land 26:52-56
52-53. Het doel van de monstering is de verdeling van het land.
54. De grootte van de stam bepaalt de grootte van het landbezit.
55. Het lot bepaalt wat elke stam krijgt.
56. Verbinding van 54 en 55. De grootte van de stam bepaalt de oppervlakte van het landbezit, het lot maakt uit waar het toebedeelde moet liggen.
De Levieten-telling 26:57-65
57-63. Daar de Levieten geen krijgsdienst verrichten, worden de mannelijke personen vanaf één maand oud geteld. Hun aantal is 23000. Dus 1000 meer dan bij de eerste telling. Uit vs 59 blijkt dat Amram met zijn tante getrouwd was. Volgens Lev. 18:12 en 20:19 is zulk een verbintenis ongeoorloofd. Er kunnen in de wetgeving kennelijk verschuivingen optreden.
64-65. Volgens het woord des HEREN zou er van het eerste geslacht niemand het beloofde land binnen gaan, behalve Kaleb en Jozua. Aldus is gebeurd.
Het erfrecht van dochters 27:1-11
1-4. Tot dusverre gold als regel dat alleen zoons konden erven. Waren er slechts dochters of helemaal geen kinderen dan ging het landbezit over in handen van de naaste mannelijke bloedverwant. Dit om het binnen de eigen stam en de eigen sibbe te houden. Bovendien heeft er kennelijk een voorschrift bestaan waarbij het bezit van iemand die grove misdaden heeft gepleegd verbeurd verklaard werd. In het onderhavige geval heeft Selofchad geen zoons nagelaten maar alleen vijf dochters. Hij deed indertijd niet mee met de opstand van Korach zodat er van verbeurdverklaring geen sprake kan zijn. Moet nu zijn landbezit aan anderen vervallen zodat zijn naam uit het volk gaat verdwijnen”!
5-7. Deze zaak leggen de dochters aan de officiële instanties voor, waarna Mozes het voor de HERE brengt. Het antwoord van Godswege luidt: de dochters zijn erf gerechtigd. Volgens Joz. 17:3-6 hebben zij het landbezit gekregen.
8-11. Uitgaande van dit éne geval wordt het erfrecht in die zin gewijzigd dat bij ontstentenis van zoons de dochters erven. Zijn er helemaal geen kinderen dan komen de broers in aanmerking. En zo vervolgens. Maar altijd moet het land binnen de eigen sibbe blijven.
De opvolger van Mozes 27:12-23
12-14. Vanaf het gebergte Abarim is het hele land te overzien. Een vorm van inbezitneming zonder er in te gaan. Door hun falen zijn de twee broers niet verder gekomen dan tot dicht bij de grens van het beloofde land.
15-17. Mozes spreekt met geen woord over zichzelf. Alleen de toekomst van zijn volk houdt hem bezig. Vandaar het beroep op Hem, die als Schepper met al zijn schepselen verbonden is, iemand aan te stellen die Israel bij de krijgshandelingen doet uitrukken en terugkeren. Zonder zo iemand is men immers weerloos als kleinvee.
18-20. Dat er in Jozua een andere geest is, is allang gebleken. Op hem moet Mozes met de hand steunen ten teken van overdracht van bepaalde bekwaamheden. Ten overstaan van de priester en het hele volk.
21-23. Er is echter een groot verschil. Mozes heeft een geheel enige verhouding met de HERE. Hij is rechtstreeks met Hem verbonden. Bij Jozua is het anders. Die heeft de bemiddeling van de priester nodig om de wil van God te leren kennen inzake belangrijke militaire handelingen. De Urim (en Tummim) zijn waarschijnlijk staafjes of steentjes met een aanduiding voor ‘ja’ of ‘neen’ er op. Zie 1 Sam. 23:9-13 en 30:7-8.
Allerlei offers 28:1-30:16
Het dagelijkse hoogheidsoffer 28:1-8
I- 2. De offers heten het ‘brood’ van God doch dat is niet letterlijk bedoeld. Ze hebben ten doel een sfeer van rust te scheppen tussen Hem en zijn volk.
3- de ochtend drie offers. Een ramlam als hoogheidsoffer dat eerbied, onderwerping, overgave betekent. Fijnmeel met olie als huldigingsoffer om hulde te bewijzen. Een bepaalde drank als plengoffer als uiting van dank. In de avond hetzelfde. Dag in, dag uit. Jaar in, jaar uit. Eeuw in, eeuw uit. Een leven der dankbaarheid.
Offers op de sabbat 28:9-10
9-10. Het dagelijks offer gaat gewoon door. Daarboven komen twee ramlammeren, een dubbele hoeveelheid fijnmeel met de olie en het plengoffer. Bij de sabbat hoort een feestgave.
Offers op het feest van de nieuwe maan 28:11-15
11-15. De nieuwemaansdag heeft blijkens 1 Sam. 20:5, 24, 29; 2 Kon. 4:23; Arnos 8:5; Hos. 2:10; Jes. 1:13 een bijzondere betekenis. Dit wordt onderstreept door de rijke offers die er gegeven moeten worden. Hoogheidsoffer: twee jonge stieren, één ram, zeven ramlammeren. Huldigingsoffer: respectievelijk ongeveer negen, zes en drie liter fijnmeel met olie per offerdier. Plengoffer: ongeveer drie, twee en anderhalve liter wijn. Bovendien als zondoffer één geitebok.
Pascha en Matsesfeest 28:16-25 (vgl. Ex. 12:15-20)
16. Merkwaardig dat alleen de datum genoemd wordt, zonder vermelding van het Paaslam en het Paasmaal.
17. Bijna alle aandacht is gericht op het feest van de matses, de ongezuurde broden, dat zeven dagen moet duren.
18. 25. Op de eerste en de zevende dag is er een heilige bijeenkomst. Zwaar werk is verboden.
19-22. Het hoogheidsoffer en het huldigingsoffer zijn gelijk aan die op het feest van de nieuwe maan. Van plengoffers wordt niet gerept. Ook een zondoffer is nodig.
23-24. Deze moeten elke dag gebracht worden, gedurende de hele week.
Het Wekenfeest 28:26-31 (vgl. Ex. 34:22)
26. Eerstelingen, Wekenfeest, Pinksteren. Het feest duurt één dag. Een heilige bijeenkomst. Zwaar werk is verboden.
27-31. De offers zijn precies dezelfde als op elke dag van het matsesfeest.
De dag van het gejuich 29:1-6 (vgl. Lev. 23:23vv)
1-6. Op de eerste dag van de zevende maand moeten er behalve de offers van de gewone nieuwemaansdag extra offers gebracht worden. Ze zijn gelijk aan die op Matsesfeest en Wekenfeest, alleen één stier minder. De dag staat in het teken van het gejubel. Er is een heilige bijeenkomst. Zwaar werk is verboden. Het is mogelijk dat er achter de datum 1-7(1 Tisjri) de oude israelitische nieuwjaarsdag staat, want die viel in de herfst. Als dat inderdaad het geval is dan kunnen we verklaren waarom er zoveel offers verlangd worden. Immers, men gaat een nieuw jaar in met een blijmoedig vertrouwen op Hem die zijn volk bewaart en leidt.
De verzoendag 29:7-11 (vgl. Lev. 16, 23:27vv)
7.De tiende van de zevende maand is de verzoendag. Een heilige bijeenkomst. Alle werk is verboden. De dag staat helemaal in het teken van de verootmoediging: een houding van diep innerlijk berouw, volledige ommekeer, bekering van de zonde af en naar de HERE toe.
8-11a. Dezelfde offers als op de dag van het gejuich. . Is dit soms een extra zondoffer boven de geitebok in vs 11a?
Het Loofhuttenfeest 29:12-40 (vgl. Lev. 23:34-43)
12. Op de vijftiende van de zevende maand begint het Loofhuttenfeest. Het duurt zeven dagen en een afsluitingsdag.
13-38. De nadruk ligt op het bijzonder grote aantal offers. Op de eerste dag het meeste. Daarna elke dag één stier minder. Op de achtste veel minder. Totaal: 71 stieren, 15 rammen, 105 ramlammeren, 8 bokken, alsmede de bijbehorende huldigingsoffers en plengoffers. Een geweldige overvloed. Als dank voor al de goede gaven die de HERE schonk.
39. Heeft op alle feesten betrekking en op alle bijzondere dagen. Behalve de voor elk voorgeschreven offers, is het voortdurend hoogheidsoffer met huldigingsoffer en plengoffer verplicht. Daarenboven zijn er allerlei offers die niet aan een bepaalde dag of een bepaald feest gebonden zijn.
40. Mozes geeft de bevelen van de HERE aan het volk door. Voor de reeks vergelijke men: Ex. 12:1-20, 23:1417, 34:21-26; Lev. 23:1-44; Deut. 16:1-7; Ez. 45:21-25.
Geloften 30:1-16
1.Israel kan op het Woord van God aan. Daarom is de mens ook van zijn kant verplicht zijn woord te houden. Aangezien de stamhoofden met de praktijk van het afleggen van geloften te maken hebben, moeten zij de regels kennen.
2.Een man is altijd aan zijn gelofte gebonden.
3-5. Een vrouw die nog in haar ouderlijk huis woont staat onder het gezag van haar vader. Volgens de regel ‘Wie zwijgt stemt toe’ moet zij haar gelofte gestand doen wanneer haar vader haar woord hoort en niets zegt. Gaat hij er onmiddellijk tegenin, dan is zij niet gebonden en wordt de niet-inlossing haar niet toegerekend.
6-8. Een overgangstoestand. Zij heeft een gelofte afgelegd met goedvinden van haar vader. De toezegging is nog niet ingelost als ze in het huwelijk treedt. Doordat zij nu onder het gezag van haar man staat, beslist deze over het al of niet houden van haar belofte. Zwijgt hij dan is ze gebonden. Weigert hij onmiddellijk dan is ze van haar toezegging ontslagen en gaat ze vrijuit.
10-14. Gaat ze tijdens haar huwelijk een verplichting aan, dan beslist haar man over het al dan niet nakomen van de belofte. Hetzij door te zwijgen, hetzij door onmiddellijk te reageren. Weigert hij dan is zij vrij van schuld.
15. Verzet hij zich echter pas naderhand, dan is hij verantwoordelijk voor het niet-inlossen en draagt hij destraf voor de woordbreuk.
9.Alleen een vrouw die, hetzij door het sterven van haar man, hetzij door een scheiding weer op zichzelf komt te-staan, is verplicht haar gelofte in te lossen.
16. Deze verordeningen betreffen het wijde gebied van toezeggingen: onder ede; in volle ernst; onbezonnen.
Midjan, strijd en buit 31:1-54
De ban aan Midjan voltrokken 31:1-24
1-3. Vóór zijn dood moet Mozes de straf aan Midjan voltrekken. Dit volk heeft, verbonden met Moab, de Israëlieten tot afgoderij verleid en in het ongeluk gestort. Daardoor heeft het ook het alleenrecht van de HERE op zijn volk aangetast. Vandaar de wraak van de Israëlieten en die van de HERE. Twee kanten van dezelfde zaak.
4-6. De strijd heeft het karakter van de voltrekking van de ban. Net als met Jericho in Joz. 6 en met de Amalekieten in 1 Sam. 15. De leiding berust bij Pinechas, de kleinzoon van Aäron. Het leger omvat een naar verhouding klein deel van het geheel. Het heilige gerei en de trompetten spelen een belangrijke rol.
7-13. Men doodt alle mannelijke personen. Onder hen vijf sjeiks van wie één de vader van Kozbi was (25:15). Opvallend is de vermelding van de dood van Bileam in vs 8b. Blijkens vs 16 is de poging Israel te verleiden terug te voeren op de raad van deze man. Openb. 2:14 verwijst daar ook naar. Voorts heeft men alle vrouwen en kinderen gespaard om hen op de slavenmarkt te kunnen brengen. Verder alle vee en andere waardevolle goederen. De vaste woonplaatsen en tentenkampen heeft men verwoest.
14-18. Mozes reageert zeer fel omdat men de vrouwen, die schuldig waren aan de verleiding in verband met Peor, niet gedood heeft. Zij moeten alsnog hun straf ondergaan. Alleen de ongerepte meisjes mogen in leven blijven.
19-24. De overgang van de staat van oorlog naar de staat van vrede vereist bepaalde rituele handelingen. Alles wat vuurbestendig is moet met vuur gereinigd worden. De brandbare gebruiksvoorwerpen met water. De krijgslieden moeten op de derde en de zevende dag hun kleren en zichzelf ontzondigen omdat ze met doden in aanraking geweest zijn. Vs 23 maakt in een tussenzin melding van het gebruik van het onreinheids-water waar hoofdstuk 19 over spreekt.
De verdeling van de buit 31:25-54
25-31. De helft van de buit is voor degenen die gevochten hebben en de andere helft voor hen die in het legerkamp gebleven zijn. Uit de eerste helft komt 1/500 toe aan de priesters en uit de tweede 1/50 aan de Levieten.
32-47. Volgens deze gegevens is de verdeling aldus:
totaal | de helft | priesters | Levieten | |
kleinvee | 675000 | 337500 | 675 | 6750 |
runderen | 72000 | 36000 | 72 | 720 |
ezels | 61000 | 30500 | 61 | 610 |
mensen | 32000 | 16000 | 32 | 320 |
48-49. De aanvoerders melden dat er niemand gesneuveld is.
50. De oversten over duizend en die over honderd gevende gouden sieraden die de Midjanieten hebben gedragen als een zoenoffer aan de HERE. Omdat ze de ban aan de vrouwen niet voltrokken hadden?
51-52. Het totaalgewicht is 16750 sikkels; gerekend op per sikkel wordt het 167500 gram/167‘/2 kg. Een buitengewoon hoog bedrag.
53. Mochten de gewone krijgers de buit aan goud zelf houden?
54. De verzoeningsafdracht aan de HERE is een ‘gedachtenis’ in dubbele zin: Israel denkt aan Hem in eerbied en Hij gedenkt zijn volk in genade.
Het Overjordaanse 32:1-42
1-5. De Gadieten en Rubenieten, bezitters van veel vee, merken dat de veroverde gebieden Chesbon en Basan bijzonder geschikt zijn voor de veeteelt. Daarom vragen ze aan Mozes, Eleazar en de andere leiders toestemming om zich daar metterwoon te mogen vestigen. De tocht door de Jordaan is dan voor hen niet meer nodig.
6-15. Mozes reageert op dit verzoek buitengewoon fel want hij herkent de mentaliteit van het voorgaande geslacht. Dat wilde immers ook het beloofde land niet in en keerde liever terug naar Egypte. Als men volhardt bij deze gedachte zal men, evenals zij, met de toorn van God te maken krijgen. En, mocht het hele volk zich door de vragers laten beïnvloeden, dan zal zich de geschiedenis herhalen en wordt de toegang tot het land voor de tweede keer gesloten.
16-19. Door deze strenge waarschuwing zien zij hun schuld in en beloven alsnog met de andere stammen mee de Jordaan door te trekken. Ja, zelfs snel en vóór hen uit. Nadat allen hun plaats hebben ingenomen zullen zij terugkeren en zich voorgoed in het Overjordaanse vestigen. Met het oog op de tussentijd willen ze versterkingen bouwen voor hun vrouwen en kinderen, alsmede wallen van los op elkaar gestapelde stenen voor hun vee.
20-24. Mozes stemt er in toe, doch herhaalt wat hij gezegd heeft. Alleen wanneer ze eerst samen met de anderen mee gestreden hebben is het goed. Anders staan ze schuldig en zullen de gevolgen van hun daden ondervinden.
25-38. Mozes geeft aan zijn opvolger en diens helpers de opdracht om onder de genoemde voorwaarden aan de twee stammen het Overjordaanse toe te wijzen. Ruben krijgt, blijkens de genoemde namen, slechts een klein gebied: de omgeving van de stad Chesbon. Daar omheen ligt het erfdeel van Gad, met als zuidgrens de Arnon, westgrens de Dode Zee en de Jordaan, noordgrens de Jabbok, en oostgrens Ammon. Koning Mesa van Moab wist nog in zijn tijd, omstreeks 850 v.Chr., dat de Gadieten al van oudsher in het gebied van Moab woonden.
39- vs 33 wordt ineens de halve stam Manasse genoemd. Dit lijkt op een heel aparte overlevering. Zijn zoon Makir krijgt Gilead; een andere zoon, Jaïr, bepaalde tentdorpen; mogelijk een derde zoon, Nobach, een overigens onbekende plaats met onderhorigheden.
Overzicht van de woestijntocht 33:1-49
1-2. Oude lijsten die op Mozes zelf teruggaan.
3.Het beginpunt is Rameses aan de oostkant van de Delta. Pascha valt op 14-1. Het vertrek op 15-1. 4. Er is meer aan de orde dan een strijd tussen een slaven-volk en het machtige Egypte. De HERE Zelf oefent ge-richten uit aan de goden van het rijk aan de Nijl want Hij is overmachtig. Een strijd op het hoogste plan.
5-49. Op de tocht vanaf de grens van Egypte tot aan die van Kanaän heeft men 42 pleisterplaatsen gehad, 6 keer 7, een opvallend mooi getal. Alleen het, begin en het einde van de route zijn met enige zekerheid te localiseren. Met de plaatsen er tussen is dit vaak onmogelijk, tot nu toe. De Sinaï zoekt men meestal op de zuidpunt van het Sinaï-schiereiland, maar misschien ligt het wel in de buurt van Kades-Barnea. Deze oase, op het raakpunt van de woestijnen Sur, Paran, Sin en het gebergte Seïr, was het centrum waar men steeds op terug kon vallen. Soms wordt de opsomming van de reeks pleisterplaatsen onderbroken door een enkele opmerking. Vs 8: de doortocht door de Schelfzee. Vs 9: Elim, een oase met 12 bronnen en 70 palmbomen. Vs 14: bij Refidim gebrek aan water. Vs 38-39: Aäron sterft in het veertigste jaar na het begin van de uittocht op 1- de leeftijd van 123 jaren. Vs 40 wijst terug naar 21:1-3. Het eindpunt is de vlakte ten noorden van de Dode Zee, dicht bij de plaats van de latere doortocht door de Jordaan.
Het land en zijn verdeling 33:50-36:13
Israel en het land Kanaän 33:50-56
50-53. De HERE geeft het landKanaän aan de Israëlieten. Die moeten de bewoners verdrijven. Niet alleen om hun plaats in te nemen, maar vooral om te voorkomen dat zij door de Kanaänieten tot het heidendom verleid worden. Hun beeldwerken, godenbeelden en heiligdommen, de zogenaamde hoogten, zijn gedoemd om volkomen te verdwijnen. Alleen de Levende God heeft recht op het hart van zijn volk.
54. De verdeling van het land onder de stammen gebeurt volgens de regel die al in 26:52-56 genoemd is: de grootte hangt af van de grootte van de stam, de plaats van de aanwijzing door het lot.
55-56. Mocht Israel de Kanaänieten toch laten blijven en onder hun invloed de afgoden aanhangen, dan zal de HERE zijn eigen volk hetzelfde lot doen ondergaan. Het zal verdreven worden en andere volken zullen de open plaatsen bezetten. De ballingschap komt dreigend voor het Godsvolk te staan. Men zij gewaarschuwd. Vgl. Deut. 7:2-6.
De grenzen van het beloofde land 34:1-12
1-2. Beschrijving van de grenzen. Lang niet alle plaatsen zijn te localiseren. We geven een algemene indruk.
3-5. De zuidgrens. Vanaf de Dode Zee in zuidwestelijke richting naar de Schorpioenenpas, door de woestijn Sin, naar Kades Barnea, tot de Wadi-el-Aris bij de Middellandse Zee.
6.De westgrens. De Middellandse Zee.
7-9. De noordgrens. Vanaf de Middellandse Zee naar de noordelijke berg Hor, langs de weg naar Hamat, en verder naar het oosten. Wanneer het gaat over het beginpunt van die weg dan is de noordgrens de lijn die ongeveer samenvalt met de huidige scheiding tussen Israel en Libanon. Maar moet men de naam Lebo-Hamat onvertaald laten dan is de plaats Lebo, dicht bij de bronnen van de rivier de Orontes, bedoeld. In dat geval komt de noordgrens veel meer naar het noorden te liggen en valt zij samen met de scheiding tussen het huidige Libanon en Syrië.
10-12. De oostgrens. Sluit aan bij het voorgaande, komt via allerlei onbekende plaatsen uit bij de Zee Kinneret, loopt zuidwaarts langs de Jordaan, en komt uit bij de Dode Zee. Hiermee is de kring rond. Is de noordgrens inderdaad die tussen het huidige Israel en Libanon, dan geeft deze beschrijving de historische werkelijkheid goed weer. In het andere geval is een veel groter gebied bedoeld, met als noordgrens een gebied in de richting van de Eufraat, en als zuidgrens de Wadi-el-Aris, de zgn. Beek van Egypte. In werkelijkheid is het echter nooit zo groot geweest. Zie ook: Gen. 15:18; Ex. 23:31; Deut. 11:24; Joz. 1:4.
De verdeling van het land 34:13-29
13-15. Grijpt terug op hoofdstuk 32.
16-18. Degenen die de erfdelen moeten toewijzen zijn Eleazar de hogepriester, Jozua de opvolger van Mozes en uit elke stam één leider.
19-20. De enige naam uit het voorgaande geslacht is die van Kaleb. Alle anderen behoren tot het nieuwe geslacht. Vrij velen hebben een naam waarin El/God voorkomt. Niemand één met de Godsnaam JHWH/HERE.
De steden voor de Levieten 35
1-8 Bij de verdeling van het landbezit is de stam Levi, waar priesters en Levieten uit voortkomen, overgeslagen. Hun levensonderhoud hebben zij uit bepaalde offers, voorgeschreven heffingen en de opbrengsten van weidegronden voor hun vee. Het laatste is hier aan de orde, alsmede de huizen waar zij in mogen wonen. De stammen moeten naar draagkracht bijdragen (vs 8). Het aantal steden is 48, de 6 vrijsteden inbegrepen (vss 6, 7). De wat onduidelijke formulering over de weidegronden in vs 4, 5 kunnen we het best als volgt opvatten: het binnenste vierkant is de stad zelf. Daar omheen ligt naar vier kanten een strook weidegrond van 1000 el = . Deze is bestemd voor het vee van de Levieten. Verder naar buiten toe is er weer een strook van 1000 el = . Deze is beschikbaar voor het vee van de gewone Israëlieten. Aldus wordt er overal in het hele land zo goed mogelijk gezorgd voor de cultusdienaren. Tot zegen voor de gemeenschap.
De vrijsteden 35:9-34
9-15. Zes van de 48 Levietensteden worden als vrijplaatsen aangewezen. Drie in het gebied ten westen van de Jordaan, drie in dat ten oosten ervan.
16-21. Wie in haat, uit vijandschap, met boze bedoelingen, een ander heeft gedood met een ijzeren of stenen of houten voorwerp, is een moordenaar. Het leven wordt zo hoog gewaardeerd, dat iemand die een ander ombrengt, zijn eigen leven verbeurt. Het doodvonnis wordt door de daartoe bevoegden uitgesproken. Daarna is het de taak van de naaste bloedverwant, de bloedwreker, de schuldige te doden waar hij hem ook maar aantreft.
22-24. Nu kan het gebeuren dat iemand zijn naaste helemaal per ongeluk doodt, zonder dat er sprake is van enig boos opzet. Dan is hij weliswaar een moordenaar, maarmen kan hem het gebeurde niet als schuld aanrekenen. De gemeenschap waarbinnen beiden gewoond hebben kent hen het beste en is derhalve in staat te beoordelen of er al dan niet kwade bedoelingen in het geding zijn.
25-29. Voor de onschuldige doodslager is er altijd een vrijstad waar hij heen kan vluchten. Daar is hij veilig gedurende de tijd dat de dienstdoende hogepriester leeft. ‘Gaat hij echter eerder de vrijstad uit en treft de bloedwreker hem dan mag deze hem alsnog doden zonder schuld op zich te laden. Pas bij het sterven van de hogepriester mag hij naar zijn eigen huis terugkeren zonder gevaar voor zijn leven.
30- een halszaak zijn minstens twee getuigen vereist. Zie Deut. 17:6, 19:15. Het is verboden met geld de doodstraf af te-kopen, hetgeen bijvoorbeeld in Mesopotamie wel mogelijk is. Evenmin mag men steekpenningen aannemen met het doel iemand voortijdig uit de vrijstad te doen gaan.
33-34. De HERE woont genadig te midden van zijn volk. Dat legt een hoge verplichting op. Het land mag nimmer door bloedschuld verontreinigd worden. Onschuldig vergoten bloed kan alleen verzoend worden door de dood van de schuldige dader. Zie ook Deut. 19:1-13 en Joz. 20:1-9.
Het huwelijk van erfdochters 36:1-13
1-4. Een aantal geslachtshoofden uit de stam Manasse legt aan Mozes en de andere leiders een moeilijkheid voor in verband met de dochters van Selofchad. Volgens 27:1-6 mogen zij het landbezit van hun vader erven. Maar, gesteld dat zij met mannen uit andere stammen trouwen. Dan gaat er land van de stam Manasse af en komt bij die van hun mannen. Bij de regeling rondom het jubeljaar (Lev. 25) zou deze verandering een definitief karakter kunnen krijgen, daar de vrouwen met hun bezit bij de stam van hun mannen blijven behoren.
5-9. Het antwoord van Godswege gaat in op het verzoek van de klagers. In die zin dat de genoemde erfdochters hun erfdeel mogen houden. Maar op voorwaarde dat ze binnen de eigen stam trouwen. Dit éne geval is van toepassing op alle erfdochters. De achter deze regeling liggende gedachte is deze dat de HERE het hele land aan alle stammen heeft gegeven en aan elke stam zijn eigen deel. Aangezien men allemaal van de grond moet leven, is het nodig dat elke stam het toegewezene ook werkelijk houdt.
10-12. De vijf erfdochters trouwen met volle neven.
13. Afsluiting van het hele boek Numeri.