Onder Gods dakje
Bij Matteüs 5:17-26
De kinderen staan voor in de kerk. Laat ze hun vuisten ballen (maar niet om boosheid te suggereren). Er wordt een gedichtje opgezegd, zie hieronder, en bij elke regel komt een vinger te voorschijn. Tien, net zo veel als de tien wegwijzers die God aan Mozes gegeven heeft. Als alle tien vingers er zijn, worden de handen met de vingers tegen elkaar gezet, zodat er een ‘dakje’ ontstaat. De kinderen mogen het dakje op hun eigen hoofd of dat van een ander zetten.
Rechter duim: Ik ben God die altijd bij je is
Rechter wijsvinger: Ik ben God die niet voor te stellen is
Rechter middelvinger: Gebruik mijn naam alleen maar goed
Rechter ringvinger: Werken is nodig, maar rusten moet
Rechter pink: Belangrijk zijn pappa en mamma voor jou
Linker duim: Maak niets kapot en sla niet dood
Linker wijsvinger: Blijf trouw aan wie je liefde bood
Linker middelvinger: Pak niet wat van een ander is
Linker ringvinger: Liegen over iemand, dat is mis
Linker pink: Wees niet jaloers op wat iemand is of heeft.
Wees blij dat je onder Gods dakje leeft.
(bewerking uit Bonnefooi, jaargang 8, nr. 2)